Van alles wat. Burgerlijke stand- Mengelwerk. Joannes. Dure pilletjes- 9. Op weg naar den Kalvarieberg. Na nog met Hem de spot te hebben gedreven, rukten de soldaten Hem den scharlaken mantel af, gaven Hem zijne kleederen terug en sleepten He'm buiten de stad om Hem te kruisigen. Jezus, met zijn kruis beladen, ging toen op weg naar de plaats Kalvarië genoemd of in het Hebreeuwsch Golgo tha. Achter Hem liepen twee boos doeners, die de doodstraf moesten ondergaan. Toen de stoet de stad uitging, ont moetten de soldaten zekeren Simon van Cyrene, vader van Alexander en Rufus, die van het veld terugkwam. Zij eisch- ten hem op, legden hem het kruis op de schouders en dwongen hem het achter Jezus te dragen. Een groote schaar volgde, alsook vrouwen, die weenden en klaagden. Jezus keerde zich tot deze Dochters van Jerusalem, weent niet over Mij, zeide Hij, maar weent over u zelf en over uwe kinderen. Ziet, de dagen komen reeds, waarop men zeggen zalZalig de onvruchtbaren Zalig de schoot, die niet gedragen heeft, de borsten die niet gezoogd hebbenDan zal men tot de bergen roepen Valt op ons nederen tot de heuvelen: Bedekt ons! Want in dien men zoo met het groene hout handelt, wat zal dan met het dorre ge schieden Men kwam aan den Kalvarieberg; daar bood men Hem een beker wijn aan, vermengd met mirre en gal. Jezus bracht de lippen er aan, maar weigerde te drinken. 10. Jezus aan liet kruis. Toen kruisigden zij Hem... Men was in de zesde ure. Zij kruisigden hem met de twee boos doeners, de eene links, de andere rechts, en Jezus in het midden. Zoo werd het woord der Schrift vervuld Hij is onder de boosdoeners gerekend. O— Een zwijgend protest. Aan den Beriijnschen „Lokalanzeiger" wordt uit New-York gemeld, dat aldaar meer dan 200.000 arbeiders, mannen en vrouwen, bij de begrafenis der slacht offers van den brand in het torenhuis een tocht door de stad hebben ge houden. Zij trokken in diep stilzwijgen voorbij het verbrande huis, als protest tegen de weinige bescherming, die men den slachtoffers heeft kunnen bieden. Het was de grootste en in drukwekkendste betooging, zegt de be richtgever, die ooit in New-York is gehouden. o Uit de schoolwereld. „Zeg. Bakker, wie heeft het kanaal van Suez gegraven „De Polderjongens, meheer o De man van de wetenschap. Een dokter had een patiënt opgegeven, een kwakzalver had hem gezond ge maakt. Daarop trok de dokter zich beleedigd terug. Maar, doctor, interessert u zich nu heel niet voor het middel, dat den patiënt heeft beter gemaakt verstreken zijne dagen in werkeloos heid. Allen, die het goed met hem meenden, zagen verwonderd naar hem op zij begrepen niet, wat zijne hand had verlamd, wat hem zóó zeer had doen veranderen. Judas bleef nog altijd in het kamp, het viel hem moeilijk de oude geest drift terug te vinden, en Joram zorgde er middelerwijl voor, dat het ver wonderd gemompel oversloeg tot een zacht gemor. De Machabeër had het echter te druk met zich zeiven, om hierop te Ietten nog steeds rustte zijn zwaard in de scheede. Op zekeren avond zat Judas in somber gepeins verzonken weder al léén in zijne tent, toen Noman, die buiten de wapenrusting van zijn heer had opgepoetst, hem berichtte „Joan nes, Simon, Eleazar en Jonathan, uwe broeders, komen u bezoeken." „Blijf dan buiten, en zorg dat nie mand ons store, Noman De broeders reikten Judas de hand en namen zwijgend plaats. Men kon het elk hunner aanzien, dat hun hart met bezorgdheid was vervuld. Eindelijk begon Joannes „Hoe langwiltge hier nog blijven, broeder? Het volk zit voor de tenten en ziet verlangend uit naar Jerusalem. Ik heb medelijden met het volk. Zijn oog is vol tranen en zijn hart vervuld van stil heimwee." „Ook mijn hart is bedrukt." Beter gemaakt Volgens de we tenschap moest hij sterven, en voor mij is hij dan ook dood, dood als een pier. O Overslag. Huwelijks-voltrekkingen. 