Wat moeteo ze nu doen? No. 81. Zaterdag 15 April 1911. 2e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. W? Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonneineut per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad^ neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. De Nederlandsche Justitie heeft wel willen openbaren als hare gedachte, dat zij is bevooroordeeld en daardoor niet in staat om naar recht recht te spreken. Zij was ter hulp geroepen door de samenspanning van de „Heeren", po litiek, pers en geestelijkheid om ons te vernietigen, maar ook deze hulp heeft het doel niet bereikt. Wat nu door hen te doen? „Wie een kuil graaft voor een an der valt er zelf in", zegt de Schrift en zegt ook het spreekwoord. Wij zijn niet gevallen in den door hen gegra ven kuil. Volgens het woord der Schrift, en deze liegt niet, zullen zij eenmaal zeiven er in vallen. Zullen zij eieren voor hun geld kie zen, of zullen zij in hunne booze lagen voortgaan Doen zij het eerste, dan is er misschien nog kans dat zij ontward worden uit de strikken waarin zij zich zeiven, door zelfverblinding uit nijd en op de teenen getrapte hoo- vaardigheid, hebben verward. Doen zij het laatste, dan zal eenmaal worden geconstateerd eene volharding in de boosheid, waarvan het einde zal zijn een vonnis van den Eeuwigen Rech ter: „Ik ken u niet meer", waarop volgt een rampzalige eeuwigheid. De Nederlandsche Justitie heeft wil len openbaren dat zij bevooroordeeld is. De „Heeren" hebben willen openba ren hun afkeer tegen eene verheffing van den gezonden volksgeest en van eene volkswelvaart, opdat de „kleinen" steeds arm en onafhankelijk zouden blijven van de „grooten." De Politiek heeft wel willen open baren, dat zij geen geweten heeft en alle middelen haar goed zijn om te kunnen bereiken een zelfzuchtig eigen belang van een of meer personen of van eene zoogenaamde „partij". De Pers als Koningin der Aarde heeft wel willen openbaren dat aan haar niets koninklijks is. De Geestelijkheid heeft wel willen openbaren, dat zij niet in de eerste plaats is zieleherder doch dit slechts wil zijn, indien vooraf hare mensche- lijfce zwakheden door de menschen worden erkend als artikelen des ge- loofs. En al deze machten te zamen hebben deze hunne meest innerlijke gedachten willen openbaren door hunne houding jegens ons. Maar door deze openbarin gen zijn wij gebleven wie we waren, en onze belagers hebben zich niet geëerd. In den strijd van alle machten te zamen tegen éèn heeft deze eene het recht behouden met opgeheven hoofd ieder dezer machten onder de oogen te zien, maar al deze machten hebben dit recht verloren tegen ons. Wie is hier de overwinnaar en wie is hier de overwonnene? Wij hadden geantwoord Op de daad van samenspanning om ons finantieel te ruineeren met het woord der SchriftZoek eerst het Rijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al het andere zal u worden toegeworpen omdat lk weet, dat gij dat andere noodig hebt. Op de daad van samenspanning om ons te ontnemen onzen eer en goeden naam beiden hebben wij reeds vóór langen tijd aan God opgedragen als een offerande om te mogen slagen in een groot liefdewerk, zoodat beiden niet meer ons eigendom maar Gods eigendom zijn geworden. Op het hoonend woord hij staat alleenWie in het goede alleen staat en op God vertrouwt staat krachtig. Wie is hier de overwinnaar? De overwinnaar is Gods woord Die den Heer vreest siddert voor niets en verschrikt nietwant Hij is zijne hoop. Wie is hier de overwonnene De toekomst zal hem aanwijzen. „Die den Heer vreest, dien zal het welgaan op het einde zijns levens en hij wordt gezegend op zijn sterfdag. Sir. 1 13." Laat de boosheid hare lusten tegen ons blijven botvieren zoolang wij ge zond en krachtig zijn en ons verstand wordt verlicht, op het einde onzes levens zullen wij op deze boosheid nederzien als op eene overwonnene, en daarop zal komen de bekroning Gij hebt u over Mij niet geschaamd voor de menschen, Ik zal Mij over u niet schamen voor Mijnen Vader. Dan zullen mede met ons juichen allen, die ten einde toe ons hebben vertrouwd in de dagen van onze be proevingen, doch zullen beschaamd van ons en hen wijken allen, die ten einde toe in hunne boosheid zijn blij ven volharden. Beschouwingen, ra verband met de eischen van een goed Nederlandsch Leger. Nemen we nu ter bekorting een grooten sprong, dan zien wij. lo. Dat in de laatste eeuw, de staande iegers in vele rijken geleidelijk afnemen, en voor een belangrijk deel vervangen wordt door militie. Zelfs is het in sommige landen zoover gekomen, o.a. in Nederland, dat van militie-1 e g e r gesproken kan worden, daar de vrij willigers vrij wel bezig zijn te ver dwijnen. In de toekomst zal dus de Iegeruit- breiding in Nederland verkregen moe ten worden door een sterk militie- contingent per jaar en een pl.m. 7jarigen militie-dienst, terwijl aan het einde daarvan de lichtingen achtereen volgens bij de Landweer overgaan. Wat het kader betreft, zoo zal dit voor een deel althans wel moeten blijven bestaan uit vrijwilligers. Wij zijn zelfs van meening, dat men het beroeps-kader, voor zoover de finantieele middelen dit toelaten, zoo groot mogelijk moet nemen met bil lijke betaling, Het overige kader moet dan uit de militie gelrokken worden en uit oud officieren en oud-onderofficieren be staan. Bij onze slotbeschouwing zullen wij daarop nader terug komen. 