W No. 82. 2e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. liichting-: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Open Briefje. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Beschouwingen, in verband met de eischen van een goed Nederiandsch Leger. o 111. Wij herinneren ons nog levendig, dat een 35 a 40 jaren geleden, de opge roepen eerste lichtingen der militie met lust en toewijding onder de wape nen kwamen. Het waren toen in het bijzonder Friezen, en ook de Limbur gers, Brabanders en Gelderschen, welke onze aandacht trokken door hun „van huis" medegebrachte tevredenheid zij schikten zich in de van hen gevergde diensten niet alleen als iets onvermij delijks, maar in het besef, dat hunne opkomst noodig was voor de weer baarheid des lands. Hun gedachten- gang moge eenvoudig en naief geweest zijn, het „fond" hunner geest en be doeling was goed, dat was hoofd zaak. Langzamerhand is deze geest minder goed gewordenreeds toen was er verschil in gezindheid tusschen de „ste delingen" en de „buitenmannen." Wij hebben het nog gezien dat er merk bare afscheiding bestond tusschen deze 2 cathegoriën „de stedelingen" de goeden niet te na gesproken waren vrijpostiger, reclameerden spoediger enz. Men behoeft geen scherp opmerker te zijn, om te zien dat de met groot verlof vertrekkenden, reeds van de jongste lichting, met groote onverschil ligheid, alles behalve getuigende van een „goede geest" de kazerne verlaten. Niet, dat voorheen de dag van vertrek niet met verlangen werd tegemoet ge zien, maar het was niet dat „indisci- plaine heengaan" wat thans regel is. Het moest zóó zijn, dat de loteling die vrij loot niet juicht alsof hij een prijs had getrokken uit de loterij, en dat de in de loting gevallene niet bij de pak ken neerzit, alsof hem straf wacht. Daartoe kon medewerken de vader, als hij zijn zoon toespreekt: jongen, gij gaat u oefenen om uw vaderland te kunnen verdedigen als eens de nood aan den man mocht komen, word een goed soldaat en keer zoo braaf terug als ge heen gaat, en de moeder, als zij spreekt als de vader. Te dien tijde was de „soldaat-vrij williger" niet meer wat men zich van een „beroeps-soldaat" voorstelt. Be halve dat het „incompleet" geleidelijk toenam, werden de aanwezigen vast geëmployeerd, wat hunne discipline nu juist niet ten goede kwam. De zeer geschikten werden oppassers, bij voor keur bij gehuwde hoofd-officieren en en compagnies-commandanten, waren als kok maanden lang in de menages, ofwel parkknecht enz. Hunne bruik baarheid als zoodanig, werd maar al te veel ingeboet ten koste van „militaire" eigenschappen. Indien wij de actueele geschriften volgen dan moet het verval worden toegeschreven in hoofdzaak aan allerlei maatregelen in de laatste jaren geno men als ondoelmatige toepassing van militie-kader, reserve-kader, te korten diensttijd (4 en 8 maanden) enz. Wij erkennen gaarne, dat al die zaken, op de wijze, als ze zijn aange pakt, geen goed hebben gedaan. O. a. is het o. i. duidelijk dat men, al waren de verwachtingen nog zoo hoog opgevoerd, van reserve- en mi litie-kader, men zich nimmer had mogen laten verleiden, om daaraan de aan dacht te wijden ten koste van het vaste kader. Men had moeten bedenken dat men het zonder een kern van d e u g d e 1 ij k, vast kader niet kan stellen. En in stede daarvan heeft men bepalingen gemaakt welke ronduit gezegd geleid hebben tot de zucht om een „net pakje te dragen", om als de dienst tijd toch niet kon ontgaan worden er zooveel mogelijk munt uit te slaan. Er waren hier en daar groepjes re servisten, die eenigsinds in het type kwamen van„jonkers aan de K. M. A." Die zorg voor het kader, dat op deze wijze voor het meerendeel bestond uit personen, die het als „bijbaantje" be schouwden heeft onder het beroeps kader verbittering en verwijdering ge bracht, en wat vooral te betreuren, doch niet te verwonderen was„het „waren juist, de betrouwbaren „onder lien, die daardoor gegriefd „waren de goede dienstdoeners voel- „den zich door de Regeering losgela ten men trachtte het zooveel moge- 1 ijk buiten hen te stellen." Menig flink onder-adjudant bij een bataillon, zag zich gecommandeerd of achtergesteld zeker niet oordeel kundig bij een jong militie-lui tenant. De hoop, dat de persoonlijke dienst plicht, den dienst meer populair zoude maken, is slechts voor een klein deel verwezenlijkt. Niet alleen de meergegoeden, maar ook de meer intelligenten, die zich het veld voor bevordering zagen geopend, scheidden zich af van de minder be deelden, en in plaats van vereeniging, kwam er verwijdering in de kazerne, om vaii andere misbruiken niet te ge wagen. De