Gouden bruiloft.
Mengelwerk.
Martha Christina Maria, d. van An-
thonius Dominicus Dhaene en van
Sophia Eugenia Schuren. 14 Febr.
Franciscus Petrus Jacobus, z. van
Augustinus van Leuven en van Ma
thilda de Rooij. 16 Febr. Emma An
gelina, d. van Constantinus Vaal en
van Maria van Acker.
Overlijden. 9 Febr. Een als leven
loos aangegeven kind van het vr. ge
slacht van Gijsbregt de Bakker en van
Anna Catharina Remorie. 12 Febr.
Adriaan de Backer, oud 79 j., echtg.
van Apolonia Mei. 21 Febr. Leonardus
Franciscus Gerardus de Vos, oud 17
d., z. van Francies en van Johanna
Vonk.
St. Jansteen Huwelijks-voltrek
kingen. 17 Febr. Carolus Ludovicus
Wagenaer, oud 23 j., jm. en Stepha-
nia Maria Slabbaert, oud 22 j., jd.
Geboorten 22 Febr. Josephina
Maria, d. van Hubertus Breijaert en
van Philomena van Marcke. 24 Febr.
Amelia Maria, d. van Hubertus van
Waesberghe en van Melanie Smet. 26
Febr. Joannes Dominicus Carolus Lu
dovicus, z. van Joseph Strooband en
van Maria Louisa Verstraeten. 27 Febr.
Irma Maria, d. van Aloijsius van Puien
broek en van Nthalia Aerts.
Overlijden. 17 Febr. Een als leven
loos aangegeven kind van het vr.
geslacht van Rochus Blommaert en
van Maria Leonia Nachtegael. 18 Febr.
Elardus Gustavus, Ongenae, oud 20
d. van Edmond en van Coleta Maria
Cerpentier. Maria Francisca Beek, oud
71 j., echtg. van Jacobus Scheirs.
—o
Eerst hadden ze er maar niets geen
feest van willen maken.
Ze voelden beiden toch den last
van den ouderdom. Vader was nog
een vief oud mannetje, kon nog be
haaglijk zijn pijpje smoken, zittend
voor het raam in den leuningstoel. En
als 't weer er maar even doorkon, dan
moest hij er nog op uit, vond geen
rust zoo'n heelen dag in de huiselijke
stilte. Dan wandelde hij 'n uurtje of
zoo in 't plantsoentje in de buurt,
stevig steunend op zijn knoestigen
stok. En als 't goed vyeer was, dan
kon hij ook nog met lust aan het
tuinieren gaan in het kleine tuintje
achter het huis. Met zijne bevende,
oude handen de hark omklemd, hark
te hij nog de blaren en grassprietjes
bijeen uit het kleurige kiezel op de
nauwe paadjes, waar je nèt amper
staan kon. Of hij bond de perkjes
op, werkte zich nog in het zweet,
toch nog vol doenerslust in zijn rappe
handen en klare oogen. Dat tuintje
was iets heel moois voor hemhij
had er altijd veel van gehouden, van
de bloemen en het groen. De winter
was een straf als hij niet in het tuin
tje mocht rondscharrelen. Maar nau
welijks was er de eerste zoelte in de
blauwe lucht of hij was alweer bezig,
altijd blij om de lente en de sterke,
jonge zon.
Oud moedertje was veel minder,
veel ouwelijker dan vader. Het loopen
ging niet te best meer. Meestal zat
niet in den eersten, maar in den
laatsten beker, en ik ben er dikwijls
bij tegenwoordig, als die laatste beker
wordt gedronken, omdat ze dan hunne
plannen bespreken.
„En verneem nü, waarom ik hier
kwam.
„De aanvoerders van de Syrische
bezetting in Jerusalem hebben reeds
lang ingezien, dat zij in het gebergte
niet tegen u en de uwen opwassen
en dus niet in staat zijn, het edict
des konings in Judea uit te voeren.
