w? No. 87. Zaterdag 27 Mei 1911. 2e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Dorpspolitiek Open Brief. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie mannden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: D R IJ K K E R IJ Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Men weet wat is het doel van de Rubriek. Het doel is een bewijs te leveren, hoezeer de rechtsovertuiging der bevolking geschokt is door de houding, door de Nederlandschejustitie tegen ons aangenomen in haar ver bond met de politieke priesterschap en met het van zijn ambt misbruik makende ambtenarendom, en door de houding, die de Nederlandschejustitie heeft gemeend de wettige te zijn het straffeloos verklaren van slechts op verdichtsel rustende laster. De zaak Schets, die bestaat in het vervolgen van ons krachtens het ver bond van de Justitie met de politieke priesterschap, en waarin wij f 100 boete hebben beloopen, is door onze veroordeeling schijnbaar door ons ver loren, maar ook slechts schijnbaar. Deze boete moest zijn betaald vóór den 16 Juni, en, als wij dit schrijven is het 21 Mei, zijn deze f 100 in een tijd van nog geen zeven weken en meest in kleine bedragen, door de be volking bijeengebracht gelijk ieder ze heeft kunnen zien verantwoord in de rubriek. Deze boete in zaak Schets wordt alzoo geheel uit de bijdragen betaald, zonder dat we zelfs hebben moeten voorschieten. Wat een slag is dit voor de Justitie en voor de politieke geestelijkheid en hare verdere bond- genooten De veroordeeling der Justi tie te niet gedaan door het rechtsge voelen eener bevolking, en dit geheel op wettige wijze, uit vrije beweging, zonder woorden te verspillen. Men kan er verzekerd van zijn, dat deze slag ter dege wordt gevoe'd, en pijn lijker aandoet, dan indien het volks protest zich had geuit in luidruchtige vergaderingen of in daden van geweld. Want door deze kalme en wettige houding heeft de bevolking in haar protest tegen de Justitie eene houding aangenomen, die tegelijk sympathiek en waardig is, eene houding waarmede onze bevolking zich zelve heeft geëerd, en waarmede zij tevens heeft gepro testeerd tegen den inhoud van het ambtsrapport van burgemeester van Waesberghe, dat niet minder bevatte dan ons te beschuldigen van te zijn een volksopruier. Want waren wij werkelijk volksopruier geweest, dan zou het volksprotest zich hebben geuit op eene andere wijze dan van sympathiek en waardig en zich zeiven eerend. In de zaak Schets heeft het volks protest zich dus volledig uitgesproken, en daarmede is Schets in zijne houding veroordeeld, niet het minst door zijne eigen parochianen, die ruimschoots aan dat protest hebben deelgenomen, Schets weet of kan weten uit den Catechismus, die hij beweert te onderwijzen, dat men in geweten verplicht is de kwade gevolgen van eene daad te herstellen. Hij zelf heeft tot dit herstel niet mede gewerkt, hoewel wij den wensch heb ben gehad, dat wij in de Rubriek een post hadden mogen boeken vanVan Willem zelf. Voor dezen gewetens plicht heeft hij zelf niets gevoeld. Hij kan nu gerust zijn, want de gevolgen zijn door anderen gedragen, en daar mede hebben deze tevens het geweten van Schets verlicht. Daarom schreven we aan het hoofd Schets zit alvast gerust. Al zit Schets alvast gerust, daarom verdwijnt zijn naam niet uit de Rubriek, omdat hij de indirecte oorzaak is van de zaak van het ambtsrapport van burgemeester van Waesberghe, waar door zijn naam ook aan deze zaak verbonden is. En omgekeerd is deze zaak ambtsrapport verbonden aan de zaak Schets, omdat ze er nooit zou zijn geweest als deze niet was vooraf gegaan. Aan allen, die hebben medegewerkt aan het gerust zetten van Schets onzen dank. Wegens dezen dank drukken we hieronder af een woord uit de Maas- en Waalbode van 11 Augustus 1906, dat ons dezer dagen in handen kwam. Het woord is dit „Het gevoel van recht. Dat is in den mensch zoo sterk, dat de eerste ondervinding van onrecht een keer punt uitmaakt in zijn inwendig leven. Te moeten bukken voor onrecht, weerloos te zijn tegenover misken ning, ziedaar wat een mensch aan het wankelen brengt ten opzichte van zijn innigste en heiligste over tuigingen. Er wandelen op aarde cynische menschen rond menschen, in wier ziel het geloof aan een ze delijke wereldorde is bestorven wantrouwende, materialistische men schen. Veroordeel ze niet, gij weet niet door welke bittere ervaringen zij daartoe gekomen zijn deze sar- catische naturen zijn misschien de wereld ingegaan vol van geloof aan het hoogste en heiligste. Is sarcasme niet de uiting van de bitterste smart Het gevoel voor recht behoort zoo innig tot de menschelijke natuur, dat er onder de eigenschappen, aan iemand toe te kennen, geen hooger wordt geacht dan rechtvaardigheid. Zij is de hoogste lofspraak. Hooger staat zij dan de hoogste gaven des geestes. De minst begaafde, maar die rechtvaardig is, behoort tot de keur der menschheid de hoogst be gaafde, maar die in staat is tot on recht, verliest daarmede zelfs de vereering van zijn uitnemendheid. Zelfs na zijn dood werkt het ka rakter nog des rechtvaardigen." Tot zoover dit woord. Dit woord passen wij toe op hen, die aan het volksprotest hebben deel genomen en nog verder aan deelnemen voor de afdoening van de zaak ambts rapport. 