21 Maart. Desiré Bernardus De Coene, oud 41 j., weduwn. en Coralie van Hoecke, oud 24 j., jd. Geboorten. 18 Maart. Maria Emma, d. van Edmondus Audenaerd en van Julma Maria Coone. Zuiddorpe. Overlijden. 31 Maart. Eduardns de Munck, oud 57 j., echtg. van Leonia Clementina de Meijer. Westdorpe. Geboorten. 16 Maart. Robertus Bernardus, z. van Leontius Remerij en van Claris Buijsse. Overlijden. 21 Maart. Cleinentia Josephina Modde, oud 60 j., echtg. van Aldolphus Kalle. o De nacht spreidde zich uit over Jerusalem. Het was een van die Au- gustus-nachten in. het Zuiden, als de zwoele warmte, welke over het land lag, niemand toeliet te slapen. De roofdieren in de bergen rondom brul den, de waaierpalmen trilden zachtjes in het windje, de golfjes van de beek Cedron kabbelden al maar voort, een tonig, slaperig, als het ware klagend. In dezen nacht zat Herodes, de viervorst, somber en in gedachten ver diept in de zaal van zijn koninklijk paleis. Beneden, onder de zuilengang van zijn tuin, joelde de schaar zijner gasten, die dag uit, dag in, het paleis des konings vulden. Want het smachtend verlangen naar bedwelming had den koning aange grepen. In den nacht kwamen schim men en gedaanten zich aan hem ver- toonen klaagtonen rezen om hem op dooden kwamen en gingen. Het verleden doemde in zijn kooftsig brein op en werd verlucht door een bloedrood licht, terwijl zijn toekomst zwart was als de nacht. En te midden van het verledene en de toekomst stond hij, de verworpene, het uitvaagsel der menschheid, die van zich zeiven walgde en bang werd. Daarom altoos dat luidruchtig levenwant zijn geweten gunde hem geen rust. Daarom deze verdoovende pracht van allerlei ge nietingen want zijn hersens schenen te willen bersten en de voorboden van krankzinnigheid vertoonden zich reeds. Dan ontvluchtte hij, door wanhoop verteerd, vaak de schaar der genoo- digden, en verschool hij zich in 't mid den van zijn paleis. „Nog ben ik koning!" lachte hij dan woest. Nog ben ik Herodus Wie zou mij van den troon bonzen En hij hief de kris tallen bokaal met rooden, tintelenden wijn op en in den overmoed van waan zin slingerde hij die neer op het sneeuw blanke marmer van den vloer. Donker, gelijk bloed, vloeide het druivennat „De twist met Joram baart u ver driet ,.Ja. Zijn aanhang schijnt talrijker te worden." Toen ving Simon aan: „Onder de Essseërs bevinden zich wel ontevrede nen, doch hun aantal is nog slechts gering. Die het recht met ons meenen, begrijpen niet, waarom gij de dagen niet beter besteedt en op uwe zege tocht blijft stilstaan. Zie, Jerusalem ligt zoo dicht bij ons en wij zijn zoo verre! Daarom treuren de getrouwen." „Evenals zij, zullen onze vaderen in Babyion hebben gezeten, terwijl hunne tranen zich vermengden met de wateren van vreemde stroomen," ver volgde Eleazar. „Drie jaren zijn er reeds verloopen, sedert ons laatste offer in den tempel opvlamde drie jaren, Judas „Ik weet het," zeide de Machabeër. „Onze mannen zien uit naar Jerusa lem," merkte Jonathan aan, „en daar na schouwen zij vragend naar uwe tent, Judas. Maar uwe tent blijft ge sloten en uw mond zwijgt." „Wat zou ik moeten zeggen, nu mijn hart zoo bedrukt is?" zuchtte Judas. „Eenzaam ben ik te midden van mijn volk." „Uw volk is eenzamer, dan gij, sedert gij doet, alsof ge u volk haddet vergeten." „Ik heb het niet vergeten. Mijn smart heetIsraël, mijne droefheidJeru salem „Wees niet langer vertoornd, wijl eenigen u ontrouw werden." over de glimmende, witte steenen. De zuilen werder donker, want de sterren aan het hemelgewelf waren door een wolk bedekt. Plotseling be woog zich het voorhangsel, dat toe gang gaf tot de koninklijke