Apollonius echter, die destijds in
Jerusalem uw landgenooten op Sab-
bathdag zoo schandelijk vermoordde,
is ter belooning van die onmensche-
lijke daad door Antiochus tot bevel
hebber in Samarie aangesteld enbeschikt
over ontzaglijke strijdkrachten. Hij
en ook Seron, de bevelhebber der
provincie Celesyrië, zijn tegen u. Aan
beide Syriërsnu hebben de aanvoerders
der horden in Jerusalem geschreven,
dat zij hen met een sterke macht
zouden gelieven te hulp te komen.
„Seron met zijn manschappen, waar
bij zich vele afvallige joden hebben
gevoegd, trekt door de vlakte langs
de Middenlandsche zee op en is voor
nemens vijf uren noordwestelijk van
Jeiusalem, over den veelbeganen op
gang der dubbele stad Beth Horon,
het hoogland te bereiken. Hij en
Apollonius willen u tegelijkertijd, van
twee kanten uit, aanvallen."
„Ik voer het bevel over meer dan
twee duizend man."
ze voor het raam uit te kijken naar
buiten. Praten deed ze niet veel meer,
meestal zat ze maar stil te kijken.
Vader zette de mooiste potten gera
nium's en fuchsia's altijd voor haar
in het raamkozijn. Want van bloe
men hielden ze allebei. Uitgaan deed
moeder niet meer; alleen als 't heel
mooi weer was, ging ze nog wel eens
met Marie, de eenige van het achttal,
die thuisgebleven was, zachtjes-aan,
voetje voor voetje, op Zondag naar
de Hoogmis. Dan kon ze ook nog
wel loskomen met babbelen, over de
preek van meneer pastoor of over de
een of ander, die ze in de kerk had ge
zien. Dat was zoo haar eenigst feest,
op Zondag naar de Hoogmis.
Van den winter was er wel eens
over het gouden feest gesproken.
Maar de oudjes vonden, dat ze er
maar niet aan moesten doen. Ze za
gen tegen al die drukte wat op. Na
tuurlijk wel een Mis in de kerk, maar
daarbij moest het maar blijven.
Marie had dan eens glunder ge
lachen. Ze wist er meer van, maar
mocht niets vertellen. De kinderen
hadden de hoofden allang bijeenge
stoken en waren 't er allen over eens,
dat er feest zijn moest. Jans, de
meest resolute van het achttal, zou
vader en moeder wel weten over te
halen. Die was voor dergelijke zaak
jes als geknipt en wist altijd haar zin
wel door te drijven. In Mei zou het
feest gevierd worden en goed ook.
Zoo was Jans op een mooien Zon
dag in Maart eens komen aanloopen
vast besloten om 't er nu eens over
te hebben. Zij had de jongste, de
kleine Willem, grootvader's lieveling,
medegenomen. Vader en moeder za
ten stilletjes voor het raam. Willem
mocht dadelijk grootvader's pijp stop
pen. Dat deed hij graag.
Toen 't eerste kopje koffie, door
Marie ingeschonken, uitgedronken was,
stak Jans van wal. We moeten
nou eens praten, zei ze beslist, en
vouwde de stevige handen ln den
schoot.
Allen zagen haar vol verwachting
aan.
In Mei is 't de gouden bruiloft,
vervolgde ze. En nu moeten we 't
er toch eens over hebben, wat we
doen zullen.
Och, zei vader, wat beduusd
over het plotselinge van den aanval,
moeder en ik vonden, dat we er maar
geen feest van moesten maken. Voor
moeder is het veel te doenig en te
veel lawaai. Natuurlijk laten we een
Mis lezen....
Dat 's nog al wiedes viel Jans in.
Dat zou heelemaal een schandaal we
zen, niet eens een Mis. Maar we
vinden allemaal, dat er wel wat meer
gedaan mag worden, 't Hoeft toch
geen lawaai te worden, daar zullen
we wel voor zorgen 'n Gouden brui
loft niet eens te vieren, wat zouden
de buren en kennissen daar wel van
denken....
Dat vind ik ook, kwam Marie
thans te hulp.
Nou, zei vader langzaam en be
dachtzaam, kleine rookwolkjes puffend
uit zijn pijp, als jullie er allemaal zoo
over denken, is 't mijn goed. Als
moeder er tenminste niets op tegen
heeft....
