No. 89.
Zaterdag 10 Juni 1911.
2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad \an anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Genlschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C (3 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonuemeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKE RIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Het oordeel van het volk
is machtig in mijn oog.
Agamemnon,
Koning van Argos.
v» Aan
Hare Majesteit de Koningin,
Geeft eerbiedig te kennen
Hendrik Albert van Dalsum, notaris
en uitgever van het Weekblad „De
Volkswil", wonende te Hulst;
dat hij bij arrest van het Gerechts
hof te 'sGravenhage van 6 April 1911,
waartegen de cassatie door den Hoogen
Raad is verworpen bij arrest van 29
Mei 1911, is veroordeeld tot betaling
van f 300 boete of 60 dagen hechtenis
(het maximum straf), ter zake, alsof
hij zich schuldig gemaakt heeft aan
smaadschrift, tweemaal gepleegd, tegen
Fs. van Waesberghe, burgemeester van
Hulst, in zijne hoedanigheid van hulp
officier van Justitie in de uitoefening
van zijn ambt;
dat hij aan Uwe Majesteit eerbiedig
verzoekt hem gratie teverlee-
n e n van deze straf
dat toch door deze straf het rechts
gevoelen der bevolking alhier ten
zeerste in haar vertrouwen in de Justitie
is geschokt, en zij dan ook, bij wijze
van protest, de boete voor hem bij
eenbrengt gelijk zij reeds bijeen heeft
gebracht de boete, waartoe hij was
veroordeeld in de zaak pastoor Schets,
en waarvoor de Hooge Raad op 8 April
1911 de cassatie verwierp;
Dat een volksprotest tegen een rech
terlijke uitspraak, gewezen in eene
zaak waarvan alle stukken zijn open
baar gemaakt, zich uitende waardig,
kalm en beslist, en dit ten bate van
iemand, die het vertrouwen des harten
heeft gewonnen, niet van een enkele,
maar van tienduizenden, voornament-
lijk wel wonende hier maar ook ver
spreid wonende op plaatsen honderde
uren van hier verwijderd, toch wel
.voor hen, die eenige menschenkennis
en logica bezitten, het overtuigend
bewijs moet opleveren, dat deze rech
terlijke uitspraak is geweest onrecht
vaardig;
dat hij voor zich persoonlijk van
deze uitspraak geen grief maakt of
meer maakt tegen de Justitie zelve,
omdat hij tot de overtuiging is geko
men, dat de wet een daad van laster,
mits in haar laagsten vorm van ge
heim, niet strafbaar verklaart, maar
wel het noemen van dergelijke
daad met den naam dien de daad ver
dient, en wel, omdat de Rechter de
wet moet toepassen, en in geen geval
de innerlijke waarde of billijkheid der
wet mag beoordeelen (artikel 11 Wet
Alg. Rep.);
dat hij het bewuste ambtsrapport
met den waren naam heeft genoemd
in het verzoekschrift aan Uwe Majesteit
van 29 Juli 1910, waarin hij aan Uwe
Majesteit straf heeft gevraagd voor den
schrijver daarvan, doch van een straf
tegen deze is niets gebleken
dat hij bij een verzoekschrift van
denzelfden datum aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal in verband
met deze zelfde zaak eene wetswijzi
ging heeft gevraagd, opdat men het
recht zou verkrijgen zich zonder wets
overtreding tegen geheimen laster te
verdedigen, maar de Tweede Kamer
hier blijkbaar niets voor voelt
dat er nu riog alleen overblijft be-
roep te doen op Uwe Majesteit, om,
door een Koninklijke daad van recht
vaardigheid, aan het geschokte rechts-
vertrouwen voldoening te geven
dat deze Koninklijke daad bestaat
in de uitoefening van Uw recht van
gratie, ingevolge artikel 68 der Grond
wet
dat het hier gaat niet om het
belang van rekwestant zelf,
maar om een belang, dat raakt een van
de grondslagen van de maatschappij,
en wel ditof Uwe Majesteit al of niet
bekrachtigt een daad van onrecht uit
gesproken als steunende op de wet,
