w?
No. 79.
Zaterdag 1 April 1911.
2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie mannden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
De strafzaak van het
valsche amtsrapport van
Waesberghe in hooger
beroep.
o
Zooals men weet was beklaagde
van Dalsum door de Rechtbank te
Middelburg bij vonnis van 3 Februari
1911 veroordeeld tot 7 dagen gevan
genisstraf wegens „smaadschrift, aan
gedaan aan een ambtenaar ter zake
van de rechtmatige uitoefening zijner
bediening, tweemaal gepleegd", en dit
omdat hij in een door hem openbaar
gemaakt rekest aan de koningin een
ambtsrapport van burgemeester Fr.
van Waesberghe te Hulst aan de Justitie
had genoemd valsch en lasterlijk (het
eerste feit), en omdat hij in Recht of
Krom had geschreven, dat een Edel-
Achtbare heeft te kwader trouw een
mede-ingezetene bij de Overheid be
lasterd (het tweede feit) in welken
„Een EdelAchtbare" van Waesberghe
meent zich zeiven te zien.
Beklaagde van Dalsum kwam in hoo
ger beroep, en de zaak kwam op
Donderdag 23 Maart voor voor het
Gerechtshof te 's Gravenhage.
Hij werd bijgestaan door mr. J. J.
Heijse te Middelburg.
Van deze terechtzitting geven we
hierbij verslag.
De President doet eerst de gewone
vragen van naam, ouderdom en woon
plaats en de Heer Raadsheer-Rappor
teur brengt verslag uit van de stukken.
De President vroeg, of beklaagde
erkende de schrijver te zijn van beide
stukken, welke vraag deze bevestigend
beantwoordde.
President aan beklaagde. Vindt u
het niet beleedigend voor een burge
meester, door zijn rapport valsch en
lasterlijk te noemen
Beklaagde vond dit van niet, maar
wel dat het beleedigend was jegens
hem een dergelijk rapport uit te bren
gen. Hij zeide, dat hij nu 8 jaar notaris
te Hulst is, en dat hij daarvan reeds
7 jaar vervolgd wordt langs we
gen van geheimen laster, waarom hij
zich verheugt, dat nu eens een derge
lijke daad bekend is geworden, die hij
dan ook openbaar heeft gemaakt.
President. Dus hebt U de strafzaken
eigentlijk uitgelokt?
Beklaagde. Neen, dit niet, maar nu
het eenmaal zoo is, maak ik de daad
openbaar.
President. Erkent U, dat ge in het
tweede stuk den burgemeester van Hulst
hebt bedoeld
Beklaagde. Neen, dit erken ik niet,
het stuk spreekt in het algemeen.
President. Het is toch dunkt mij
duidelijk, dat U een bepaalden burge
meester hebt bedoeld, en dit is ook
door de Rechtbank aangenomen. Ik
vind het niet ridderlijk van U, dat U
dit niet wilt erkennen; was het alleen
het eerste, ik kan mij daar indenken.
Beklaagde. Gaarne zal ik verklaren
of ik in Recht of Krom burgemeester
van Waesberghe of een ander heb
bedoeld, zoodra deze heeft erkend, dat
hij zijn rapport „te kwader trouw" heeft
opgemaakt. Zoolangdit niet is geschied
blijf ik staan op het standpunt van
»wie beweert moet bewijzen."
De Raadsheer-Raporteur. Maar U
hebt toch in de Instructie erkend, dat
U van Waesberghe hebt bedoeld
Beklaagde. Dit is niet waar.
De Raadsheer-Rapporteur leest hier
op voor het procesverbaal van den
Rechter van Instructie, maar beklaagde
zegt. dat hierin geen erkentenis staat,
dat er in staat dat er wel 1000 Edel-
achtbaren zijn.
President geeft het woord aan den
heer Advocaat-Generaal. Deze meent
dat omdat beklaagde niet heeft erkend
in het tweede stuk den burgemeester
van Hulst te hebben bedoeld, en dit
van zijn standpunt terecht, en omdat
uit het vonnis der Rechtbank niet
blijkt, dat de klacht aan den beklaagde
is voorgelezen, te moeten vragen ver
nietiging van het vonnis der Recht
bank, en dat het Hof, opnieuw recht
doende, den beklaagde zal veroor-
deelen tot dezelfde straf van zeven
dagen wegens smaadschrift aan een
ambtenaar eenmaal gepleegd. Maar
daarna vraagt hij opnieuw het woord,
zegt zich te hebben vergist, en vraagt
bevestiging van het vonnis der Recht
bank.