„Uwe vijanden zijn minstens dubbel
zoo sterk."
„Vele Essseërs willen zich nog ver
eenigen met hunne broederen, die
reeds aan mijne zijde strijden. Wan
neer zou de overrompeling plaats
moeten hebben
„Gij hebt geen drie dagen tijd meer.
In dien tussehentijd kunnen de Es-
sseërs, die gij verwacht, zich niet met
u vereer.igen."
„Ik zal hun boden te gemoet zen
den, opdat zij weten, waarheen zij
zich moeten wenden. Apollonius zal
vóór Seron aankomen, aangezien zijn
weg de korste is. Eerst werp ik mij
op den kindermoordenaar, vervolgens
ruk ik tegen Seron op."
„Hij komt met een groote overmacht."
„Zijn krijgers kennen het vechten
in 't gebergte niet, zooals wij, en zijn
niet op een overrompeling voorbe
reid... Doch ik zeg u dank, Electra. Gij
zijt voor mij een sterke bondgenoote
zonder naam."
„En ik zal zonder naam moeten
blijven," zeide Electra met een pijnlijk
lachje. „Want als gij de Esszeërs
zegt, dat ik een bondgenoote ben
en dat gij naar mijne raadgevingen
luistert, zullen zij van u afvallen."
Over het gelaat van den Machabcër
gleed een harde, sombere trek. „Ik
wilde, dat gij u vergistetmaar uw
oog ziet scherp," zeide hij. „Zij kle
ven aan de letter van de wet, gelijk
de muggen aan het honigzeem De
zelfde lieden, die, door blindelings
't Is mijn best, zei het oude
vrouwtje, wel wat schuw toch voor
de komende drukte, die ze zoo ont
wend was.
Dan is 't in orde, zei Jans luid
ruchtig, opgelucht, nu 't er door
was. En nou hebben jullie voor niks
meer te zorgen. Laat alles maar aan
ons over.
Jans verkneukelde zich al bij voor
baat in de pret. Zij hield van de
leute.
't Was toch nog een heele drukte
geweest, voordat op den avond voor
het feest, alles op zijn plaats stond.
Moeder zag het nu toch met welbe
hagen aan. Ze hield er van, alles
zoo sehoon en glunder te zien. De
tafel was gewreven en glad en glim
mend nu als een spiegel. De koel-
gewreven stoelruggen schenen nu tegen
elkaar te buigen om hunne glimmende
properheid. In de kamer geurde 't
naar wrijfwas en nergens was een
smetje te zien.
De kanarievogel wipte lustig in z'n
kooitje en tjutterde zijn helderste
liedje.
Moeder was heel tevreden nu. Dag
na dag voelde ze het leven, kalm en
stil, van zich heenglijden. Dag na
dag voelde ze 't stiller worden in haar.
Haar tijd was bijkans om, ze wist 't
wel. En ze schrikte niet op bij de
gedachte aan het scheiden. De schrik
voor den dood had ze allang wegge
beden, stil in haar hoekje, de kralen
van den Rozenkrans glijdend door de
oude, moede vingers.
Maar nu kwam de lichte vreugde
van het feest haar nog even omstoeien.
Het zou haar laatste feest zijn, dat
wist ze wel. Maar nu kwam de vreug
de toch nog even zachtjes zingen aan
haar oor en ze luisterde er naar met
welbehagen. Haar ziel werd zachtjes
losgemaakt van de banden, die haar
nog hielden op de aarde, maar nu
wilde ze 't gaarne nog eens om haar
heen zienal hare lieve kinderen, die
allemaal zoo best oppasten en haar
kleinkinderen, 't een al aardiger dan
't ander en al die goede vrienden
en kennissen, muziek, bloemen en
lichtZij had zoo fijntjes pleizier
nu in de verwachting, van wat komen
zou.