2o. De invoering der moderne vuur wapenen achterlaad-kanonnen en ge weren, mitrailleurs (ook snelvuurka nonnen), voorts de nieuwere affuit constructies met lichte en zware pant- serschilden, de nieuwe waarnemings- en richttoestellen enz. hebben mede op de wijze van oorlogvoeren een be langrijken invloed uitgeoefend. Van den soldaat wordt daardoor meer oefening en intelligentie verwacht, ter wijl het gebeuren kan dat hij meer zelfstandig moet optreden als voorheen van hem gevergd werd. 3o. Hoewel de moderne oorlogs voering van den soldaat gemiddeld minder ruwe kracht eischt, en sterke physieke ontwikkeling minder over weging geeft, omdat de moderne vuur wapens reeds invloed uitoefenen op de beslissing van het gevecht op vrij groote afstanden, zoo wordt van zijn zenuwgestel thans zeker meer geëischt, omdat bedaard richten en kalm vuur- geven hoofdzaak wordt, en de mêlée of het strijdgewoel althans een tweede plaats inneemt, waardoor opwinding of een meer woeste stemming, onder den indruk van het oogenblik, (dik wijls een surrogaat van moed en vast beradenheid) van zelf meer achterwege blijft. De bevelvoering is echter veel moei lijker geworden, evenals de leiding van het gevecht. Het verkeerd gebruik eener troepen macht, ondoelmatige wijze van opmar- cheeren, te late deplacementen of ook het ongebruikt laten van kostbare mo menten kan thans noodlottige gevolgen hebben. 4o. Overwegend vooral is dat de denkbeelden onder het volk een groote verandering hebben ondergaan. De godsdienstige meeningen mogen verschillen: daarin komt meer en meer overeenstemming onder de massa dat de Regeering er is voor het volk en niet omgekeerd, dat er tegenover de plichten van het volk, ook rechten van het volk bestaan, welke o. a. krachtig worden uitgedrukt in de ver houdingen tusschen werkgevers en werknemers, en voorts ook in de eischen, gesteld aan de meer gegoeden. Daaruit vloeit voort, dat het volk de aandacht zij er op gevestigd dat wij hier in het algemeen spreken en dat er nog uitzonderingen bestaan zich niet meer beschouwt, als werk?uig van de Regeering of hoogere klassen, hetzij dan uit godsdienstig of ander beginsel maar recht van medespreken heeft, waar het nationale of maatschap pelijke belangen geldt, m. a. w.het verlangt een sociaal vereenigingsleven, waarin niet zoozeer sprake is van „meer of minder" of„hooger of lager" maar van verschillende groepen die, aaneensluitende, met elkan der „de maatschappij" vormen, dus elkander noodig hebben met wederkee- rige rechten en plichten. o— Alvorens op grond dezer 4 punten onze deekbeelden aan te geven weike onmisbaar zijn om een goed Leger aan Nederland te waarborgen, moeten wij op eenige zaken wijzen, welke mede op onze zienswijze in dezen van in vloed zijn A. In de Tweede Kamer en ook elders is meermalen gezegd, (zelfs al jaren geleden, doch in de zittingen van December weder opgefrischt) dat wij met het Leger „in een moeras" zitten. Deze ontzettende uitspraak heeft al zeer weinig tegenkanting gevonden, is daarentegen van verschillende zijden beaamd. Voor zoover noodig zullen wij van het oordeel van den Oud-Inspecteur der Infanterie Snijders neergelegd in de Nieuwe Courant van 20, 21 en 22 Februari 1911 gebruik maken. Hoewel, zooals het meer gaat, derge lijke artikelen hier en daar zwakke zij den hebben, wat voor de tegenpartij welkome gegevens verstrekken, om het zoo mogelijk te verzwakken, zoo is het een onomstootbaar feit, dat dit opstel de schrille waarheid verkondigt dat de Infanterie, (het Hoofdwapen) slecht geoefend en gedisciplineerd is. B. De tegenwoordige Minister van Oorlog heeft gezegd dat de geest van het Leger, beheerscht wordt door den geest welke in het burger-element gevonden wordt. Wij zijn het volkomen eens met deze zienswijze en zijn van oordeel, dat daaruit een gewichtige conclusie moet getrokken worden, straks nader aan te geven. c. Het ontworpen plan van den af getreden M. v, O. Cool, in zake „onze Kustversterkingen" opgemaakt in over leg met Marine, heeft tal