De President geeft het woord aan
den verdediger mr. Heijse.
Deze begint met het Hof opmerk
zaam te maken, dat dit een zaak is,
die niet het gevolg is van geen acht
slaan op de waarschuwing aan be
klaagde van den heer President in een
vorige zaak, maar eene, die gevolg is
van een in het openbaar geuite be
schuldiging.
Hij heeft altijd beschouwd dat de
staat van inlichtingen, die ingevolge
art. 38 strafv. aan den burgemeester
wordt gevraagd en die in de stukken
van het strafproces ter inzage ligt van
den verdediger, is een staat, die niet
voor openbaarmaking bestemd is.
Zoo was het ook in eene strafzaak
voor de Rechtbank te Middelburg, toen
hij verdediger was voor beklaagde. Hij
had het rapport van den burgemeester
van Hulst gelezen, maar had hiervan,
zooals gezegd, geene mededeeling ge
daan aan den beklaagde.
Maar in die zaak had de raadsman
van de beleedigde partij zich gesteld
als civiele partij, maakte in deze hoe
danigheid van het arnbtsrapport ge
bruik om den beklaagde zooveel te
noemen als een boef door de bekende
vijf woorden. Daarop had ik dien
raadsman het woord doen ontnemen
met opmerking, dat hij zich ging stel
len als openbaar ministerie. Het staat
dus vast, dat die woorden van het
ambtsrapport in het openbaar waren
uitgesproken. Is het nu te verwonde
ren, dat de beklaagde in het openbaar
verantwoording vraagt voor die woor
den en ze valsch en lasterlijk noemt
Een van de elementen van smaad is
opzet om te beleedigen. Maar, waar
dergelijke woorden openbaar worden
gemaakt, daar kan, en dit blijkt ook
uit het rekest waarin de woorden
valsch en lasterlijk ambtsrapport voor
komen, van opzet geen sprake zijn.
Deze zaak is het gevolg van een strijd,
die beklaagde voert in Hulst en om
geving, en, wat men daarvan ook moge
zeggen, waarin beklaagde geheel be
langeloos handelt.
Maar er is meer. Hier is toepasse
lijk art. 63 Strafrecht, vermits het feit
is gepleegd vóórdat de veroordeeling
in eene vroegere zaak definitief is,
zoodat, nemen we aan de conclusie,
die mr. Noyon in art. 63 schijnt te
zien, er zelfs bij schuldig verklaren,
geen straf kan worden uitgesproken.
Ik vraag alzoo vrijspraak voor be
klaagde.
Adv.-Generaal. Hij meent, dat be
roep op art. 63 niet opgaat, dit zou
alleen het geval zijn, als bij eene han
gende zaak het maximum straf was
uitgesproken, maar dit is niet zoo.
Verdediger meent, dat in elk geval
de wet niet toelaat in het geval van
art. 63 met boete èn gevangenisstraf
te straffen.
President vraagt aan beklaagde, of
deze nog iets te zeggen heeft.
Beklaagde zegt, dat hij een brief heeft
van mr. Dieleman te Middelburg, de
zelfde die het ambtsrapport heeft open
baar gemaakt, waarin hij dit feit erkent,
en tegelijk erkent dat hij het met de
waarheid van dat rapport voor zijn
persoon niet eens is. En hij legt dezen
brief aan het Hof over.
Het onderzoek der zaak wordt ge
sloten, en de uitspraak wordt bepaald
over 14 dagen (6 April).
o—
We laten hieronder nog volgen het
afschrift van de schriftelijke memorie,
die beklaagde reeds aan het Hof had
toegezonden, en die dus ook deel uit
maakt van de processtukken.
Memorie van middelen en gronden
van hooger beroepvan H. A.
van Dalsum te Hulst, aan het
Gerechtshof te 's Gravenhage.