En dan vader.... Wat ging die man
weer heelemaal op in 't feestAl
dagen lang bespiedde hij alles wat er
gebeuren ging, was nieuwsgierig als
een schoolmeisje, en glunderde van
pret, als hij weer het een of ander
had, dat hij aan moeder vertellen
kwam. En wanneer de kleinkinderen
eens op bezoek kwamen, dan kon hij
zich zoo heerlijk onnoozel houden.
Want als de kleinkinderen kwamen,
dan hing het thuis vol geheimzinnig
heden. Een paar stonden er te gie
chelen in een hoek en anderen keken
telkens tersluiks naar grootvader of
grootmoeder, verbaasd, dat die er zoo
stilletjes en gewoon bijzaten. Maar
grootvader lette heel zorgvuldig op.
En snapte 't direct, wanneer een van
de kleinsten zich even versprak. Dan
kon hij glunderen van de pret, wan
neer de grooteren door wenkbrauw
fronsen, kuchjes en knepen het kleintje
opmerkzaam maakten op de fout...
Nu was 't de laatste avond, en de
een onbegrepen wetsartikel op te vol
gen, zich zonder tegenweer laten ver
moorden, zullen zich geen oogenblik
langer aan mijne leiding toevertrou
wen, wanneer zij vermoedenHij
hield op en wreef zich over het voor
hoofd. „En desondanks zal ik naar
u luisteren, en des ondanks zal voor
taan elke uwer boden welkom zijn."
„Ik dank u, Judas. Trek uit als
een held en maak u over mij niet be
zorgd. En zoo gij vaak gewenscht
hebt, dat Esdras en Nehemias nooit
haddeu geleefd, ook in mijn hart is
menigmaal de wensch opgestegen dat
ik nooit den Acropolis hadde gezien,
nooit Homerus en de Grieksche wijs-
geeren hadde gehoord, maar dat ik
een moeder uit Juda hadde gehad,
zooals gij. Doch ik mag niet lie
gen uw geloof en uwe wet gaan
mijn begrip te boven."
Judas antwoordde niet, hij zuchtte
slechts.
„Gij behoort aan uw volk," vervolg
de zij. „Moget gij er in slagen, niet
alleen de handen, maar ook het hart
van hetzelve vrij te maken. Den eer
sten stap daartoe hebt gij gedaan, toen
gij het Sabbathsartikel afschaftetwie
weet, als gij uw volk ten zegepraal
hebt geleid, of gij ook niet de tweede
schrede kunt zetten door het verbod
van Esdras op te heffen. Tot zoolang
zal ik wachten, Judas, al moest het
ook mijn heele leven lang zijn... ik
zal wachten
Het uitsnikkend legde zij heur hoofd
handen moesten zich reppen voor 't
laatste werk. Vader en moeder waren
vroeg naar bed gegaan en nu hadden
de kinderen vrij spel. Eerst werd het
cadeau van de kinderen, twee groote
leunstoelen, opgesteld aan het hoofd
einde van de lange tafel. Daarom
heen schikten ze de bloempotten en
slingers van groen met papieren rozen
omkransten de ruggen der stoelen.
Slingers van groen hingen ook af van
de muren en boven de deur hing een
groot, blauw schild. Daarop stond in
gouden letters „Hulde aan het Gouden
Echfpaar" en de twee jaartallen, terwijl
onder en boven het blauwe schild met
zilveren sterren was bepakt.
Al het werk gebeurde heel stil, want
vader en moeder mochten niet gewekt
worden. De gehuurde piano was 's
middags al gekomen en stond nu in
den hoek. Neef Jan, die pianomeester
was, zou ze spelen, 't Was alles heel
goed afgesproken. Wanneer vader en
moeder binnenkwamen uit de keik,
zou hij direct de „Hochzeitmarsch"
spelen. En vijf der kleinkinderen zou
den een samenspraak doen. Die repe
teerden ze nu nog even, heel in de
stilte. Tante Jans nam de regie waar
en wanneer een er even haperde,
fluisterde ze schielijk het gezochte
woord.
Alles was nu gereed voor het feest.
De buren wisten er alles van en zou
den de vlag uitsteken. Het feest zou
prachtig zijn. Als 't nu maar mooi
weer werd.