van geschrif ten het licht doen zien, zoowel om trent de waarde dier versterkingen in verband met onze verdediging (alzoo wat aangaat de strikt militair-taktische v. aarde) als met het oog op de neu traliteit van België in combinatie met onze verplichtingen ten dien opzichte, en mede opzichtens onze eigen neu- traliteits-verhoudingen. Uit al deze opzichten is het niet mogelijk, een korte, volledige compila tie te trekken. Zij dragen een bijna internationaal, in elk geval Europeesch karakter be treffende de neutraliteits-kwestie, ter wijl de zuivere defensie-kwestie door vele Nederlanders is besproken. Bovendien loopen die meeningen zoozeer uiteen, staan meermalen lijn recht tegenover elkander, dat eene aanhaling van al die geschriften nage noeg gelijk zou staan met ze elk af zonderlijk te behandelen. Wij hebben ons voorgesteld, op grond der punten 1—4 en a—c de eischen te bespreken, om in Nederland een Leger te verkrijgen, geschikt om werkelijk weerstand van beteekenis te bieden tegen eene mogendheid. Deze punten geven in breede, alge- meene trekken de basis onzer reüe- neering aan. Daaruit volgt dat de te geven aan wijzingen mede algemeen dus breed van opvatting zijn opgezet. Wellicht zal a priori daartegen wor den opgeworpen, dat algemeene be ginselen niet leiden kunnen tot een meer gepreciseerd voorstel, en dus aan de oppervlakte blijven. Hoewel wij ons door dergelijke be zwaren niet laten verleiden tot détail- voorstellen hopen wij aan te toonen dal deze niet noodig zijnen de te ge ven directiven. ruim voldoende, om aan te geven in welke richting beslist gestuurd moet worden, en dat, als deze niet wordt gevolgd, men bedrogen zal uitkomen, wanneer te eeniger tijd vrede s-o e f e n i n g e n en schrifte lijke rapporten moeten plaats maken voor een hoogst moeilijke, ons bedrei gende werkelijkheid. Wij ontveinzen ons niet dat de ge stelde eischen verre van gemakkelijk in de uitvoering zullen zijn, maar ge motiveerd worden door de gronden, welke in de meergenoemde punten te vinden zijn, en duidelijk doen zien, dat geen details-uitwerking, doch al gemeene beginselen, geheel voldoende zijn, om de noodige aanwijzingen te geven, in welke richting moet gestuurd worden, terwijl de vele pennevruchten tot heden geleverd, (en waarvan het einde nog niet te voorzien is), elkan der meermalen lijnrecht te gensprekende, geen positieve gegevens verstrekken. Wordt vervolgt. De Nederlandsche Justitie tegen van Dalsum. o Zooals was te verwachten na alles wat reeds bekend was, bevestigde de Hooge Raad op 10 April het arrest van het Gerechtshof te 's Graven- hage in de zaak valsche getuigenis b'chets, zoodat wij daarvoor f100 boete moeten betalen of 20 dagen hechtenis. Die zaak ambtsmpport van Waes- berghe blijft natuurlijk ook zoo, al thans wij rekenen niet op iets anders en laten de cassatiezaak ge heel aan den advocaat over zonder ons er verder mede te bemoeien. De Nederl. Justitie beslist alzoo dat de Nederlandsche Strafwet zóo is wie een meineed doet wordt niet vervolgd, maar hij die den schuldige wegens dat feit waarschuwt voor den Eeuwigen Rechter krijgt wegens dit waarschuwen f 100 boete; en dat een burgemeester die een valsch ambtsrapport bij de overheid indient niet strafbaar is maar dat hij, die dit ambtsrapport tegen hem valsch en lasterlijk noemt er f 300 boete voor moet betalen of 60 dagen zitten. Dit alles is natuurlijk wet, want wij zouden niet gaarne durven ver onderstellen dat de Justitie er voor van Dalsum een uitzonderingswet op nahoudt. De e e r 1 ij k e lieden ech ter noemen dergelijke straffen eener- zijds en dergelijke straffeloosheid anderzijds onrechtvaardig, en wat de oneerlijke lieden er van zeggen we ten we niet, omdat wij met deze geen omgang hebben. Maar nu kan het ook zijn, dat er wel is waar geen uitzonderingswet is tegen van Dalsum in zijn persoon maar wel tegen hem als opkomende voor de volkswelvaart en den rechts toestand van hetZeeuwsch-Vlaamsche Volk, omdat wij hier slechts zijn een wingewest en geen deel van Ne derland. Wegens deze uitzonderingswet, in werking gesteld tegen van Dalsum, groeit eiken dag meer de liefde en de achting van het Zeeuwsch-Ylaam- sche Volk jegens de Nederlandsche autoriteiten En deze liefde en achting verdienen ze ook ten volle, vermits er geen groote'r eer is voor een goed vaderlander, dan van boven af te worden vertrapt in zijn heiligste ge voelens. Het is toch maar gelukkig, dat we in Nederland in een vrij land wonen Dan kunt ge zoo echt in volle vrijheid van boven af naar de wet worden gestraft omdat ge zoo onnoozel zijt geweest te denken, dat die vrijheid ook geldt voor de eerlijke menschen.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 1