De Volkswil BIJVOEGSEL van van 10 Juni 1911. 73 FEUILLETON. De arme Luitspeler. Het vraagstuk van het binden van de Stikstof. o Het romantische gedrag van het stik stofatoom kt in hooge mate de belang stelling van den beoefenaar der schei kunde. Waarheen hij ook zijne blikken wendt, overal valt het hem op, dat het levende, bewegende, actieve ding in de wereld is nitrogenium het is het meest werkzame en het meest invloed rijke van alle elementen. Als het stik stofatoom een verbinding binnentreedt, dan hebben wij altijd hooge verwach tingen omtrent de activiteit, hetzij ten goede of ten kwade van de substantie, die hiervan het gevolg is, want de stikstofverbindingen hebben altijd zeer sprekende qualiteiten, zijn altijd zeer merkwaardig, nooit zijn zij onwerk zaam. Zoo zien wij, dat het stikstofatoom, verbonden met een paar andere ato men, ons het meest verfijnde, het meest welriekende parfum zal doen genieten, maar evenzoo is het in staat met enkele andere atomen, een stof op te leveren, welks onaangename reuk op de zintuigen het effect heeft, dat de waarnemer den wensch bij zich voelt opkomen om maar liever dood te zijn. In aniline kleurstoffen versiert het onze kleederen met duizenderlei fraaie tintenin duizend andere vor men treedt het de ziekekamers binnen als heilzaam medicament. Maar het is gereed om te verdelgen in pruisisch zuur, in de ptomaïnen en in een groot aantal van de zwaarste vergiften het jaagt onze kogels voort uit den loop, in den vorm van buskruit, het doet onze mijnen ontploffen als dynamiet of schietkatoen, het lost de metalen op als salpeterzuurin een oneindig aan tal verschillende verbindingen steunt of bedreigt het de menschheid. De stikstof bevattende verbindingen, om kort te gaan, zijn altijd actieve stoffen, en hunne activiteit schijnt het gevolg te zijn van een sooit zenuw achtige gejaagdheid van het stikstof atoom, waardoor dit onder het ge ringste voorwendsel van de eene atoom- groep naar de andere vliegt. In ver band hiermede kunnen wij nitrogenium een labiel element noemen. Wij zijn er aan gewend de koolstof te beschouwen, als te zijn het meest belangrijke element voor het levenspro ces, maar naarmate men deze kwestie nauwkeuriger onderzoekt, dringt steeds duidelijker de meening op den voor grond, dat de koolstof bij den bouw van het lichaam niet veel meer is, dan de steen en de kalk, goed genoeg om het lichaam als zoodanig op te Geschiedkundige roman uil ilen tijd der Maeliabcèn. TWEEDE BOEK. (o)—o-(o)— 15. HIJ BEHOORE ONVERDEELD AAN ZIJN VOLK. Eens koesterde ik den stillen wensch, u te onthechten van alles, wat tusschen u stond, u geheel voor mij te bezitten, verre van dit akelige, met bloed be- spatte land, in Attika, waar de zon anders schijnt, waar geen kleingeestig heid u drukt en geen valscheid woont. Heden echter zijn mij de schellen van de oogen gevallen en zie ik duidelijk klaar. Gij zoudt in den vreemde niet gelukkig zijn het huiselijk haardvuur is voor u onvoldoende, gij hebt groo- tere vlammen noodig. Uw geknecht volk heeft heden meer dan ooit aan u behoefte, dat volk, hetwelk u niet begrijpt en zonder u verloren gaat Wordt niet als een man zonder trouw en zonder vaderland, gelijk de eer- looze zoon van Onias Mij behoort uw hart en uwe liefde, en dat is mij vol doende Uw arm daarentegen, die de Syriërs versloeg en in geweldigen toorn alle slavenketenen verbrijzelde, bouwen, goed genoeg ook om, in vet ten en koolhydraten, te branden tot het leveren van de noodige energie; maar dat daarentegen het werkzame, vor mende, levende ding, de stof, die de eigenlijke levenskracht in het proto- plosma opwekt en die de voortdurende