Mengelwerk. DE BRIEF TIN DEN KEIZER. het huwelijksbootje stapte, de ver wikkelingen toch zouden dan alli ht niet te overzien zijn, wijl dezer dagen bericht uit Amerika is onvangen, dat de man en vader naar de zijnen wenscht terug te keerenals zij maar even geld daarvoor willen overmaken. Of daaraan evenwel maar direct zal wor den voldaan, is zeer zeker de vraag. (.Tel.-) o Nikkelen boeken. Volgens Edison zal het vervangen van papieren boeken door nikkelen niet op zich laten wach ten tot de volgende eeuw. Het nikkel toch neemt den boek- drukkersinkt even goed op als papier. Een vel nikkel ter dikte van 1 micron 0.001 m.M.) is goedkooper, sterker en aanmerkelijk buihzamer dan een vel gewoon papier van de soort, die in den boekhandel gewoonlijk wordt gebruikt. Een nikkelen boek. 5 c.M. dik zou 40.000 bladzijden bevatten en niet meer dan 460 gram wegen. Edison denkt 460 gram nikkelblaadjes te leve ren voor f3.12''. Uit verschillende bijzonderheden zou blijken,^ dat het tijdperd van onver woestbare nikkel-bibliotheken niet zoo ver meer is verwijderd als men zou denken. - o Op straat. Twee vrienden ontmoet ten elkaar „Och, kerel, ik ben zoo in de war!" zegt de een. „Wat scheelt je vraagt de ander. „Stel je voor, ik bemin en wordt wederbemind." „Nu, wat wil je meer „Ja, maar 't is niet dezelfde vrouw." —o Een lief complimentje. Een fat, die op een concert achter een dame zat en haar gaarne eens in het gezicht wilde zien, en daartoe geen gelegen heid kon vinden, tikte haar op den schouder, terwijl hij zich hield alsof hij een spin van hare mantille afsloeg. „Gij hebt daar een leelijk dier achter u. mejuffrouw," zeide hij, toen zij om keek. „O zoo mijnheer," gaf zij ten ant woord, „ik wist niet, dat gij achter mij waart." —o Een noodzakelijke rectificatie. Men schrijft ons Naar aanleiding van het bericht in „De Tijd" onder het opschrift: Een noodzakelijke rectificatie, in 't avondblad van gisteren opgenomen, ben ik bij een paar autoriteiten en bij de betrokken veldwachters (de eene rijks- de ander gemeenteveld wachter) om inlichtingen uit ge weest. „Laatstgenoemden verklaarden, dat de bedoelde jonge man, een knecht van den slager S. te Borne, in zeer beslist kennelijken staat van dron kenschap was geweest, zóo zelfs, dat hem ergens reeds drank was gewei gerd. Onnoodig had hij zich met de arrestatie en het opbreDgen van een anderen, niet bij hem behoorenden dronken man bemoeid, en bij het onbekenddit alleen weet ik, dat ik u zal verliezen. Electra „Verliezen zult ge mij nimmer, Judas want ik zal u eeuwig beminnen, en wat men eeuwig bemint, verliest men nimmer. Nu, wel is waar, moeten wij scheiden. Laat mij naar Modin brengen daar tref ik eene bevriende familie, welke ik onlangs verliet, en zal dan mijn eigen weg wel vinden. Blijft gij nochtans getrouw aan uwe zending, voer uw volk tot uit- en inwendige zegepraal. Elk uwer overwinningen zal ik met gejubel begroeten en, ge duldig afwachtend, den grooten dag te gemoet zien, welke wellicht ook nog ons geluk aanbrengt. En nu, al vorens morgen voor ons het uur van scheiden slaat, zeg mij nog één enkele maal, dat ge mij bemint, Judas immer en altijd bemint Hij kon geen woorden vinden, hij drukte haar slechts aan zijn hart en kuste haar lang in stomme smart. Daarna begaf hij zich naar beneden om de doodwake te houden de doodwake bij Jethro en bij zijn ge storven geluk. Toen de morgen aanbrak, liet hij door Esron de aanvoerders van het leger, de vertegenwoordigers der twaalf stammen, de priesters en de Essaeërs uitnoodigen, zich te verzamelen vóór het huis van Jethro. Ernstig als ware zijn gelaat uit steen gehouwen, _trad de Machabeër op de de straat. Hij beantwoordde niet het luide, jubelend geroep, waarmede zijn getrouwen hem begroetten, hij merkte •wegbrengen van dezen in het ge wone arrestantenlokaal de beide veld wachters met woorden en daden be moeilijkt