'Het gevoel voor recht, zoo innig be- hoorende tot de menschelijke natuur, is in Nederland gestorven bij de bur gerlijke en de keikelijke autoriteiten, het is zelfs gestorven bij de Neder- landsche zoogenaamde Koningin der Aarde, want tegen de verkrachting van het rechtsgevoel heeft zij geen enkel woord van protest laten hooren. Welk een lichtbaken is daarom voor geheel Nederland het deel eener be volking van Zeeland, dat met ons medeleeft in ons lief en leed, omdat zij tegenover geheel Nederland het bewijs heeft geleverd, wettig, sympa thiek en waardig, dat in haar het ge voel voor recht nog leeft. Onze bevol king, en het is bijna geheel onze be volking van de kleine luyden, staat door dit bewijs hooger dan de hoogste gaven des geestes, die in andere dee- Ien van Nederland misschien meer mochten uitkomen, want in haar leeft het rechtsgevoel dat in die andere dee- len niet meer leeft. En ais onze pol derjongens en arbeiders, die naar den vreemde moeten trekken om het dage- ljjksch brood te winnen voor vrouw en kinderen of voor vader of moeder, dan behoeven zij zich in den vreemde niet te schamen als zij zeggenwij komen uit Zeeuwsch-Vlaanderen, want door dit te zeggen verklaren zij te behooren tot eene bevolking, waarin het gevoel voor recht nog leeft en zich uit wettig, sympathiek en waar dig. En als dit rechtsgevoel soms voor een deel het gevolg mocht zijn van onzen arbeid, van ons kruis en lijden, dan achten wij dit deel hooger dan alle schatten in geld en goed te zamen, want dan zou het een bewijs zijn, dat wij, als wij niets meer deden of doen of zouden doen dan dit, niet tevergeefs hebben geleefd. H. A. VAN DALSUM. O In Graauw bad de gemeenteraad te beslissen over een verzoek van herbergiers om, bij gelegenheid van de aanstaande kermisdagen, muziek te mogen houden tot 's avonds tien uur in plaats van tot negen uur. De Raad besliste daarop van tot tien uur. Daarop houdt de pastoor van Graauw, pastoor van Acker, een het- tige preek, waarop een spoedeischende vergadering van den gemeenteraad wordt gehouden, die de verlenging van negen tot tien uur te niet doet. Een der raadsleden heeft daarop zijn ontslag genomen als raadslid onder opmerking dat, als de pastoor te beslissen heeft, er geen Raad meer Doodig is. We kiezen in deze zaak geen partij, en vermelden dit alleen, omdat we naar aanleiding daarvan iets in het algemeen willen zeggen, en wel twee zaken. De eerste is deze In verschillende deelen van Zeeland wordt de ge- meentelyke politiek niet beheerscht door de vraag op welke wijze wor den de belangen der gemeente het best behartigd, maar door de vraag of men al of niet is tegen dansmu ziek bij gelegenheid van kermis en dergelijke dagen. En de „Christelijke11 richting is dan, dat men er tegen is, en de „liberale11 richting is dat men er voor is of althans niet er tegen. En de oorzaak van het deftige der „christelijke11 richting is, dat de pastoor, en de dominé's van „de christelijke kerk" zich hebben ver klaard tegen de dansmuziek, hoewel deze zeer onschuldig is en in het dan sen der jongelui zelts met een ver grootglas niet de minste ergernis te vinden is, althans hier en hoe elders weten we niet. Dat optreden tegen dansmuziek is zelfs van dien aard, dat de pastoor om deze reden vriendschap sluit met den burgemeester, en deze bur gemeester is een goeie, als hij den pastoor hierin zijn zin doet, en dan wordt hij desnoods heilig ver klaard, al zou hij ook zich schuldig maken aan ambtsmisbruik, en als persoon zijn een man zonder hart en zonder eer- of rechtsgevoel De tweede zaak is Welk recht heeft de pastoor om zich met der gelijke zaak te bemoeien? Dit récht heeft hij n i e t. Immers. De zaak van dansmuziek in herbergen bij gelegenheid van kermis en dergelijke dagen behoort tot de taak van den Gemeenteraad ingevolge artikel 135 der Gemeente wet, dat bepaalt, dat hij behoort te maken verordeningen in het belang van de openbare orde en zedelijk heid, en de politie over herbergen en openbare vermakelijkheden be hoort volgens artikel 188 Gemeente wet