wisselwerking in stand houdt tusschen inwendige en uitwendige condities, welke wij leven noemen, dat deze stof, de veranderlijke, rustelooze stikstof is. Het maakt den indruk, dat het levende wezen, een onstandvastige, verander lijke massa is, waarin het stikstofatoom, met zuurstof aan de eene kant, kool stof en waterstof aan de andere zijde, ongeveer op dezelfde wijze als in nitro glycerine, de atomen van het lichaam voortdrijft, door al de verschillende atoomcombinaties van groei en van verval. De wankelbaarheid van de levende substanties is het gevolg van de wan kelbaarheid van de stikstof en wij kunnen, met meer reden nog dan „Ohne Phosphor kein Gedanke" zeg gen „Ohne Stickstoff kein Leben zon der stikstof geen leven. Maar toch en dit is het meest eigenaardige dezelfde stikstof, die zoo energisch en zoo nuttig werkzaam is, als zij verbonden is met andere stoffen, is, in vrijen toestand een on werkzaam, lui, inert gas. In dezen toestand, als element, is de stikstof, zooals bekend is, een van de stoffen die het meest algemeen en het meest overvloedig aan de oppervlakte der aarde voorkomen. Het vormt viervijfde deel van de dampkringslucht, die ons in het aangezicht waait, en er is zoo veel van deze stof, dat elke vierkante meter van de aardoppervlakte door de atmospherische stikstof een druk on dervindt van ongeveer acht duizend kilogram. Er zijn slechts weinig stoffen be kend, die op deze vrije stikstof eene werking uitoefenen. Slechts een paar metalen, zooals calcium en magnesium en een paar metaalverbindingen hebben de eigen schap zich met vrije stikstof te kunnen vereenigen. Daarnaast merken wij nog op, dat enkele organismen, bacteriën (bacterium nitrificans) in hun lichaam laboratoria bezitten, waarin de stikstof aan andere elementen gebonden wordt, ofschoon wij het verloop van deze reacties niet kennen. Bovendien nog weten wij uit ervaring, dat de bliksem straal de stikstof en zuurstof uit den dainkring op de plaatsen, langs welke hij gegaan is, zich doet vereenigen tot salpeterzuur en dat deze ook de stif- stof dwingt met waterdamp te zamen uw arm behoort aan uw volk I" „Ik heb geen volk, ik heb geen vaderland meer „En dat zegt gij aan eene Griekin, Judas Dan moet ik u een hard woord toewerpen, dat Sophocles gesproken heeft, een onzer grootste mannen „En als iemand vrienden hooger acht Dan zijn eigen vaderland, voorwaar, een zulken acht ik niets waard „Judas, gij spreekt nu zoo, omdat gij bedroefd en verontwaardigd zijt en meent, dat uw geheele geslacht u heeft verraden." „Alle Essseërs 2ijn trouweloos 1" riep de Machabeër uit. „Gij vergist u, geliefde. Het waren de Esséeërs, die, onbaatzuchtig, het allereerst u de hand boden, om een verbond met hen aan te gaan. Ik weet, dat de aanhang van Joram, voor wien gij op uwe hoede moet wezen, slechts honderd man bedraagt. Daaren tegen strijden in uw leger duizenden goedgezinde Esszeërs „Ontrouw en verraad in 't leger vreten om zich heen, gelijk, de me- Iaatschheid Wie waarborgt mij voor de anderen „Hebt gij hunne zangen dan niet gehoord, begeleid door cimbalen en theorben Het volk, dat gij de vrij heid en de eer hebt teruggeven, jubelde u toewat bekommert gij u dan om den ontrouw van eenigen, die door nijd zijn verblind „Gij spreekt van droomen, die uit- gedroomd zijn, Electra. Tienduizend ammonia te vormen. Behalve echter de zeer kleine hoeveelheden, die langs deze wegen aan den dampkring wor den onttrokken, verkeert de geheele groote oceaan van stikstof waarin wij leven en bewegen, in chemischen zin in een lustelooze, volkomen onnutte werkeloosheid. Stikstof nu, die met andere elemen ten verbonden is, het doet er