Niet „op weg naar huis" was hij door de politie achterhaald en meegesleept, maar hij had haar gesard: „Breng mij maar op", ge weigerd zijn naam op te geven en zich, toen hij om een en ander werd gearresteerd, ten zeerste wederspan- nig betoond en verzet, 't Had groote moeite gekost hem in 't lokaal onder den toren onder dak te brengen. Door dat verzet was er dan ook jammer genoeg van fouilleering niets gekomen, 't bleek toch later dat de man een doosje lucifers in den zak had „Hoe de brand in den toren is ontstaan zal wel altoos een raadsel blijven. De mogelijkheid dat hij zou zijn veroorzaakt door een brandende sigaar, die de man bij zich had, schijnt buitengesloten te zijn. 't Verzet was te hevig, dan dat een sigaar niet uit mond of hand was gevallen. Daarenboven brandde het stroo in den toren in korten tijd te fel dan dat er aan vlamvatten tengevolge van een brandende sigaar «prake kon zijn. „Reeds bij 't eerste onderzoek te Borne verklaarden de beide behan delende geneesheeren dat de brand wonden, hoewel hevig, niel gevaarlijk waren, dat er echter wel voor long ontsteking was te vreezen. De ge neesheer te Hengelo constateerde, dat de man reeds te voren longontsteking moest hebben gehad. In zoo korten tijd kon zij zich niet dermate hebben ontwikkeld, als bij onderzoek 't geval bleek. Binnen twee dagen stierf hij er aan. „De overste van het R. K. Zieken huis te Hengelo verklaarde met na druk aan de justitie, dat de man ge zegd had zich niets van 't op den Zondag tijdens en na zijne dronken schap gebeurde te herinneren Ove rigens heeft 't parket te Almelo naar aanleiding van courantenberichten wel degelijk een onderzoek ingesteld, maar geen aanleiding gevonden om in deze zaak handelend op te treden, 't Mag te betreuren zijn dat deze jonge man aldus door een ongelukki- gen samenloop van omstandigheden zijn einde heeft gevonden ten slotte valt hier weer te spreken van een slachtoffer van den drank Handelsblad. o Het was in den zomer van 1887. het niet op, dat Joram met zijn aan hang zich van de anderen afzonderde. Met zonderling strakken blik keek hij over de veelhoofdige menigte heen in het vage verschiet, als wilde hij diep in de raadselachtige toekomst zien. Eerst, toen het volkomen stil om hem heen werd, schrikte hij op door deze vragende stilte. Elks oog hing aan zijn mond, in eiken blik lag een ernstige vraag. „Gij komt ter rechtzitting," begon hij. „Twee mannen moet gij heden vonnissen -- Joram en mij." „In dit huis liggen twee dooden. Den eersten, een Essaeër, doodde ik, uw opperbevelhebber, omdat hij on trouw was en zich verzette. De an dere werd vermoord door Joram, de afvallige. En dat tweede lijk is Jethro, de trouwste priester in Israël „Jethro?" klonk het verbaasd en ontsteld van mond tot mond. „Is Jethro dood „Ja, Jethro is dood. Hij was het,, die aan de bende van joram noch de Griekin noch mijn vriend Noman wilde uitleveren." „Ik weet niets van Jethroriep Joram. Zwijg, totdat ik gedaan heb met spreken bruiste Judas op. „Joram wierp de brandfakkel in het huis mijns leermeesters. Of de grijsaard doc r den rook stikte, dan wel door den schrik gedood werd in elk geval is Joram zijn moordenaar. Het bloed van Jethro kome over Joram en zijne kinderen Joram woedde met zijn aanhang tegen Het was de laatste maal, dat keizer Wilhelm I om gezondheidsredenen in Ems was. Keizerin Augusta hield ver blijf op het slot te Coblenz. Bijna da gelijks werden tusschen het keizerlijk paar brieven gewisseld. Op een goeden avond bracht een lakei een brief van den keizer aan zijn gemalin op de post. Voor het kantoor het zullen wel jonge geweest zijn. want ze waren nieuwsgierig en oude brievenbestellers en in het algemeen oude menschen zijn niet nieuwsgierig die, zoodra zij den lakei zagen, hem met allerlei vragen bestormden en toen zij bemerkten, dat hij een brief in de hand had, moesten zij toch