zaal. Het scheen den koning toe, dat hij droomdeWie kwam daar binnen Wie schoof de zijde van het gordijn vaneen Wie stond daar te midden van dien donkeren plas wijn van dien wijn, welke er uitzag als bloed „Joannesstamelde hij dof. Een reusachtige gedaante stond vóór hem. De huid van een wild dier hing hem om 't lichaam. En de vurige oogen van de geweldige ver schijning vlamden gelijk een bliksem straal. Om den hals liep een roode streep, waaruit bloed sijpelde lager, al maar lager. Als uit brons gegoten, onbeweeglijk en stijf, stond de verschrikkelijke voor den koning. „Joannes stamelde deze weder. „Wie riep u uit uw woning tusschen de graven Wie wekte u, doode, op De verschijning verroeide zich niet. Alleen de nacht werd steeds donker der, want de sterren doofden uit voor den storm, die in aantocht was. „Joannes kreunde de koning weder. En hij vloog overeind en greep naar hem. Maar zijn hand tastte in de ijle lucht, en de verschijning stond nog altoos, strak, roerloos, zwijgend, met somber dreigenden blik. De koning begon te beven. Niet voor de verschijning daar vóór hem, want hij was aan de bezoeken der dooden, die hij onrechtvaardig gevon- nisd had, gewoon. Hij was gewoon geraakt aan de beschuldigingen, die zij tegen hem inbrachten, aan den vloek, dien zij op zijn hoofd stapelden. Maar hij begon te beven, omdat hij inzag, dat de krankzinnigheid zich van hem meester maakte. Hij begon opnieuw: „Hoe komt gij hier, verschrikkelijke Ik heb u toch op het verzoek mijner vrouw en op het verzoek mijner dochter doen ont hoofden Zag ik niet uw hoofd rol len op den vloer van den kerker? Wie is het, die u, doode, ten leven opwekte Maar de gedaante zweeg nog steeds. Zij scheen slechts toe te nemen in grootte, en al maar feller brandden hare oogen. „De waanzin foltert mij," kermde de koning. „Vaar weer naar de dooden, ijselijk spookEn hij greep naar het koninklijk zwaard der Joodsche souvereinen, hetwelk boven zijn troon zetel hing. Maar hij vocht met de lucht. De gedaante stond daar en week niet van hem. Toen snelde de koning uit de ge welfde zaal naar buiten in den zwoe- len, donkeren nacht. Het koude angst zweet stond op zijn gelaat. En in de dansende rijen zijner gasten tredend, die, met kransen in het haar, den nacht in vermaak doorbrachten, slaakte hij een gil en zeeg bewusteloos op den grond. „De koning is krankzinnig gewor den stamelde verschrikt zijne hove lingen. En Petronius, de Romeinsche honderdman, die mede zich onder de gasten van Herodes bevond, keerde zich met walging af en.mompelde bij „Eenigen Iachtte Judas bitter. „Enkelen, broederDe anderen daarentegen treuren om u Word niet gelijk een beek, die in het zand ver vloeit \u Buiten in 't kamp klonken harpen. Judas zweeg geruimen tijdalsdan zeide hij zuchtend„Mijne ziel is eenzaam en vermoeid geworden. Wat moet ik doen Toen drong luid klagend gezang tot in de tent door. Simon schoof het voorhangsel ter zijde. „Alvorens ik u antwoord, luister hetgeen zij zingen, Judas!" De mannen luisterden. Als luid ge ween klonk door de stille avondlucht de zang des volks „Wij zitten eenzaam en schreien Óm het paleis, dat verlaten ligt, Om den tempel, die verwoest is. Om de muren, die [omvergehaald zijn, Om onze waardigheid welke ver dwenen is, Om onze groote mannen, die neder- liggen, Om de kostbare gesteenten, welke verbrand zijn Om onze priesters, die zijn ge struikeld Diep bewogen door den klaagzang nam Simon de brandende hand zijns broeders in de zijne en zeide „Vraagt I ge nu nóg: „Wat moet ik doen?" J Hoort gij, hoe zij weenen, om de groote zich zeiven„Dit volk is ten onder gang gewijd. Midden in het feestgewoel zal het ten gronde gaan In dienzelfden nacht zat Jezus, de Meester, in de zaal bij de twaalf en gaf hun de spijs des vredes. De spijs i des vredes, die de koninklijke zalen ontvlucht en de hutten der armen bin nentreedt, die de wereld verovert en zalig maakt. 