weinig toe, welke die andere elementen zijn en die dus zoo'n buitengewoon veranderlijk actief temperament ver toont, noemt men „gebonden"terwijl de stikstof, die als element voorkomt, traag en tot niets in staat, zooals de stikstof in de dampkring, als „vrije" stikstof wordt aangeduid. Het onderwerp, dat wij in dit hoofd stuk zullen behandelen, behelst nu de bespreking van de verschillende po gingen, in den laatsten tijd aange wend met het doel in groote hoe veelheden de onbruikbare, vrije stik stof om te zetten in nuttige, gebonden stikstof. Dit probleem is van het grootste belang voor de geheele wereld, voor elk ras, voor elk menschelijk wezen in het bijzonderwant het klinkt hard en wreed maar is daar om niet minder waar, wij moeten dit probleem oplossen of anders sterven. Deze conclusie, sensationeel en al- armeerend, als zij is, klinkt vreemd, maar het is zeer makkelijk haar waar heid te toonen. De onmisbare „gebonden" stikstof, die zich in het lichaam bevindt, en die wij voortdurend verbruiken, moet uit den aard der zaak telkens weer op nieuw aan het organisme worden toegevoegd. Dit geschiedt bij de op name van voedsel, wij eten stikstof in den vorm van dierlijk voedsel en in sommige plantaardige voedingstoffen, zooals bijvoorbeeld tarwebrood. De planten en dieren echter op hun beurt hangen, wat betreft de stikstof, die zij bevatten, geheel af van den bodem, en de bodem ten slotte heeft de stik stof verkregen uit de dampkringslucht, tengevolge van de langzame werking van den regen, tengevolge van de electrische ontladingen van het on weer, tengevolge verder van de lang zame transformatie onder de werking van billioenen nitrificeerende microben. Het product van deze werkingen heeft zich gedurende tal van eeuwen in den bodem geaccumuleerd. Niet alleen wij zelf, ook de waardevolle stikstof bevattende substanties, die tegenwoordig de beschaafde volkeren in groote hoeveelheden gebruiken, ver- keeren in denzelfden toestand, en hangen wat hun stikstof gehalte betreft, volkomen van den bodem af. Elk kanonschot verbruikt in een oogenblik dezelfde hoeveelheid gebon den stikstof, die millioenen microben in het verloop van eeuwen verzameld hebben. De onttrekking van stikstof aan den bodem door de menschen geschiedt veel sneller, dan de vorming van nieuwe stikstof door de natuurproces sen, en daardoor wordt de grond steeds armer aan stikstof, en daardoor on vruchtbaar en dor en ten slotte niet meer in staat, onze gewassen te doen groeien. Iedereen nu weet, wat hij moet doen om den bodem van deze ziekte te staan op mijne zijde waar echter zijn de anderen O, konde ik mijn volk weder oprichten, zooals ik den tempel heb hersteld Mijn volk is nochtans slechts ontwaakt tot een schijnbaar leven. Wellicht dat het nog eenmaal uiterlijk in staat is te pronken, gelijk een appel van Sodomadoch evenals deze bedriegelijke vrucht bij de minste aanraking tot stof vervalt, zoo ook zal mijn volk geen storm meer kunnen doorstaan." „Steun derhalve uw volk, Judas „Een volk, welks kracht niet in zich zelf bestaat, maar berust bij één enkelen man, zulk volk is ten ondergang ge doemd. Electra het is de bitterste teleurstelling mijns levensIk heb het vertrouwen in mijn volk verloren En Judas, de in den storm beproefde Machabeër, legde moede zijn hoofd in den schoot der Griekin en kreunde. Zij streek hem liefkozend en kalmee rend over het glanzende haar. „Zie," zeide zij, „gij zoudt niet zulke hevige smart ondervinden, wanneer gij uw volk niet üefhadt. Daarom blijft het waar, wat Euripides, onze dichter heeft gezongen „Niemand kan in gebreke blijven Zijn vaderland te beminnenwant wie anders