oud-inspecteur Snijders wiens artikelen reeds zijn aangehaald is bereid, ten dienste der Volks vertegenwoordiging daaromtrent meer dere mededeelingen te doen. Wij laten dit onderdeel dus verder rusten. Hoewel de tijd van 8 maanden en dus in nog meerdere mate de tijd van 4 maanden, te kort is om degelijke oefening te waarborgen, zoo mag niet vergeten worden dat de vroegere oefe- ningstijd van pl. m. 12 a 15 maanden slechts voor een gedeelte, en wel van Mei tot November of December, dus eigentlijk slechts 7 maanden werd ge bruikt voor degelijke oefening. Bij het wapen der artillerie trad al spoedig in zelfs soms in den africhtingstijd het verrichten van z. g. n artillerie werkzaamheden, welker arbeid zeer nadeelig werkt op het vernisje „mili taire vorming", dat tegen die werk zaamheden (meermalen sjouwersdien sten) niet bestand bleek. De voornaamste nadeelige invloed echter althans naar ons inzicht zullen wij aan het slot bespreken en daarmede in verband een afzonderlijk woord aan de „officieren" wijden. a d 2o. Hoewel het, in de eerste plaats bij de Infanterie, noodig is, dat tot op zekere hoogte „de man" meer ontwikkeld is, en dus ook meer zelf standig moet optreden om van zijn vuurwapen partij te trekken, zoo is het stellen van goede grenzen tusschen „vrije wil" en „een gegeven bevel opvolgen" zeer moeilijkin het eene geval toch moet geredeneerd en op eigen iniatief naar omstandigheden gehandeld worden. Het wordt dus de vraagwanneer en wanneer niet D a t is zeker niet altijd vooraf aan te geven. Geldt dit reeds voor den soldaat, nog meer geldt dit voor den onder officier die als sectie-cnt. veldwacht- of patrouille-ent soms een vrij gewich tige opdracht heeft. Men geeft hoog op van de weten schappelijke eischen voor het kader, en ze zijn, hetzij nogmaals herhaald, niet te ontgaan, doch men dient niet te vergeten, dat kennis en wetenschap, ook eerder leidt tot beoordeeling, t o t kritiek, „tot zucht om beter te weten" en als zoodanig scherp staat, tegenover de discipline. Deze dient dus diep ingeworteld te zijn, opdat „de tucht" nimmer geschaad wordt, door „het waas van geleerdheid" welke de ontwikkelde jonge lieden medebrengen. En daarin schuilt voor een deel het nadeel, voor militie- en reserve kader of ook landweer-kader getrokken uit militie te beschouwen als een hechte steun voor het leger. De jeugd, de geleerdheid, en de korte diensttijd, werken samen om de eenvoudige, maar belangrijke zaken, waaraan geen wetenschap kleeft met een zekere minachting te behan delen. Daaraan is het te danken, dat het besef van plicht, dat het verant- woordelijksgevoel, het doen wat de meerdere beveelt zonder tegenspraak (ook inwendig) maar al te weinig is ingedrongen. De oud-inspecteur spreekt reeds van „het dutten van schildwachten", „het slapen van een officier op voorposten- dienst", „het te laat komen eener troep bij manoeuvres." Kan het erger Dit is het gevolg van een soort „soldaatje spelen" niet van ernstige dienstop- vatting. Een korte oefeningstijd, gedeeltelijk a la H. B. S. besteed, en later eens een weekje opkomen, is in veler oog meer dan voldoende om het fijne van de zaak te snappen en bij te houden. Neen I Zóó gemakkelijk is de mili taire ernst, de stramme degelijkheid niet te verkrijgen Het verantwoorde lijkheidsgevoel heeft stevige gron den noodig. Alles werkt mede om dat gevoel te verslappen, zooals meermalen ge schiedt men vervalt van het eene ui terste in het andere. Vroeger een te uitgebreide nacht dienst, bij elk munitie-magazijn op een wal een schildwacht en thans De zooeven aangehaalde voorbeelden tee kenen meer dan genoeg. Wij herinneren ons, om een ander voorbeeld te noemen, dat de ctmpag- nies-commandant om pl. m. 9 uur v.m. zijn inspectie begon. Hij was vroeg klaar, als deze om 12 uur was afge- loopen. Nu wordt er soms geen tijd gegeven voor inspectie of laat de compagnies commandant deze achterwege, omdat „opdracht" of „oefening op de kaart" hem geen tijd gunt. En het vérstrekkende gevolgZorg aan wapen, of karren voor waarne- mings- of telefoon materiëel wordt zoo goed, als niet geschonken een enkele oefening is voldoende, om belangrijk materiëel door ruwe onverschillige be handeling geheel onbruikbaar te ma ken Ad 3o. Reeds Napoleon, wees er op, dat gehardheid van den krijgsman onontbeerlijk is. En, wij zouden haast zeggen„al had deze veldheer bij uitnemendheid het niet beweerd", het is klaar als de dag, dat gehardheid, physieke geschikt heid noodzakelijk is. Gymnastiek enz. is een degelijke aanvulling, maar in den oorlog komt nog wat anders kijken Hier moet worden toegegeven, dat dit een hoogst noodzakelijk, maar