Ondergeteekende doet eerbiedig voor
dragen
dat hij bij op tegenspraak gewezen
vonnis van de Arrond.-Rechtbank te
Middelburg van 3 Februari 1911 is
veroordeeld wegens „smaadschrift aan
gedaan aan een ambtenaar ter zake
„van de rechtmatige uitoefening zijner
„bediening, tweemaal gepleegd"
dat hij daartegen tijdig in beroep is
gekomen
dat deze uitspraak der Rechtbank
met de wet in strijd is
dat hij toch niet anders heeft ge
daan, dan een ambtsrapport van bur
gemeester van Waesberghe te Hulst
over hem, ingediend in zijne hoedanig
heid van hulpofficier van Justitie, en
gedeeltelijk openbaar gemaakt door
advocaat Dieleman in eene openbare
strafzitting, te noemen valsch en las
terlijk
dat deze benaming is volgens de
waarheid
dat het Gerechtshof het hiermede
eens moet zijn, als het den inhoud van
het rapport overweegt
dat dit zegt omtrent hem
„Zedelijk gedrag en ontwikkeling
zijn goed.
„Zijne gedragingen zijn echter al
lerzonderlingst is een volksopruier en
beslist te kwader trouw
dat, indien dit de waarheid zou zijn,
en dit omtrent een notaris, lid van den
Raad, nu lid van de Staten, en zeer
waarschijnlijk eens lid van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal en wie
weet wat meer, met een eigen blad en
met een notariskantoor dat mag wor
den genoemd het kantoor van vertrou
wen, de overheid diende in te grijpen
om hem te vernietigen
dat het Hof door deze overweging
zal moeten verwerpen het in de „recht
matige" uitoefening van zijne bedie
ning, omdat de Justitie krachtens art.
38 Strafvordering vraagt juiste en geen
valsche inlichtingen
dat de Rechtbank, door te spreken
van „rechtmatige" uitoefening, den in
houd van het rapport had moeten be-
oordeelen, vermits dit „rechtmatige" is
of eene stelling, die moet worden be
wezen, of eene gevolgtrekking, waar
aan dus eene overweging moet voor
afgaan, doch noch het een noch het
ander is geschied
dat de beoordeeling van dat ambts
rapport voorkomt in een rekest aan
H. M. de Koningin, waarin hij vraagt
straf voor den burgemeester van dat
rapport, welke straf niet is gegeven
als zullende dat rapport door Haar zijn
beschouwd als eene volgens de wet
niet strafbare daad
dat dit rekest is eene wettige daad
dat de Rechtbank dit ook niet be
twist, en de smaad dan ook niet ziet
in het rekest, maar in het openbaar
maken van dit rekest
dat dit zien nu is in strijd met de
wet
dat toch de vrijheid van drukpers is
eene noodzakelijke aanvulling van het
beginsel van de volkssouvereiniteit,
waarvan de parlementaire regeerings-
vorm een toepassing is, en als een
middel om ambtenaarswillekeur te
voorkomen
dat deze noodzakelijkheid uitdruk
kelijk is genoemd en te vinden in de
voorgeschiedenis van de vrijheid van
drukpers, waarvoor hij verwijst naar
de beraadslagingen over artikel 11 der
Droits de l'homme et du citoyen van
1789, welke vrijheid sedert ook in alle
Nederlandsche grondwetten is her
haald, te beginnen met art. 16 der
Staatsregeling van 1798, waarin ze
zelfs is verklaard als „heilig"
dat deze noodzakelijkheid nog te
dringender is, waar de Nederlandsche
wet niet als eene strafbare handeling
beschouwt, althans daarvoor geen en
kele strafbepaling kent, het indienen
van een ambtsrapport met de waarheid
in strijd en dus valsch of lasterlijk
dat hiermede ook vervalt de over
weging van de rechtbank van een ge
pleegd „bepaald feit", dat eene straf
bare handeling oplevert
dat toch een bepaald feit, om te val
len onder smaad van art. 261 Straf
recht, eene strafbare handeling moet
bevatten
