No. 74. Zaterdag 25 Februari 1911. 2e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid eu voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. w? Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Open Brief. Worden ze gek? DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie manuden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud van het Yrije. Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKERIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Aan den heer mr. P. DIELEMAN, advocaat en procureur, Middelburg. WelEdelGestrenge Heer! In de Middelburgsche Courant van 18 Februari las ik het verslag van eene strafzitting van den vorigen dag van de Rechtbank te Middelbnrg, waarin werd behandeld de strafvervolging van eene klacht wegens beleediging, inge diend door P. J. Destombes tegen Jos. van Waesberghe, en volgens welk verslag U optrad als verdediger voor den beklaagde Jos. van Waesberghe. Aan het slot van het verslag las ik het volgende „Mr. Dieleman schilderde nog met een enkel woord de woelige verkie zingsdagen in Zeeuwsch-Vlaanderen. In die dagen laaide de politieke hartstocht hoog op, dan werden de gemoederen verhit en scènes als deze waren er het gevolg van. Getuige Destombes bekeek in die dagen al leen de komische zijde van 't ver- kiezingsvraagstuk en wandelde met de namen van zijn candidaten op wit linnen lapjes gespeld op zijn jas. Dit wekte verontwaardiging die nog grooter werd toen hij op een kie zersvergadering kwam waar andere candidaten gesteld waren en zich daar als lid beschouwde. Geen won der dat ook beklaagde zijn afkeuring te kennen gaf. Op dezen achtergrond bezien en in aanmerking genomen dat het opzet om te grieven of te be- leedigen niet aanwezig was, zal be klaagde dus moeten worden vrijge sproken. Hij zal, zeide pleiter, tot spijt van sommigen in Zeeuwsch-Vlaanderen, niet worden veroordeeld. Pleiter vertrouwde ten slotte dat, dank zij de uitstekende wijze van werken der rechtbank, de rust, de orde en de tucht weldra weer in dat ge deelte der provincie zouden terug keeren." Tot zoover het verslag van de M. Ct. Het is wegens Uw pleidooi volgens dat verslag dat ik U dezen Brief schrijf. U hebt dan geschilderd de woelige verkiezingsdagen in Zeeuwsch-Vlaan deren, en U bedoelt waarschijnlijk die in het Statendistrict Hulst. Maar waai in heeft nu het woelige bestaan Dit heeft bestaan in Uwe verkiezings campagne in de tusschentijdsche Sta tenverkiezing, toen U, tegen den wil der bevolking, onder het drijven van een troepje partijmenschen, candidaat waart gesteld en U op ver schillende plaatsen, voor de kiezers optraadt, maar van woeligheid is niets gebleken, althans niet in het kanton Hulst, in de dagen van de periodieke verkiezing in Juni. Wel verloor die bewuste Jos. van W. bij de periodieke Statenverkiezing zijn zetel, maar niet als gevolg van woeligheid, maar als gevolg van zijn optreden in 1909, dat zooveel stille wrok had opgehoopt on der de kiezers, dat deze aan zich zeiven hadden beloofd het hem in 1910 be taald te zullen zetten, en als gevolg van uwe verkiezing in het voorjaar van 1910, waarmede de bevo'king niet was ingenomen en waarover daags na uwe verkiezing reeds velen spijt hadden, die, onder den indruk van onverschoonbare middelen ten uwen behoeve op u hun stem hadden uit gebracht. Het recht om te schilderen woelige verkiezingsdagen kwamen zeer zeker aan u in het minst niet toe. U hebt verklaard, dat „in die dagen de politieke hartstocht hoog oplaaide." Ook dit is een groote onwaarheid. Van politieken hartstocht was hoege naamd niets te bespeuren bij de can didaten waarvoor ook Destombes ijver de, noch bij hunne voorstanders, in tegendeel, alles ging zoo kalm