aan den burgemeester. Terwijl artikel 172 der Grondwet bepaalt, dat de Koning waakt, dat alle Kerk genootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat, alzoo ook. dat niet zij maar Gemeenteraad en burgemeester beslissen over dansmu ziek op de kermisdagen en over de politiezaken. De Wet geeft aan den pastoor alzoo het recht niet. Heeft hij dit recht misschien als hij op den preekstoel staat in zijne kerk Op den preekstoel is hij, ingevolge ar tikelen 167 en 170 Grondwet, ge heel vrij, alleen met deze beperking (art. 167), dat hij de strafwet niet mag overtreden. Hij overtreedt de strafwet niet. als hij zijne parochianen van af den preekstoel waarschuwt of vermaant of verzoekt om niets te doen, wat in strijd is met de openbare orde ot de goede zeden, integendeel, dit behoort rechtens tot zijn ambt en daartegen kan niemand bezwaar hebben Maar als hij bij deze gelegenheid aan her bergiers of ondernemers van openbare vermakelijkheden dingen verwijt, die niet waar zijn, dan moge dit niet altijd vallen onder de strafwet, bet- valt toch ook wel eens onder de zedewet, die verbiedt het spreken van onwaarheid. Dit laatste is geschied in het ge val te Graauw en het gebeurt ook wel op andere plaatsen, en als hij, om aan zijn beweren kracht bij te zetten, dezen of genen herbergier met voorbedachten rade in zijne gelde lijke belangen schade gaat toebren gen, dan is dit als uitbreiding van het verwijten tegen de waarheid in, eene vergrooting van het overtreden van de zedewet Dit waarschuwen van af den preek stoel heeft somwijlen nog een bij smaakje ook in het geval, dat dit wettig is. En wel ditals de waar schuwing niet wordt ingegeven door het belang van het zieleheil, maar in bet belang van het niet gunnen van een onschuldig genoegen, omdat hij zelf er geen deel aan neemt. Dan is dit bysmaakje een soort afgunst, en deze ontneemt dan aan Je waar schuwing hare innerlijke kracht. En dit bijsmaakje is meermalen aanwe zig bij Heeren, die niets over hebben voor den arme, omdat zij zichzelven te veel veroorloven aan kosten van tafel en kelder en den geheelen dag rooken van sigaren, die soms per stuk duurder kosten dan het loon, dat per uur wordt verdiend in arbeid op het land. WelEerw. Heer J. WILLEMSE, pastoor N i e u w-N amen. Mijnheer Pastoor Beleefd verzoek ik U mij wel te willen inlichten of waar is het volgende feit, dat mij als waarheid is medege deeld, en ik stel U deze vraag bij Open Briefje, omdat het feit door velen wordt genoemd als waar te zijn, en waardoor U dus tegelijkertijd bij niet waar zijn in de gelegenheid wordt gesteld de onwaarheid ook aan die allen mede te deelen, vermits de Volkswil bereid is Uwe tegenspraak, indien deze U mogelijk is, te plaatsen. Het feit, dat mij als waar is mede gedeeld, is dit Dat nog niet zoo lang geleden erf genamen waren overeengekomen, om eene verkooping van een huisperceel aan mij als notaris op te dragendat in den boedel aanwezig was eene vordering ten laste van Uwe Kerk van een duizend gulden en dat U hebt gedreigd deze duizend gulden niet te zullen uitdeelen onder de familie, in dien deze de verkooping aan mij zou opdragen, waarop deze uit vrees voor Uwe bedreiging, aan Uw verlangen heeft toegegeven en de verkooping op droeg aan notaris E. B. Dumoleyn te Hontenisse. Uwe bedreiging was hierop gegrond, dat U beweerde, dat U niet verplicht waart het geld onder de familie te verdeelen, en U zijt dan tot deze verdeeling overgegaan eerst nadat U bericht had ontvangen van notaris Dumoleyn, dat hij de opdracht voor de verkooping had ontvangen. En ten slotte had U beweerd, dat notaris van Dalsum zich tegen alle goede zaken verzet. Dit is het mij medegedeelde feit. En nu de vraag. De vraag is deze Of het mij medegedeelde feit waar is. En zoo ja 1. Op welken rechtsgrond steunde Uwe bewering, dat U niet ver plicht waart die duizend gulden onder de familie te verdeelen? 2. Op welke feiten steunde Uwe bewering, dat ik mij tegen alle goede zaken verzet? Ziet, Mijnheer Pastoor, het is mij reeds langen tijd bekend, dat, indien biechtvaders door hun bezoek aan zie ken een sterfgeval voorzien, zij deze ziekte gebruiken om de menschen over te halen niet naar notaris van Dalsum te gaan, maar te gaan naar notaris Dumoleyn of, als men dat niet wil, naar notaris Daey Ouwens of naar notaris Dregmans of naar deurwaar der Poppe, als het maar niet is notaris van Dalsum. Maar deze poging tot broodroof zoover te drijven, als is ge noemd in het feit hierboven omschre ven, ziet, dat was mij nog niet bekend geworden. U begrijpt daarom, dat ik er eenig belang in stel om uit Uwen

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 1