en als onrecht bestempeld door eene
bevolking die vertegenwoordigt een
groot deel van een Uwer provinciën, en
tegen dit onrecht op wettige wijze
protesteert
dat toch als gevolg van die daad van
onrecht in eenen bijna dagelijks groo-
ter worden kring Uwer onderdanen,
zich de overtuiging vastzetdat in
Nederland geen recht te krijgen is
dat ook ernstig is, dat deze over
tuiging zich vastzet in het buitenland,
met name in het Belgische Vlaanderen,
omdat ook hierin zijn arbeid, en spe
ciaal deze zaak, met aandacht wordt
gevolgd, met name in groote kringen in
het Duitsche Rijnland en Westfalen,
waarin zijn naam populair is, met
name zelfs in enkele deelen van Ame
rika en Canada alwaar het volkslied
ter zijner eere heeft geklonken in Ame-
rikaansche fabrieken
dat men nu wel kan zeggen, dat
Uwe Majesteit niets te maken heeft
met de rechtsovertuiging der bevol
king, maar wie dit zegt niet kan zijn
een vertrouwbaar raadsman voor Uwe
Majesteit
dat men ook wel kaïr zeggen, dat
het bewererj van rekwestant met de
waarheid in strijd is, maar wie dit
zegt doet dit dan óf te goedei trouw
door onwetendheid óf te kwader trouw
tegen de voor ieder zichtbare waar
heid in
dat hij niet zonder reden als motto
van het tegenwoordige verzoekschrift
heeft genomen een woord uit Eschy-
lus' treurspel, omdat dit woord bevat
eene door de Nederlandsche autori-
teiten.vergeten waarheid, en het is eene
zaak van algemeen belang wel te weten,
of deze door de autoriteiten vergeten
waarheid al of niet vergeten is door
het Gezag
dat hij heeft gemeend deze redenen
wel te moeten aanvoeren, omdat hij
een voorstander is de zaak te noemen
zooals ze is, iets, wat hij verneemt
dat aan Uwe Majesteit aangenaam moet
zijn, en dit te meer, omdat de be
wuste strafzaak en alle andere die
zijn voorafgegaan voor oorzaak heb
ben de strijdvan recht, te
gen willekeur, waarin rekwestant
met de bevolking achter hem staan aan
de zijde van het recht, en beide vast
besloten zijn den rechtsstrijd tegen
willekeur voort te zetten desnoods lot
het bittere einde, want wij wenschen
hier niet langer buiten de wet gesteld
te worden gelijk dit het geval is ge
weest in den drieeeuwenlangen tijd
van officiëel en officieus wingewest.
Hulst, 2 Juni 1911.
't welk doende,
gelH. A. VAN DALSUM.
Des volks stem is de taal van God!
Ja, maar niet onvaarwaardelijk, hoor
't Ligt in de kern van den tegen-
woordigen wereldappel, om zoo maar
onbesuisd te rollen,
Rollen is wel goed maar 't moet
niet onbesuisd gebeuren.
Ik schrijf voor 't volk, en daarom
gevoel ik wel, al ben ik nog zoo een
voudig een buitenmannetje, dat ik dat
onbesuisde rollen van onzen modernen
tijd zoo maar niet boudweg een
Voorwaarts, Marschl! moet
toeroepen.
Rollen is goed hard rollen ook nog,
als er tegen de hoogte op moet ge
rold worden, om boven te geraken,
waar men wezen moet, doch pas op
voor de helling 11
Ter zake.
God spreekt tot het hart der men-
-schen, om Zijn wil kenbaar te maken.
En God spreekt duidelijk en herhaalde
malen, doordringt is menschen hart met
zijn goddelijke ingevingen en zet het
tot daden aan.
't Woord Gods is eene genade, en
de genade is de voeding en de kracht
der ziel.
De mensch nu leeft bij Gods ge
nade, naar de zielen de ziel open
baart zich door daden, en allereerst wel
door de spraak.
Sommigen beweren wel, dat woorden
geen daden zijn maar hun beweren
is niet juist. De ziel, 't hart van den
mensch openbaart zich door de taal,
maakt aldus bekend aan anderen, wat
er begeerd of verlangd wordt. En is
dat niet eene daad
Doch genoeg daarover.
De stem des volks is Gods taal,
zeg ik, en hoe is dat onomstootbaar
en altijd waar
Dat is immer en overal waar, als
deze voorwaarde aanwezig is, dat
n.l. HET VOLK DE TAAL VAN GOD
SPREKE.