0 Twee landloopers, die gedurende vele jaren met elkander rondgezwor ven hadden, omdat zij te lui waren om te werken, zaten eens erg in den nood, want ze hadden geen cent meer in hun zak. Na lang overleg hadden zij een middel gevonden om aan geld te komen. Zij bedelden wat brood bij elkander en kregen heel wat, want een honge rige kan licht aan de deur een boter ham krijgen. Maar in plaats van hun honger, die zoo erg nog niet was, er mede te stillen deden ze de stukken brood in een zak, gingen op een afgelegen plaats zitten, maakten het brood met water vochtig en draaiden alles tot kleine kogeltjes. Toen gingen zij naar de asch- en vuilnisbelt en zochten uit den rommel allerlei gekleurde papiertjes, rolden de kogeltjes door de asch en maakten er pakjes van zes stuks van. Nu ging de een vooruit naar een naburig gelegen stadje, waar het juist markt was, trad de voornaamste her berg binnen en bestelde een glas bier. Het was stampvol met boeren en kooplieden. De landlooper ging in een hoek zitten, liet zijn bier onaangeroerd, trok een pijnlijk gezicht, hield zijn hand tegen zijn wang en deed alsof hij veel pijn had. Velen der aanwezigen kregen medelijden met hem. Een vroeg Heb je kiespijn, man Een hoofdknik en een zucht was het antwoord. Nou, zei een boer, ik kan er ook van meepraten. Maar ik wil jelui eens wat zeggen Ik heb liever een klap om m'n kop dan kiespijn. En dan zeggen ze er uit laten trekkenviel een ander in. Jawel dat heb ik ook laten doen, hoor, en toen trokken ze me eerst twee gezonde kie zen uit en daarna eerst den kwade. Toen was ik er drie kwijt. Ik heb ze nog in mijn vestjeszak, kijk, en hij liet twee gave en een aangestoken kies zien. - En moest je toen voor drie be talen vroeg een guitig boerinnetje. Dat nou wel nietik geloof dat hij mijn geheelen mond leeggetrokken zou hebben voor hetzelfde geld. Ik heb wel eens gehoord, zei de kastelein, dat er een middel is, waar door de pijn dadelijk weg is. Cocaïne heet het geloof ik. Intusschen was de andere landlooper binnengekomen, maar deed net alsof hij den ander niet kende. Dat was zoo te voren afgesproken. Na eenige oogenblikken, gedurende welke de eerste kermde alsof hij veel pijn leed, vroeg de laatste meewarig Goede vriend, je schijnt erge kiespijn te hebben mannen, die daar nederliggen Daar mede bedoelen zij u Gij moogt niet langer werkeloos blijvenGij moet opstaan, uwe bitterheid vergeten en uwe tranen drogen. Slechts één enkele stap en het vertrouwen in u, hetwelk maar bij weinigen geschokt is, zal terugkeeren. De tempel is verwoest bouw hem weder op De muren der heilige stad liggen omvergehaald doe ze weer optrekkenOnze waardigheid is verdwenen herstel dieOnze priesters struikelden hef de gevallenen weder op, onder steun de wankelenden en open uwe ooren voor de stemme des volks. Hoor, daar zingt het weder." „Wij bidden U, erbarm U overSion, Vergader de kinderen van Jerusalem. Spoed U, spoed U, Verlosser van Sion Spreek tot het hart van Jerusalem „Schoonheid en waardigheid zullen Sion omgeven Ach, keer U goedgunstig tot Jeru salem. Moge vrede en blijdschap inkeeren in Sion En de twijg ontspruiten te Jerusalem Toen stond Judas op. „De wijsheid wordt luid in de stegen En laat hare stem in de straten weer galmen 1 Aan den kant der heirwegen roept zij, Aan de poorten en in de stad houdt zij redevoeringen 1" Nou, of ik, was het antwoord. Ik kan het aan je zien, en je moogt zeker wel van geluk spreken, want ik ben dokter Schnauzius Ra- pantius uit Tesnesvar. Hij noemde zich zoo, in de hoop, daardoor de aandacht der gasten te trekken. Ik ben op reis naar