dat daarenboven het karakter van
smaad moet bevatten het element van
(eenvoudige) beleediging (de naam van
den titel waarin art. 261 voorkomt)
samen m e t te laste leggen van een
bepaald feit
dat nu beleediging alleen aanwezig
is wanneer iemand in zijn karakter
rechtstreeks wordt aangerand
(arrest H. R. 24 Febr. 1902), en hier niet
is gepleegd een rechtstreeks aanran
den maar een beoordeelen van een
rapport
dat dit rechtstreeks aanranden
alleen aanwezig zou zijn, indien in het
rekest was genoemd, dat het rapport
„te kwader trouw" was opgemaakt,
maar dit is niet in het rekest geschre
ven en ook niet door de Rechtbank
overwogen
dat dit woord „te kwader trouw"
wel voorkomt in Recht of Krom, maar
hierin geen naam wordt genoemd, en
de overweging, dat de klagende-ge-
tuige er mede wordt bedoeld, niet kan
opgaan, waar dit door beklaagde niet
is erkend, en, waar ook de klagende-
getuige niet heeft erkend, dat hij „te
kwader trouw" bij zijn rapport heeft
gehandeld, heeft hij zich zeiven in
Recht of krom niet kunnen zien, en
als HIJ toch zich hierin zag, dan zal
zijn „kwade trouw" wel juist zijn,
maar de beklaagde heeft het niet ge
zegd noch in het rekest noch vóór
Recht of Krom, waardoor geen geschrift
vóór Recht of Krom als aanwijzing
kan dienen
dat de qualificatie van de Recht
bank van „smaadschrift aan een amb
tenaar ter zake van de rechtmatige
uitoefening zijner bediening, tweemaal
gepleegd", alzoo als onjuist moet wor
den verworpen;
dat de oorspronkelijke subsidiaire
eisch van beleediging ook niet kan
worden toegewezen, omdat een beoor
deelen van een rapport niet is een
rechtstreeks aanranden in iemands ka
rakter
dat, ware dit wel het geval, alle
Kamerleden b.v. op den duur met de
gevangenis moeten kennis maken, om
dat zij de daden van het ministerie
beoordeelen
dat hij alzoo vraagt vrijspraak of ont
slag van rechtsvervolging.
Hulst, 28 Februari 1911.
get. H. A. VAN DALSUM.
De Nieuwe Militie wet
o
Yoor eenigen tijd hebben we ver
meld, dat de Regeering weder met
een nieuwe (gewijzigde) Militiewet
komt, terwijl de bestaande nog niet
eens volledig is uitgevoerd.
Omdat „Oorlog" aan het Land
vraagt vele offers in geld en bloed
en wy er allen belang bij hebben,
dat we hebben een goed Neder-
landsch leger zoolang een leger wordt
noodig geacht, zullen wij, te beginnen
de volgende week, in enkele ver
volgartikelen geven Beschouwingen,
aan welke vereischten een goed
leger moet voldoen. Ze zijn van onzen
Militairen medewerker.
Het Vrije Woord voor
Abonnés.
o
Den Haag, 25-3-1911.
Mijnheer de Redacteur.
Ik vind het goed, dat de rubriek
Ooievaar is afgeloopen, omdat de
man nu bezorgd is, Maar ik zou
toch wel willen, dat er een nieuwe
rubriek door U werd geopend
We hebben gelezen dat op 10
April de uitspraak is van het proces
in zake Schets Als het nu eens
f 100 boete blijft, dan verzoek ik U
een rubriek te openen, opdat deze
boete door de abonnés kan worden
betaald. Wij weten allen maar al
te goed, en ik heb het genoeg ver
nomen, toen ik dezen zomer in Hulst
was bij mijne familie en oude be
kenden, dat U geheel belangeloos
werkt voor het algemeen belang.
Daarom acht ik het ook niet meer
dan billijk, dat U geen boeten en
kosten moet betalen voor wat U in
het algemeen belang doet. Wat ik
hier schrijf doe ik niet alleen in mijn
eigen naam, maar ik geef hier ook
de gedachte van anderen.
Mijn dank voor de plaatsing.
J. BOER JAN.
We zeggen vriend Boerjan dank
voor bovenstaand stuk, maar mee-
nen toch te moeten zeggen dat het
nog wel wat vroeg is, omdat de