Wat wil dat zeggen??? Welk ge
heim ligt daarin
Och, goede Lezer, dat is heel een
voudig. God spreekt tot Zijn volk,
dat is dus niet deze of gene;
maar dat is de s c h a r e, de m e-
nigte, de massa der men
schen. God doet nooit iets zonder
doeldus, wanneer God spreekt tot
het volk, tot d e m e n i g t e, dan
doet Hij zulks, om aan de menig
te, aan het volk Zijne begeerte
kenbaar te maken.
De noodzakelijke voorwaarde is dus,
dat h e t volk Gods stem hoore en
versta. En die voorwaarde blijkt dui
delijk aanwezig te zijn geweest, wan
neer gansch een volk of eene dichte
schare, eene aanzienlijke menigte, eene
groote massa volk zich verklaart voor
eene zaak. DAN spreekt de volksmond
de taal van God 1 11
En opdat zulk een volksuiting den
stempel drage der goddelijke waar
heid, waaraan zij hare oorsprong ont
leent, moet zij voortkomen uit lief
de en eendracht om God.
Dus niet in oproer en woeligheid
niet in tweedracht en onminniet in
haat en nijd en afgunstal die hate
lijke klanken blijven vreemd aan Gods
woord en taal.
Maar zoo dikwijls het volk de stem
verheft, om in eensgezindheid en vol
gens Gods geboden een recht op te
eischen, of bestaande misstanden te
verbeteren, zoo dikwijls Is de volks
stem de stem van God, en zulks op
elk gebied.
Zoo gebeurde het meermalen, d a t
het volk van Rome eenen Paus
heeft gekozen, eenvoudig bij alge-
meene uitroeping. God sprak zoo dui
delijk tot de menigte, dat die menigte
zich eenparig uitte, en zoo werd door
den volkswil de wettige keuze gedaan
van het opperhoofd der gansche Kerk.
Zoo geschiedt het nog bij verkie
zingen van mindere aangelegenheid,
waar twee derden der stemmen, of
slechts eene volstrekte meerderheid
beslissend werken.
Daarin vindt men geene moeite
maar waarom dan toch niet „recht
vooruit" gedaan in alles en over
al 111
Och, kom, laat ik mij niet kwaad
makenwant onverstand kan
niet redeneereneigenbelang
w i l niet redeneeren hoovaar-
digheid durft niet redeneeren,
en afgunst kan, wil en durft
niet redeneeren.
En daarom is het een onbegonnen
werk om met onverstandigen, zelf-
zuchtigen, hoovaardigen en afgunstigen
te redetwisten.
Ik maak me daarmede niet moede.
Maar ik durf hoogelijk te verzekeren,
dat de volkswil een heilig iets is,
omdat het Gods wil is, als hij geuit
wordt volgens Gods gebod. Zelfs durf
ik luide te verklaren, dat de volkswil
alle afdamming en indijking zal door
breken, want de volkswil is machtig,
gelijk God zelf machtig is. Dit mo
gen de heeren, die noch kunnen,
noch willen, noch durven re
deneeren wel eens ernstig over
wegen. Een stroom is niet te binden.
Goeden dag, beste Lezers 1
V. V.
Hij I>ehoore onverdeeld
aan zijn volk.
o
ln het feuilleton van heden en van
dat der volgende week komen enkele
woorden voor van groote beteekenis.
En wel, omdat het woorden zijn, die
de reden aangeven, waarom wij het
boek van Judas de Volksverachter in
de Volkswil hebben geplaatst.
Het eerste woord is dat in het feuil
leton van heden, waar Electra spreekt
tot Judas: „Zie, gij zoiidt niet zulke
hevige smart ondervinden, wanneer
gij uw volk niet liefhadt." „Wat moet
er van den tempel, wat van uw volk
geworden zonder u, Judas Met u staat
en valt uw volk!"