mogelijk, zelfs geen enkel openbaar optreden had er plaats. Maar wel weder was deze te bespeuren onder de vrienden van de „christelijke" partijen, en met name door de poging hartstochten onder de bevolking op te wekken maar door ons verijdelde poging door het verspreiden van dat vuile schendblad uit België. U hebt verklaard, dat de scène van Waesberghe—Destombes het gevolg was van de verhitte gemoederen door de opgelaaide politieke hartstocht. Ook dit is eene onwaarheid. Deze scène heeft plaats gehad op 17 Octo ber, Destombes was gewoon in de zaal en zeide geen woord. Eerst als van Waesberghe, opmerkzaam gemaakt op de aanwezigheid van Destombes in de zaal, aan Destombes de bewuste woor den toevoegde, is er eene woorden wisseling geweest. Is er een verhit gemoed geweest op dien 17 October, dan was. het dat van van W. maar niet van Destombes. Uwe opmerking was ook hier aan een verkeerd adres ge richt. Het zijn vooral de laatste woorden, waarover ik U wensch te schrijven. Het zijn deze „Pleiter vertrouwde ten „slotte dat, dank zij de uitstekende „wijze van werken der rechtbank, de „rust, de orde en de tucht weldra „weer in dat gedeelte der provincie „zouden terugkeeren." „Uitstekende wijze van werken der rechtbank." Ik veronderstel, dat U hier mede doelt op de strafvervolgingen tegen mij. Begrijpt U wel wat U hier mede zegt? Ik denk van niet. Om U deze uitstekende wijze aan Uw verstand te brengen ik veron derstel dat U nog verstand hebt stel ik U de volgende vergelijking a. Iemand komt in een winkel en steelt een rijksdaalder uit de winkella. De winkelier loopt hem na en roept: houdt den dief. Welnu de dief gaat naar de politie, doet een klacht tegen den winkelier en deze wordt veroor deeld wegens beleediging, terwijl het feit van dief zijn niet wordt beoor deeld. b. Hetzelfde geval, maar de win kelier roept: Houdt hem, hij heefteen rijksdaalder uit. mijn winkella gestolen. Wegens dit roepen wordt de winkelier veroordeeld wegens smaad, omdat hij den dief heeft beschuldigd van „een bepaald feit", en de diefstal zelf wordt niet beoordeeld. c. Iemand wordt geheel lasterlijk, volkomen verzinsel, publiek beschul digd als dief van armengeld. De klacht hiertegen wordt niet vervolgd, omdat „niemand dit toch gelooft." Welnu, in deze drie vergelijkingen vindt ge de rechtspraak terug ten laste van' mij, en hierin vindt ge terug de Nederlandsche wet op het misdrijf van beleediging, die dan ook in dit op zicht geheel is tegen het verstand. Ik neem dit aan de Rechtbank niet kwalijk, want deze moet de wet toe passen, maar een beroep doen op een uitstekende wijze van werken der Rechtbank is een door u goedkeuren van de bestaande bepalingen der Ne derlandsche wet, en dit goedkeuren gaat in tegen het gezond verstand des volks en tegen het eigen verstand. Het staat nu geheel aan u uwe goedkeu ring te herhalen of te herroepen. U vertrouwde „dat de rust, orde en tucht weldra weer in dat gedeelte der provincie zouden terugkeeren." U meent dus, dat „rust, orde en tucht" hier zijn geschokt. Waarde vriend, ook- dit is eene groote onwaarheid. Rust, orde en tucht zijn hier niet geschokt. Maar er is iets anders. Nu bijna acht jaar terug schetste ik den toestand in uw Statendistrict in vier beelden en wel in den vorm van vier wapens. Het eerste wapen was dat der Hee- ren en bestond in een benedenwaarts gerichten duim met voor spreuk Geef en zwijg. Het tweede wapen was dat van hét Gezag, en bestond in een Doofpot, zonder spreuk. Het derde wapen was dat der be volking, en bestond in een overloo pend Bierglas bekroond door een Slaapmuts, zonder spreuk. Het vierde wapen was dat hetwelk ik hier wilde brengen en bestond in twee ineengeslagen handen, met als spreukLaten