eens zien hoe het adres er wel uitzag, dat de keizer zelf geschreven had op een brief aan zijn gemalin. De brief ging van hand tot hand, totdat hij (een ongeluk is gauw ge beurd) op den grond viel. En dat zou niet zoo erg zijn geweest, als juist dien dag er geen regen was gevallen en er geen steenkool was gebracht. De brief zag er erbarmelijk uit. Dat was een gevalEen Nederland- sche brievenbesteller zou al met het geval gezeten hebben maar dan een DuitscheVoor hem, den lagen be ambte, treedt in gedachten op een lange, lange reeks van hoogere „mass- reglende" ambtenaren en daar heel ver voorbij al die hooge autoriteiten ziet hij den geheiligden persoon des keizers. Zoo'n ongeluk zou zelfmoordgedach ten kunnen doen ontstaan. Maar dat gebeurde nu gelukkig niet. Van één zaak waren allen overtuigd, toen ze een beetje van den schrik be komen waren, zóó kon de brief niet verzonden worden Gebeurde dat, dan zou er een onderzoek worden inge steld en wie weet, hoeveel slachtoffers er zouden vallen om die nare, vuile enveloppe. In hun verbeelding hadden ze hun ontslag al in den zak. Wat er aan te doen De directeur werd geroepen. Daar begon het al. Die zag ook al zoo iets van ontslag of tenminste terugzetting in het verschiet en wist niets anders te doen dan. wat te bulderen, een werkzaamheid, waarin sommige ambtenaren, vooral Duitsche, het heel ver hebben gebracht. Maar.er moest raad geschaft worden. De brief werd niet schoon door de gekruide toespraak tot zijn onderhoorigen. Onze directeur kreeg een idee. Als hij zelf persoonlijk hel geval eens met den keizer besprak. Misschien heeft hij gedachtwie weet of er nog geen pro motie op zit, als ik een schitterend bewijs van dienstij vei en onderdanig heid lever. Dadelijk nadat dit lumineuse idee in 's heeren „Directors" brein was op gekomen, vergewiste hij zich, dat hij zou ontvangen worden en met het fijnste pak op den rug, hooggehoed en met een kloppend hart er onder, gaat hij naar den keizer. Wilhelm I was een gemoedelijke, vriendelijke oude heer en ontving den directeur met zijn gewone voorkomend heid. De „Herr Director" zette de om standigheden uiteen, vertoonde den vuilen brief en verklaarde dat z. i. de brief zoo niet verzonden kon worden en dan nog wel aan Hare Majesteit de keizerin. Noman, dien gij openlijk als strijd makker in uw gelederen hebt opge nomen." „Noman is een heiden „Hij helpt u trouw in den kamp tegen uwe vijanden. Vraagt gijlieden er soms naar, of de steen, waarmede gij de Syriërs wilt verpletteren, uit Judeaofuit Samarië is? Joram stond de Griekin naar 't leven, die mij als verspiedster groote diensten bewees. Wanneer ik niet ter juister tijd tus- schenbeide ware gekomen, dan zou hij nu een moord meer op zijn geweten hebben. En nu, Joram, treed naar voren en spreek!" „Dat de afvallige zwijgeeen ander voere voor hem het woord riep het volk, dat Joram niet mocht lijden. Vaal door machtelooze woede maakte Joram plaats voor een eerbiedigen grijsaard en deze begon„Ik ben Achaz, een Essaeë--, evenals Joram. Ik voer niet meer het zwaard en behoor niet tot degenen, die gisteren, tegen uw bevel in, dit huis wilden bestormen. Mijn hart is oud en kalm geworden, maar mijne oogen zijn klaar genoeg gebleven, om de dingen te zien, zoo als zij zijn, en ze zonder haat en voor ingenomenheid te beoordeelen. „Wellicht zou het beter geweest zijn, indien gij over den man, door u gedood, eerst in het openbaar recht spraak haddet gehouden. Aangezien hij openlijk zich verzette tegen tucht en gehoorzaamheid, bezat gij, als op perbevelhebber, het recht, te doen, zooals geschied is. U treft geen schuld." „Majestat" scheen de zaak heel wat minder gewichtig te vinden dan de ambtenaar. Is dat zoo erg Wat wou u dan doen vroeg hij. Ja, als „Majestat" zoo „gnadig" zijn wou, den brief van een ander briefomslag te voorzien. De keizer bedacht zich een oogen- blik