Wij hebben lief gekregen dat goede
Zeeuwsche volk van ons Hulstersche
Land, omdat het voor het weinige,
dat wij er voor hebben gedaan, ons
zooveel wederliefde heeft betoond, maar
tegelijkertijd was en is er steeds in
zulke breede kringen zooveel ondank
baarheid en wantrouwen in het bizon
der onder den boerenstand, die toch
aan ons zooveel te danken heeft. Door
ons zijn er overal boerenleenbanken
die goed werken, zonder ons zou er
niet overal zijn een boerenbond die
groote voordeelen afwerpt, is de angst
der huisgezinnen verdwenen wegens
het vroeger steeds hangende zwaard
van het elk jaar kunnen verliezen van
het gepachte land, is nagenoeg gestor
ven de slaafsche vrees jegens eigenaars
en tusschenpersonen, begint het sla-
venhart te gevoelen de hartekloppin-
gen van den vrijen man bij ieder, die
niet langer slaaf wil zijn, is er gevoel
voor naastenliefde en recht gekomen
waar beide waren gestorven, is het
geloof van een vorm geworden een
leven. En met name in den boeren
stand is de dankbaarheid, die wij ech
ter nooit hebben gezocht noch ge
vraagd, geworden een samenspanning,
om ons als notaris zoo mogelijk te
ruineeren omdatwij niet alleen in
den 'kboer maar ook in den arbeider
hebben doen ontwaken de harteklop-
pingen van den vrijen man. En we
gens deze samenspanning is meerma
len aan ons den raad gegeven waar
om nog langer u geheel opofferen voor
een volk, dat u niet gunt het dage-
lijksche brood, want, al hebt ge nog
zooveel van die kleine contracten, ge
kunt daarvan niet bestaan Maar dan
overdachten wijwat moet er van ons
volk geworden, als wij het werk on
voltooid zouden laten En onder de
menschen werd het antwoord gegeven
Als van Dalsum ons zou verlaten,
zouden er geen drie jaar noodig zijn,
of diefstal en knevelarij waren terug
gekomen en het leven zou hier geen
leven zijn. En ondanks alles besloten
wij te volharden, zoo het moet tot het
bittere einde, want niet aan hem die
het goede doet, maar aan hem die in
het goede volhardt ten einde toe, past
de zegekroon.
Het tweede woord is dat van het
feuilleton der volgende week: „Hij
behoore onverdeeld aan zijn volk."
Wij hebben het recht verkregen om
te spreken van „ons" volk, omdat in
de bevolking zelve de stemmen zijn
gehoord„wij leven mede in het lief
en leed van van Dalsum", en dit mede
leven door eene bevolking is eene
erkenning, dat wij van deze hebben
gewonnen het hart, maar wie het hart
van eene bevolking heeft gewonnen
mag spreken van zijn volk, op gelijke
wijze als de man mag spreken van
zijne vrouw, als zij in liefde des harten
saamverbonden zijn, mag spreken van
zijn volk, als dit door zijne geestelijke
en wereldlijke overheid is verlaten en
geen steun meer heeft dan ons en zijn
goed recht.
En onverdeeld hebben wij ons aan
ons volk gegeven, door ongetrouwd
te zijn gebleven, opdat ons hart niet
zou behoeven te kiezen tusschen de
belangen van vrouw en kinderen en
die van onze vrienden, door uit ons
hart uit te roeien alle verlangens naar
persoonlijk bezit van geld of goed of
eer, waardoor ons hart geheel onver
deeld is gewijd geworden en voorbe
reid, om te dienen de belangen van
het algemeen welzijn.
Wonderbaar zijn de wegen Gods.
Reeds 32 jaar geleden, daags voor de
Eerste Heilige Communie, spraken wij
een woord in het binnenste van ons
hart, het werd op de proef gesteld en
na de beproeving spraken we het
tweede woord „Uw wil geschiede",
en dit woord werd onze kracht. En
deze wil leidde ons langs wegen die
ons moesten brengen tot de daad
belangeloos en aan Gods hand het al
gemeen welzijn dienen. En tot deze
wegen hebben juist gediend de midde
len, die werden aangewend om ons
tot machteloosheid te doemen, reden,
waarom wij zoo dikwijls zeiden „onze
vijanden zijn onze beste vrienden."
Hadden wij stoffelijke voordeelen
geoogst van geld of goed of mensche-
lijke eer voor onzen arbeid, dan ware
waarschijnlijk ons leven mislukt, maar
nu onze arbeid ons-heeft gebracht:
het niet naar stand hebben van het
dagelijksch brood, het verachten door
de menschen in burgerlijke en kerke-
lijke overheid en door die van kapi
taal, het geroepen worden van den
eenen rechter naar den anderen rechter,