wij wat voor elkander over hebben. Dit vierde wapen nu leeft: den duim der Heeren slap gemaakt, den doofpot van het Gezag het deksel doen afvallen, de Slaapmuts der bevolking doen opbergen bij de ouderwetsche raritei ten en het Bierglas half leeg gemaakt. En, luister nu eens goed, mijn waarde vriend. De Heeren leggen het slap worden van hun duim uit als „verstoren van de tucht". Het gezag legt het niet langer kunnen doofpotten ten bate van lieve vriendjes uit als „verstoren van de orde". En de bru taliteit en de zelfzucht leggen het op doeken van de Slaapmuts uit als „ver storen van de rust", van de rust nl. van hen zeiven, omdat hun eigen ge weten begint te spreken als zij iets doen of iets willen doen, wat niet deugt, terwijl zij daar vroeger geen last van hadden, omdat de brutaliteit en de zelfzucht geen geweten bezaten. 'Omdat dat verstoren van de „rust, orde en tucht" dan eigentlijk op mij neerkomt, omdat het vierde wapen, de broederhand met het „laten wij wat voor elkander hebben", van mij af komstig is, wil ik u een voorstel doen. Ik ben uitgenoodigd om in Middel burg in eene openbare vergadering te komen spreken',"'en heb dit'aangeno men tegen Woensdagavond- 8 'Maart met voorstel, dat toegang en debat vrij zouden zijn voor ieder. In het door mij te behandelen on derwerp komt -voor, waar ik behan del de Volkssouvereiniteit als een der beginselen van de Fransche Revolutie (die ik alle behandel en bewijs als te zijn niet tegen hét Evangelie) „De wet- is de uitdrukking van den „algemeenen wil. Alle burgers hebben „recht om persoonlijk of door hunne „vertegenwoordigers mede te werken „aan hare tot standkoming". „Men zegt „wel, dat de menigte onwetend is in „zaken van recht en van algemeen „belang, maar de ondervinding leert „anders, indien zij niet verblind is „door vooroordeelen, maar deze ver blinding wordt minder gevonden bij „velen dan bij enkelen. Het meest „duidelijke bewijs is geleverd in „Zeeuwsch-Vlaanderen, waar het volks- „verstand duidelijk opmerkte een man „van eer en wat wordt vereischt voor „eer en fatsoen en voor recht, terwijl „het verstand van de enkelen daarin „geheel verduisterd was door voor- „oordeelen." Mijn voorstel nu is ditdat U in die openbare vergadering ik zal U de juiste plaats, en den juisten tijd nog schrijven zoodra ik ze zeiven weet gaat aantoonen, dat ik niet ben een man van eer en dat dus het volksver stand dwaalt: En reeds te voren zeg ik U ditdat U niet bevreesd behoeft te zijn voor eenige klacht mijnerzijds oyerr-waLge ook tegen mij zoudt aan toonen om Uwe,stelling, dat ik geen man eer ben, te bewijzen. Gij hebt- .den moed gehad om op Uw terrein de advocatenbank in de rechtzaal .mij op 27 Mei 1910 te beschuldigen van te zijn een. „volks- opruiei" met beroep op een ambtsrap port van burgemeester van Waesberghe en blijkbaarhebt gij op 17 Februari met het verstoren van „rust, orde en tucht" op mij gedoeld, nu geef ik U het- recht om die beschuldigingen to bewijzen op mijn.terrein in eene open bare volksvergadering. Zijt gij soms niet genegen, om Uwe beschuldigingen op mijn terrein te be wijzen, dan erkent ge hiermede, dat gij, ze uitende op Uw terrein, er zelf niet aan geloofde. U groetende, achtend, Uw dw. H. A. VAN DALSUM. —o Wij lezen, dat in Graauw het kapelaantje Fruijtier ingevolge het bekende decreet van den Paus zijn ontslag heeft genomen als lid en president van den Baad van Toe zicht der Boerenleenbank, en dat dezelfde daarna is gekozen als gees telijk adviseur van "de Boerenleen bank met recht, om. alle. vergaderin gen van het bestuur bij "te wonen Wij vragen Wat komt op deze wijze - terecht van de gehoorzaamheid, die toch zeker in de eerste plaats een katholiek priester