en zei ten slotte Hebt gij ook een potlood bij u Dadelijk kwam er een potloodje uit het vestzakje van den directeurde keizer nam het aan, legde den vuilen brief op zijn hand en schreef met hoogst eigen hand met het potloodje van den directeur op de achterzijde van den brief: „Bevuild verzonden. Wilhelm." Zie zoo, nu zal de keizerin er wel niets van zeggen. De postdirecteur verdween na veel strijkages. Honderd pond lichter dan hij zijn kantoor verlaten had, keerde hij er terug. Men zegt, dat hij voor het potloodje een keurig doosje heeft laten maken. Hoe iemand door een Worst zijn fortuin maakte. o De oude lakenfabrikant Keiler ver telde gaarne onder goede vrienden de volgende historie Ik was eerst korten tijd geleden uit den vreemde terug en was mijne ei gene kleine zaken begonnen. Daar kwam de Leipziger kermis en ik reis er heen en neem duizend daalders mee. Dat was, uit alle hoekjes bijeenge schraapt, mijn gansche vermogenik was echter jong en gezond, en wat denkt men dan niet met duizend daal ders te kunnen uitvoerenIk trek dus naar Leipzig en geef mijn geld bij het huis Frege Co. af. De oude Frege laat mijn naam in zijn boek inschrijven en wenscht mij voordeelige zaken toe. Ik merk echter al spoedig, dat met duizend daalders niet bijster veel te maken is. Maar, men moet zich behelpen met wat men heeftik zoek mij dus eene partij wol uit en ga heen, om mijn geld te halen. Daar zegt de oude Frege mij, dat hij blij is, dat ik kom, omdat hij niet geweten had, waar ik logeerde. Ik had dat liever ook maar niet ge zegd, omdat ik in een van de goed koopste herbergen was gegaan. Nu zei mijnheer Frege„Kom mor genmiddag bij mij eten. Gij zult een groot gezelschap bij mij aan tafel vinden". Ik durf niet goed bedanken, en ga heen, en verneem nu eens, wat men bij zulk eene uitnoodiging zoo al te doen heeft en wat daarbij gebruik is. Men zei mij, dat het mode was, dat elk groot handelshuis zijne klanten zoo eens te eten gaf en voegde er bij, dat het de gewoonte is, op zijn minst een paar daalders drinkgeld aan de be dienden toe te stoppen. Dat beviel mij in 't geheel nietik rekende uit, dat mij van de duizend daalders dan maar 998 overbleven, en zooveel voor een mondvol eten uit te geven, kon mij niet van 't hart. Den volgenden mid dag neem ik een kort en goed besluit ik koop mij een half pond worst en „Wat Joram gedaan heeft, veroor- deelen al zijne broederen ook ik. Hij heeft niet alleen uwe bevelen ge trotseerd en de Sabbathsrust geschon den, maar hij heeft ook in blinde on bedachtzaamheid het feest van den hoogen dag gestoord. Alle Essaeërs laken Joram, alhoewel hij een der hunnen is. Zij erkennen, dat hij zich aan de orde en het krijgsgebruik heelt vergrepen. Joram zal derhalve naar behooren gestraft moeten worden. „Wat echter bracht Joram tegen u in opstand, Judas Was het niet eene vrouw, die niet tot de onzen behoort „Is dan Joram mijn rechter?" riep Judas. „Dat nietmaar ook Joram weet, wat Nehemias en Esdras verboden." „Dat weten wij zeker allen. Allen kennen ook de Sabbathswet en toch hebt gij er u in geschikt, toen de nood mij dwong, die te veranderen." „Nimmer echter mag de nood u dwingen, op te staan tegen de wet des Allerhoogsten Evenals de visch, die het water verlaat, zijn leven ver liest, zoo ook zult gij alles verliezen, indien gij de wet verlaat." „Gaf Jehova dan Zijn gebod aan Mozes of gaf Hij het aan Esdras en Nehemias? Ik verzet mij niet tegen de geboden, maar ik kom alleen op tegen hetgeen men verkeert begrijpt en dat thans verouderd is. Maar gij, die al vittend mij wilt veroordeelen, u roep ik het woord van Jeremias<toe „Hoe kunt gij zeggen Wij zijn wijs, wij hebben de wet van Jehova een goed brood, steek dat bij mij en kuier de poort uit, naar het zooge naamde Rozendal. Mijn tafeltje was gauw gedektik ga op eene bank zitten en pak mijn boeltje uit, snijd de worst in zes stukken