Het weer werd mooi.
Van den vroegen ochtend af hing er
een zoele klaarte in de heldere lucht.
De vroolijke, jonge zon glansde over
de huizen en de daken en zette het
teer-jonge groen der boomen in gul
den gloed.
De buren hadden de vlag uitgesto
ken. De heele straat was nu vol van
feestelijke kleurwarm rood en gloei
end oranje, statig blauw en dof wit.
Zon en wind speelden hun leutig spel
met al die kleur en gloedde zon
verdiepte de glansen en de geurige
lentewind deed de kleuren uitwapperen
en uitwaaien.
Van den vroegen morgen af waren
de oudjes wel wat beduusd van al
die drukte. Maar mooi was 't
mooiZe hadden niet gedacht,"dat
ze nog zooveel goede vrienden en
kennissen onder de menschen hadden.
's Middags vooral, was het in hun
huisje een drukte en doening van be
lang. Overal, in alle kamers bijna,
zaten de menschen opgepakt. Meneer
pastoor was ook gekomen. Vast naast
de bruid was hij komen zitten en hij
had ze toegesproken, terwijl allen stil
luisterden, een vreemde ontroering in
de oogen en om de monden. Hoe ze
dankbaar moesten zijn jegens Onzen
Lieven Heer op dezen dag. Hij wist
het wel, God had hun dikwijls heel
veel zorg gegeven en een achttal kin
deren goed groot te brengen, was lang
niet altijd gemakkelijk. Maar nu
moesten ze eens om zich heen zien.
Had God hun arbeid en zorg niet
overheerlijk gezegend Het goed zaad
door hen uitgestrooid, bloeide nu we
lig bij hunne kinderen en zij zagen
het weer ontkiemen bij hunne klein
kinderen. En zoo zou het met God's
tegen zijn borst en hij stiet haar niet
van zich af. In sprakeloozen twee
strijd met zich zei ven, zag hij neer
op het onbedaarlijk weenende meisje.
Dan rukte hij zich los, knielde neder,
kustte de zoom van haar kleed en
verwijderde zich met vluggen tred.
Kort daarop stond Noman voor de
Griekin. „Uwe tranen zijn als de dauw
op de bloemen, meestereszeide hij.
„Gij zijt schitteiender dan de avond
ster en schooner dan alle bloesems
in het dal van Sarron. Gij behoeft
niet te weenen, want uw vaderstad is
in zijn hart en hij is de grootste van
zijn volk. Zijn gemoed voert een ver
bitterder strijd met Esdras, dan er
weldra zal woeden tusschen de Syriërs
en de bleeke Therapeuten, de Esszeërs.
Als Judas overwint, zoodat hij de
hulp van die bekrompen kluizenaars
niet meer noodig heeft te vragen,
dan...."
„Spreek niet verder, Noman," smeek
te zij.
„Uwe ziel is als een leliebloesem,
waaraan men niet mag raken, ten
einde dien niet te besmeuren, omdat
niets zóó zuiver is, als hij zelf. Ver
trouw op Noman, die hier een vreem
deling is, gelijk gij, en die' nog nooit
een vrouw bemind heeft, behalve u!
Maar u vrees niet, aanvallige mees
teres u min ik met trouwere
liefde, dan de bruidegom zijne bruid,
u min ik, gelijk een vader zijne doch
ter lief heeft.
„Neem nu uwen sluier en ga met
hulp blijven, geslacht na geslacht
Gode ter eer
Moeder had de bevende handen in
den schoot gevouwen en de tranen
vloeiden uit hare oogen. Vaderschoot
zenuwachtig op zijn stoel heen en
weer, vond het onmanlijk om te hui
len en wrong telkens de ontroering
terug....
Toen, nadat de drukte en doening
van den middag wat geluwd was,
gingen vader en moeder wat rusten.
Voor de ramen in de achterkamer had
den ze de versierde leunstoelen ge
schoven. Moeder was a! heel gauw
een beetje ingedut, sluimerde nu zacht
met 't oude hoofdje opzij. Vader kon
niet slapen, 't Was hem nog te woe
lig en vol in zijn hoofd. Alles war
relde dooreen.