aan den Room- schen Paus verschuldigd is Wij noemen zoo iets:-bekrompen heid van het verstand en baasspelerij. Maar „de Paus noemt:.liet in Zijne ver [pining :van .4 Augustus 1908 aam'Zijne priestei's Verachten van den" levensregel door 'Christus vast gesteld Zoo iemand na Mij wil komen, verloochen©hij zich. zeiven. Die jonge kapelaantjes van het bisdom Breda willen met den tijd medegaan, doch 'zonder kennis van zaken en zonder liefde en zonder nederigheid, en daarom doen zij wat zij moeten laten, en laten zij wat zg moeten doen Decreet omtrent de ver plaatsing van de pastoors. —o— Uit een brief dezer dagen door Paus Pius- X geschrevenaa!n Kardinaal Fischer van Keulen, vertalen wij het volgende „Wat betreft de macht, door ons ge geven aan de bisschoppen om admi nistratieve redenen de pastoors te ver plaatsen, verwonderen wij ons niet, dat dit decreet bestreden wordt door hen, die reden hebben om het te vree zen en misschien zullen- pogen, dat de personen van de regeering zich' tegen de uitvoering van het gezegde decreet verzetten. Overigens, ofschoon het ge bruik maken van die macht altijd vraagt alle omzichtigheid en alle voorzichtig heid, willen wij echter niet, dat de liefde voor de voorzichtigheid wordt gedreven tot aan de kleinmoedigheid zoodanig dat de bisschop, te bezorgd wegens de moeilijkheden van de zaak, niet durft te doen wat hij ziet van een groot belang te zijn voor het heil der zielen. In het vervullen van de plicht, vooral wanneer het handelt om eer te bren gen aan God, moet men geen enkelen strijd vluchten, maar wel eerder past het ons vooruit te gaan, omdat God, als machtige hulp, hen bijstaat die strijden." De Volkswil vraagtIs het pause lijk decreet omtrent de verplaatsing en afzetting van pastoors niet toepasselijk op het bisdom Breda, en speciaal op het dekenaat Hulst Pius X zagen wij laatst genoemd als de Moedige, omdat hij tegen de sleur ingaat en aanpakt, en geen heil ziet voor de zielen dan in eene inwendige hervorming van het Katholicisme, en met name van zijn eigen geestelijkheid. Verloting van Voortbrengselen van Zeenwsche kunst en nijverheid, goedgekeurd bij Kon. besluit van 28 November 1910 no. 75, georga niseerd door de Vereeniging tot bevordering van het vreemdelingen verkeer in Walcheren te Middelburg. Bij Koninklijk Besluit van 28 No vember 1910 no. 75 is aan ons Be- sluur, tot bevordering van het doel onzer Vereeniging, toestemming ver leend tot het houden van eene loterij, waarvan de prijzen alle moeten be trekking hebben op de Zeeuwsche kunst en nijverheid. Werd vroeger enkele malen in eene tentoonstelling bijeengebracht hetgeen in Zeeland op dit gebied werd in het leven geroepen, thans wenschen wij op andere wijze grootere bekendheid te geven aan alle producten van talent en industrie, welke door Zeeuwen ver vaardigd zijn of het echt Zeeuwsche karakter dragen. Ons beroep op de medewerking van alle Zeeuwsche schilders, teekenaars, bééldhouwers, houtsnijders eenerzijds en van alle Zeeuwsche fabrikanten anderzijds is niet vergeefs geweest. Verscheidenen hunner toonden belang stelling in ons streven, door gratis prijzen tot onze beschikking te stellen anderen stonden -ons de voortbreng selen van hunne kunst of nijverheid af tegen meestal billijke voorwaarden. Door hun steun daartoe in staat ge steld, kunnen wij thans reeds aan het publiek de voorloopige lijst van prij zen aanbieden. Met verschillende kunstenaars en nijveren zijn wij nog in onderhande ling en wij Verlangen niets liever dan de lijst nog uit te breiden. Zal echter ons plan slagen, dan behoeven wij de medewerking van allen, die belang stellen in de ontwikkeling van Zeeuw-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 1