en leg die naast mij neer. „Dat," zei ik, „is mijne soep, dat mijn vleesch, dat mijne groente, dat mijn visch, en zoo voort. Ik geloof niet, dal zij in de stad bij Frege meer krijgen en dat het hun half zoo goed smaakt. Ik was juist aan mijn derden schotel, toen ik een man op een mooi bruin paard zie aankomen. „Die neemt zeker nog wat beweging voor den eten'" denk ik, „om het beter te doen sma ken." Ik wenschte hem mijne maag toeik had geen paard mpe te rijden, om er hartig in te bijten. Gauwer dan ik dit zeg en denk, is de ruiter bij mij, en tot mijn schrik zie ik, dat het mijn heer Frege zelf is. In mijn angst valt mij het stuk worst uit de hand haas tig sla ik mijn papier toe en weet mij met geene mogelijkheid te redden. „Ei, heer Keilerzei mijnheer Frege, „wal doet ge daar, man Vreest ge bij mij uw genoegen niet te zullen krijgen Wat zou ik daarop zeggen Ik denk waarheid is de baas, en zeg hem dus, dat het er bij mij niet af kan, twee daalders drinkgeld voor een enkel maal eten te geven, en dat het mijn plan was geweest, hem dien avond of morgen excuus te gaan vragen, dat ik niet gekomen was. Daar schiet hij in een lach en roept „Ja, dat moet gij vooral doen, want anders word ik boos. Ik verwacht u tegen vijf uurblijf niet weg en nu.... eet smakelijk." En weg was hij met zijn bruintje. Ik was nu bitter verlegen, wat ik doen zou, maar dacht eindelijk„Ei, opeten zal hij mij in elk geval niet. Ik mag mij den man door wegblijven niet tot vijand maken". Met klokslag vijven sta ik dus op zijne stoepmen wijst mij naar zijn kantoor, en daar komt hij op mij toe, neemt mij bij de hand, brengt mij in zijn kabinetje en zegt„Beste vriend Keiler, gij hebt 10.000 daalders crediet bij mijen als ge het dubbele noodig hebt of meer nog, zeg het dan maar ronduit." Ik zeg „Ge vergist u ik heb maar voor duizend daalders crediet." Daarop antwoordt hij„Het blijft bij wat ik gezegd heb gij zijt een man, die weet te sparen en van avond eet gij geheel alleen bij mij en mijne famjlie." En dat heb ik ook gedaan, en 't was mij vooral bizonder tot plezier, dat hij van de heele historie aan zijne vrouw en kinderen niets verteld heeft, voor dat ik uit Leipzig was. Hij had wel begrepen, dat het mij leed zou gedaan hebben, als men met mijn maaltijd buiten den draak had gestoken. Zoo is 't mij door die worst moge lijk geworden, een van de grootste la kenfabrieken aan te leggen, en zoolang de oude Frege leefde, heb ik elke ker mis 's avonds bij hem alleen gegeten, waarbij zonder haperen ook altijd worst op tafel kwam Voorwaarde bedriegelijke griffel der schriftgeleerden heeft haar vervalscht „Uw taal is kras, Judas. Wanneer een onzer u ook al krenkte, wees daar om niet onrechtvaardig tegenover allen Geen haat verwarre ons hart, geen valscheid splijte onze tong. Hoor dus, wat ik u zeg, Judas, zoon van Mathat- hias Niet om den roem van menschen- lippen, maar voor de eer van Jehova hebben wij, Essaeërs in uw leger ge streden. Jerusalem en de tempel zijn in onze handen, de Syriërs zijn ge slagen. Steek het zwaard in de scheede, Judas want uwe zending is volbracht. Aan den ploeg mag men altijd de hand hebben want de ploeg leert ons werken en bescheiden zijn. Wie echter het zwaard te lang in de hand houdt, wordt allicht trotsch en overmoedig. Wat wij tot nu toe al strijdende hebben gedaan, deden wij ter eere van den Almachtige wat zouden wij nu nog willen Wij strijden trouw onder uwe leiding voor de eere Godswij zijn echter niet van plan uw roemzucht te dienen „Sta mij toe, dat ik u in de rede val, Achaz!" riep Judas. „Gij brengt mij de boodschap over der Essaeërs, die ik als dappere wapenbroeders acht, alhoewel er eenigen onder hen zich als arglistig hebben doen kennen. De Essaeërs vergeten echter, dat ik niet alleen hen aanvoer, maar allen, die trouw zijn aan de wet. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 6