te vens uiterst moeilijk punt is. Degelijke training duurt geruimen tijd, en bij velen zal, na terugkeer in de burgermaatschappij, óf de lust, öf de gelegenheid ontbreken, om het c. q. verkregen resultaat eenigsinds op peil te houden. Dit geldt voor allen, maar i n h e t b ij zonder voor de officieren en het kader, getrokken uit de gegoede standen. Wij denken hierbij niet aan Zomer- oefeningen, maar aan mobilisatie b.v. in December of Januari. Toch is het in 1899 bij Velsen ge beurd, tijdens] een oefening in den vesting-oorlog, in de maand September dus nog geen winter, dat ten gevolge van aanhoudende regens het terrein achter de forten linie drassig was geworden, en alstoen bevolen werd, de verdedigende partij over te brengen naar Beverwijk, waar ook de aanvaller was gelegerd. De aanvaller moest dus, bij elke oefening wachten, totdat de verdediger in de liniën was opgesteld. Dit gaf eene geheele scheeve voor stelling van den loop der zaken, doch dit daargelaten vragen wijheeft men zich, krachtens deze ervaring, wel rekenschap gegeven van het verloop eener heusche strijd, wanneer men binnen die Linie moet blijven, nacht en dag verontrust door den vijand, meermalen gedwongen tot vermoeiende soms uiterste krachtsinspanning, niet gedurende een 13tal dagen (alles in begrepen) maar weken of maan den? Hoe weinig men denkt aan de phy sieke eischen in oorlogstijd moge blij ken uit het indeelen van oud officieren (in den regel kapiteins) van het Indisch Leger bij de Landweer. Bij enkele dagen oefening, zal mis schien niet blijken, dat het Indisch klimaat zoo nadeelig is geweest, maar als regel moet men verwachten, dat het uit Indië betrokken kader, althans in den winter, weinig bestand zal zijn tegen oorlogsdiensten gedurende wellicht eenige maanden. a d 4o, a en b. Het vierde punt, met de punten a en b wordt nader uitge werkt in de slotbeschouwing. Wordt vervolgd. Van Dalsum is wel goed, maar zijn krant deugt niet o- Het geleurt meermalen, dat dit het stopwoord is van den een of anderen geestelijke, als hij door een of anderen parochiaan in het nauw wordt gebracht in een gesprek over van Dalsum. En als dan de paro chiaan nog verder aandringt door te vragen maar wat staat er dan voor verkeerds in de Volkswil? Dan komt als stopwoordde bisschop heeft hem verboden En als dan een ander parochiaan vraagt Als van Dalsum van het goede pad is afge dwaald, waarom zoekt ge hem dan niet op en brengt hem op het goede pad terug, dat zou toch voor u een groote eer zijn, want er wordt ge leerd, dat er meer vreugde is in den hemel over éen zondaar die boet vaardigheid doet dan over 99 recht vaardigen die geen boetvaardigheid noodig hebben, dan krijgt de paro chiaan voor antwoord wij hebben al zooveel gedaan om hem op het goede pad terug te brengen, maar er is niets aan te doen. "We zullen eens kort en bondig antwoorden Wat betreft het eerste stopwoord De Volkswil was reeds veroordeeld nog vóór éen nummer was versche nen. Dit bewijst: dat het is niet de krant maar dat het is tegen den persoon van van Dalsum, en toch tegen dezep persoon .weten zij niets te zeggen. Wat betreft het tweede stopwoord: Niet de bisschop als bisschop heeft de Volkswil veroordeeld, maar een mijnheer Leijten heeft dit gedaan, belogen en bedrogen door enkele lui in Hulsl Wat betreft het derde stopwoord Nog nimmer ontvingen wij taal of teeken terug op onze brieven of op onze couranten, die wij aan bisschop en aartsbisschop schrtven en zonden. Wat blijft er van de drie stop woorden over Niets, totaal niets. Het is niets meer dan kwade trouw met voor oorzaak bij den een de gewone menschelijke jaloesie en bij den ander de afgunst wegens Gods genade. Zij zijn in hun ziel overtuigd, dat wij door maatschap pelijke positie, door hoedanigheden van geest en van hart hun meerdere zijn. En nu zouden zij dat wel willen erkennen, als wij een hooge borst wilden opzetten en ons te voor naam zouden achten om met den gewonen man als gelijke om te g-an, maar omdat wij dit niet doen en altijd maar geheel gewoon blijven, kunnen zij dit niet verdragen, ver mits ons gedrag juist het tegendeel is van het hunne Aan den Heer E. ONGENA Hulst. Mijnheer Ik weet, dat u een man van eer zijt en zoo ook bekend staat zoowel in Hulst als in Axel Ik weet, dat' er niets gemaakts aan u is, dat u mannelijk zijt en van kinderachtigheden niet wilt weten En omdat ik dit alles en meer weet, zou ik u wel eens gaarne willen spreken om u iets te vra gen. Maar dit spreken gaat niet, omdat mijnheer Leijten heeft verklaard, dat ik een zeer groot zondaar ben, dit

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 1