Leiden om in Hol land te promoveeren. Ik heb een on feilbaar middel, namelijk pillen. Hoog stens drie zijn voldoende om u van uw smart te bevrijden. Wil je het eens beproeven Nou, wat graag! Au! Geef maar gauw op, 't kan me niet schelen wat ze kosten, als ik die pijn maar kwijt ben. En nu haalde de laatstgekomene een der gekleurde papiertjes uit zijn zak, vouwde het open, nam er een pil uit en gaf deze aan den lijder. Hij ried hem aan, de pil op de pijnlijke plaats te leggen en er flink op te bijten. De andere gasten, die dit alles ge hoord hadden, kwamen toen na derbij en dit juist was wat de schel men gehoopt hadden. De eerste pil hielp nog niet, want toen hij er op beet, gaf hij een harden schreeuw. Heel goed, zei dokter Rapantius, zoo moet het juist gaan. Nu is de ergste pijn gebroken. Hier heb je een tweede pilgauw er op en weer bijten, zoo hard als je maar kunt. En toen de andere schelm dat ge daan had, sprong hij op van vreugde, veegde het angstzweet, dat er niet was, van zijn aangezicht en zeide Nu voel ik niets geen pijn meer. Daarop stak hij de hand in zijn zak en deed alsof hij den gewaanden dokter iets in de hand drukte. De slimme streek had de gewenschte gevolgen. De waard zei Zie je wel, dat is zeker het middel wat ik daar straks opnoemde, en ieder der aanwezigen wilde, zooals te begrijpen is, van die wonderpillen hebben. De dokter vroeg voor ieder pakje een kwartje en in een oogen- blik was hij ze alle kwijt. De genezene dronk nog een glas bier en verliet de herberg. Even later vertrok ook de dokter, na beloofd te hebben, spoedig met meer voorraad terug te zullen komen. En toen zij buiten de stad weer op een veilige plek weer bij elkander kwamen, schaterden zij het uit, en gingen de kwartjes tellen. Ze hadden over de tien gulden. Zoo'n schat had den ze nog nooit in hun bezit ge had. Zij besloten er eens een goed leventje van te nemen. Zooals vanzelf spreekt, werden de broodpillen binnen korten tijd zoo hard als steenen. Als nu een van de be drogenen naar jaar en dag kiespijn kreeg, een van de pillen nam en er op beet, werd de pijn nog veel erger en bemerkten zij tot hun verdriet, dat zij waren beetgenomen. Op markten en kermissen treft men meermalen van die kooplieden aan, die met luid misbaar en tal van schoon schijnende woorden en voorbeelden, waardelooze middelen aanprijzen tegen hoofdpijn, kiespijn en dergelijke kwa len. Laat u dit verhaal tot waarschu wing strekken en koop niet van hen, want het geld, dat ge er voor betaalt, is zoo goed als in het water geworpen. zeide hij beklemd. „Ik weet, wat zij willen en dank u, broeders, dat gij mij hebt vermaand, acht te geven op de stemme mijns volks. Moge de stem des volks de stem van God zijn 1" „Dat is zij, Judasriep Eleazar geestdriftig. „Kom dan De getrouwen zullen niet langer klagen nog heden wil ik het volk spreken." Hij trad buiten de tent, en zijne broeders volgden hem- Vóór hen, volgens de stammen voorbeeldig in twaalf groepen gescheiden, lag het uitgestrekte kamp. Elke drie stammen hadden zich vereenigd onder één ge meenschappelijk onderscheidingstee- ken. Witte, blauwe, purpere en roode vaandels kenmerkten de vier hoofd groepen. Voor elke tent wapperde bovendien de bijzondere familievlag. Judas wisselde eenige woorden met Noman. Luid hoorngeschal riep daar op de bevelhebbers en de stammen naar de tent van den aanvoerder, voor dewelke een vrije ruimte gelaten was, tot het houden van bijeenkomsten. Noman was nog niet geheel gereed met het bevestigen van brandende fakkels aan de palen, welke dit ter rein omgaven, toen reeds de opge- roepenen en velen uit het volk ver schenen en vol verwachting naar hun nen leider opzagen. Wordt vervolgt.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 6