spreekt, Die speelt met woorden, maar in zijne ziel mint hij het toch „Wat moet er van den tempel, wat van uw volk geworden zonder u, Judas? Met u staat en valt uw volk! Zal uw naam, die reeds op de vleugelen genezen, hiervoor moeten meststoffen worden toegevoegd. Met andere woor den, wij moeten den grond vermengen met sukstanties, die gebonden stikstof bevatten, die den grond weder in staat stellen de producten op te leveren, die wij willen hebben, en die voor ons onmisbaar brood en meel waarbij wij dan van ander subtanties, als buskruit, kleurstoffen en genees middelen nog niet eens spreken. Wordt vervolgd. Er trok een oude liereman Langs d'oever van den Rhijn Hij was zoo arm als oud en grijs, Zoo zwak en zoo vol pijn. „Ach! zuchtte hij,waar zal dit heen? „Mijn kracht is gansch vergaan, „En nergens tref ik heul, noch troost, „Noch medelijden aan. „Als ik voor jaren lustig zong, „Vroeg ieder mij tot gast „Nu ben ik oud en krachteloos, „En iedereen tot last. „Nu dwaal ik eenzaam om en rond, „En ween mijn aanzicht nat „Helaas mijn zang is dof en schor, „Mijn snaren voos en mat. Zoo trok hij langs den stroom naar Maintz, Voorbij een bidkapel, Waaruit een kleppend klokje klonk, Zoo statig en zoo schel. Daar hield hij voor den ihgang stil, En zag op 't hoog altaar Het prachtig beeld der moeder Gods, Van. goud en peerlen zwaar. Vol godsvrucht kwam hij naderbij, En voelde als in zijn hart, Dat daar nog troost en redding was, En balsem voor de smart. Hier weent en snikt hij, droef te moê, Zijn leed en lijden uit En speelt, de moedermaagd ter eer, Een liedje op de luit. „Achbad hij, klinkt mijn toon te flauw, „Zoo helder eens voorheen „U maakt de schorre vedel niets, „Gij hoort het hart alleen. Hij sprak, en wilde verder gaan Maar ?ie, van 't hoog altaar, Werpt hem het beeld een schoentje toe, Van goud en peerlen zwaar. Onthutst nam hij die gift tot zich, Hij dankte wat hij mocht Trok naar de stad waar hij zich ras En brood en deksel kocht. Daar vatte hem het hoog gerecht Al daadlijk bij den kop, En bracht hem onbeleefd en wreed Ter strenge vierschaar op. „Mij gaf het beeld den schoen tot loon Riep de arme man versaagd „Dit tuig ik u voor God den Heer En voor de Moedermaagd van de onsterfelijke faam tot aan mijn zonnig vaderland is doorgedrongen, geschandvlekt worden, als die van een overlooper? Meent ge, dat Grieken land uw vaderland zou kunnen worden, Griekenland, waar men ons met den vinger zoude nawijzen en zeggen „Dat isjudas.de eertijds zoo beroemde, die om wille van eene vrouw een ver rader van zijn volk werd?" Judas zuchtte diep. „Het zijn harde woorden, die gij spreekt," zeide hij bedrukt. „Wat moet ik doen „Laat het zwaard in uwe hand niet rusten, den lauwerkrans om uwe slapen niet verwelken Nóg is uwe zending niet vervuld, nog kunnen de Syriërs terugkeeren en uw halfvoltooid werk hoonend vernietigen voleind het ge heel, voer uw volk van de eene over winning tot de andere. Nog is het blind en halstarrig gij echter zult het reiner, zult het vrijer maken, zult het een stap nader brengen tot het groot- sche doelde verbroedering der mensch heid." „Gij eischt veel, Electra „Omdat ik alles van u verwacht „Verwacht niet te veel van een doodelijk gewonde Wie zoo vaak het strijdrumoer om zich heen hoorde woeden, zooals ik,die zag menigtrouwe vriend vallen met den pijl in de borst. Zit de pijl te diep, dan trekt men dien niet meer uit de wondemen zou dan een weg voor het bloed banen en den dood eerder vinden, dan wan neer men het vijandelijk schot er in Zij hoorden naar zijn eeden, niet, Zijn vonnis werd geveld, En als een dief moest hij ter dood, Op 't schandig galgenveld. Zij