Hij werd ouder. Hij werd moe nu.
Hij kon daar soms 'n heelen tijd aan
denken, niet onrustig en fel-bewogen,
maar in stilte en rust. Zijn leven eb
de langzaam heen. Nog een paar
simpele jaartjes, dan zou de dood wel
komen. Hij kon daar veel overpein
zen. Het was God's stemme, die hem
riep, zacht nog en onmerkbaar bijna,
maar straks al luider en dringender.
Het leven had hun den dag ge
bracht den morgen van de gulden
klaarte, den middag van den rijpen
tijd, den vooravond, doorglpeid van
felle kleur. Nu werd 't late avond van
hun leven, langzaam aanduisterend in
de stilte bij het laatste vergloeien der
kleuren. Het geluid van het leven stierf
weg en verklonk, terwijl de avond
hen zachtkens overhuifde en de matte
schemering bracht, waarin ze stil
verlangden naar het openbersten van
den dag van God's licht.
Vader overpeinsde nog eens alles,
wat ze samen gedragen hadden. En
wat moeder alleen gedragen had
Want het moeilijkste draagt de
vrouw toch alleen. Meneer pastoor had
gelijk ze moesten Onzen Lieven Heer
dankbaar zijn. Hij had 't goed met hen
gemaakt. Wat waren de kinderen
allemaal niet goed voor vader en moe
der, wat waren ze allemaal goed aan
de Kerk en wat pasten ze braaf op.
Dat was toch eigenlijk moeder's groot
ste werk. Voor de kinderen was
haar nooit iets te veel. Vader herin
nerde zich al die nachten, die ze had
doorwaakt, angstig-gebogen over het
bedje, waar het kind woelde in drift van
koorts. Bij het schijnsel van een flak
kerend lampje zat ze zoo den gehee-
len nacht. En een heel leven had ze
gezwoegd en gezorgd altijd het eerste
op en het laatste naar bed, altijd voor
ieder van de kinderen zorgend zoo
veel ze kon.
Toen de kinderen groot geworden
waren, was bij moeder alle fut er uit.
Langzaam scheen het leven weg te
teren. Heel haar leven was geweest
voor de kinderen en nu zij niet meer
voor hare kinderen behoefde te zor
gen, scheen hare kracht te zijn uitge
put.
Vader werd warm van ontroering,
toen hij dit alles overdacht. Lang
zaam stond hij op en stapte zachtjes
naar moeder, die rustig sliep. En in
eene groote ontroering nu, streelde hij
even haar hand, met hetzelfde teedere,
schuwe gebaar als in de eerste schuclv-
tere tijden hunner jonge liefde.
mij mede Reeds schallen de horens
om op te breken. Ik zal u door den
tuin op een veiligen weg geleiden."
Zwijgend volgde Electra den trou
wen man. Bij het tuinpoortje geko
men, wilde zij hem eenige gouden
munten gevendoch hij lachte en
zeide: „Goud heb ik niet noodig. In
dien u mij goedgunstig wilt zijn, mees
teres, zend mij dan door uwen bode
een nieuw zwaard in het mijne sloeg
ik schaarden door Syrische schedels
te kloven. Druk eerst een kus op de
punt er van, meesteres, dat zal mij
zegen aanbrengen. En nu vaarwel
Mogen de goden, tot wie gij bidt, u
beschermen
Zij knikte en keek een oogenblik
naar de richting, vanwaar verward
stemmengeluid en het geklikkak van
rustingen kwamen. Dit duidde aan, dat
de Machabeën zich gereed maakten,
voor de eerste maal een groot leger
openlijk slag te leveren. Vervolgens
schreed zij langzaam, met opgeheven
hoofde voort. Reeds lang was zij
achter de tamarisken verdwenen, toen
Noman nog altijd op dezelfde plaats
stond, gelijk iemand, die de zon ziet
ondergaan.
„Zóó waren de goden der Grieken,
toen zij nog op de aarde rondwan
delden!" prevelde hij.
Wordt vervolgd.