sleepten hem er woedend heen, Bij ruwen stoot en slag Maar, als hij langs het kerkje ging, En 't prachtig beeld weer zag Dan riep hij luid „o Moeder Gods „Om 't leed dat u beviel, „Ik offer u mijn leven op, „Behoed mijn arme ziel „Haast ben ik alle rampen door, „En leed en lijden uit; „Neem dan tot dank het laatste lied, „Van mijn doffe luit." Hij stemde en zong, en wilde voort; Maar zie, van 't hoog 2ltaar Werpt hem het beeld den tweeden schoen, Van goud en peerlen zwaar! Ontzegen tot de ziel geraakt, Zag't volk die wondren aan, En riep ontroerd „O God gij laat „De braven niet vergaan." Zij vielen op het aangezicht, En juichten in den Heer; En zongen met den liereman, De moeder Gods ter eer. Naar het Hoogduitsch. T. V. R. (Boerkensblad) o De vronw op den kausel. Uit Zaan dam wordt gemeld, dat aldaar Zondag in de Doopsgezinde kerk aan de West zijde de Protestantsche openbare gods dienstoefening werd geleid door eene vrouw mej. A. Zcrnike, doctor in de theologie te Amsterdam. De begaafde spreekster, zoo heet het, mocht zich in een flinke opkomst verheugen en wist haar gehoor te boeien met de be handeling van Spreuken 16:9 Hoe zou deze vrouwelijke predikante wel den ken en spreken over het voorschrift van Sint Paulus„Laten de vrouwen in de kerk zwijgen."? o— Belgische staatsschuld. Onlangs deelde de Belgische minister Siebaert in de Kamer mede, dat op 31 December 1910 de Staatsschuld in Belgische rente was gestegen tot drie millard zeven honderddrie millioen, en dat er nog voor honderd-zes-en-dertig millioen francs schatkist-bons in circulatie zijn. Er zijn later nog een groot aantal der gelijke bons in omloop gegeven, zoo dat kan vastgesteld worden, dat de Staatsschuld in ronde cijfers vier mil lard bedraagt. o— Na twintig jaarOngeveer een twintig jaar geleden, verliet de smid H. te Goes, zijn woonplaats, om in de Nieuwe Wereld fortuin te maken. Het hoe en waarom is ons niet bekend, maar zooveel is zeker, dat de man sedert z'n vertrek, vrouw en kroost nooit meer iets van zich liet hooren. Men dacht ook niet anders of H. zou niet meer in het land der levenden zijn en zijn vrouw noemde zich reeds sedert jaren weduwe. Gelukkig maar, dat zij niet voor de tweede maal in liet steken. Electra, de liefde tot u zit mij schrijnend in 't hart, gelijk een doodaanbrengende pijldoch ik kan er den pijl niet uitrukken, anders moet ik sferven „Dat moet ge ook niet doen, be minde Zie, de liefde heeft evenals Janus, twee aangezichten ons toont zij slechts het ernstige. Den eenen schenkt zij louter geluk, den anderen strijd en eeuwig onbevredigde wen- schen. Ons viel niet het vroolijkste gedeelte te beurt, ons heeft zij bedacht met een altijddurend smachtend ver langen. Wij zullen niet door het leven gaan, als zij die verzadigd zijn, als de door het geluk begunstigden. Daar entegen mogen wij opwaarts zien naar de sterren. Wij zullen niet leven voor heden, maar voor morgen, voor de toekomst, en de toekomst is eeuwig Wel zal in onze harten een ongeleschte begeerte wonen, maar daartegenover óók de eeuwige verwachting van een grooten feestdag. Menigmaal ik weet dat zeer goedmenigmaal zal ons levenspad donker zijn. Des te reikhalzender echter zullen wij uit zien naar elk licht. Niet zij, die te vreden en verzadigd aan de volle tafel des levens zitten, neen, zij, die, hun keren naar licht, in de duisternis ver- keeren, kijken trouw uit of er zich geen nieuwe sterren vertoonenzij zijn de eenzame baanbrekers der menschheid." Judas haalde beklemd adem. „Zóó kan Zeno, de stoïcijn, gedacht hebben," zeide hij. „Zijn leerstellingen zijn mij

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 5