No. 71.
Zaterdag 4 Februari 1911.
2e Jaargang
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Een geheim verklapt
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLAND f 0 50
BELGIEfr ,:20;
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Adverteniiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
De Strafzaak van het
valsche ambtsrapiioiT.
O
Openbare Strafzitting van de Arron-
dissements-Rechtbank te Middelburg
van 27 Januari 1911.
Beklaagde H. A. van Dalsum, 42
jaar, notaris te Hulst.
De akte van beschuldiging is in
haar geheel opgenomen in de Volks
wil no. 68.
Openbaar Ministerie, Substituut Of
ficier mr. van Lith de Jeude.
De Substituut griffier leest voor twee
klachten van burgemeester F. van
Waesberghe te Hulst, die zich als
burgemeester beleedigd gevoelt door
de woorden voorkomende in de akte
van beschuldiging.
Eerste getuige deze burgemeester
van Waesberghe.
Hij verklaarde in zijn ambt van bur-
geméester beleedigd te zijn door den
beklaagde door de woorden voorko
mende in de akte van beschuldiging.
PresidentHebt u die stukken in
de Volkswil gelezen.
Getuige Ja.
PresidentHebt u de Volkswil ook
gezien in handen van anderen.
Getuige Aarzelend ja.
PresidentHoe zijt ge er toe geko
men om in Rechf of Krom u zeiven
te zien, daar er toch geen naam in
voorkomt
Getuige Ik maak dit op, in verband
met wat beklaagde vroeger had ge
schreven, terwijl ik de overtuiging heb
mijn ambt steeds naar behooren te
hebben waargenomen.
Beklaagde, op de desbetreffende
vragen van den President, zegt schrij
ver te zijn van beide artikelen, dat
ze niet beleedigend zijn, dat hij geen
ja en geen neen zegt voor wat betreft,
of hij in Recht of Krom heeft gedoeld
op van Waesberghe en meent dat,
wie dit beweert, het maar moet be
wijzen, dat hij het rekest aan de Ko
ningin in de Volkswil heeft geplaatst
omdat hij vermeent, dat de openbare
zaak in het openbaar moet worden
behandeld.
Tweede getuige C. J. Cuijle te Hulst,
die verklaart, dat bewuste artikelen in
alle nos. voorkomen en dat de Volks
wil door hem uit naam van beklaagde
wordt verspreid.
De ambtenaar van het O. M. zegt,
dat hij aanvankelijk niet voor bedoe
ling had den beklaagde te vervolgen,
al beweert die, dat tegen hem partij
digheid wordt betracht, dat hij had
gehoopt dat beklaagde, na de van den
president alhier en van den president
van het Gerechtshof te 's-Gravenhage
ontvangen terechtwijzingen voldoende
zou hebben ingezien, dat hij op den
weg is die eenmaal, bij voortgaan, tot
zijn ondergang moet leiden. Doch
toen het tweede stuk kwam in de
Volkswil van 17 December heeft hij
gemeend tot vervolging te moeten over
gaan. De schuld hiervan ligt dus ge
heel bij beklaagde.
Beklaagde wil doorgaan voor een
martelaar, maar hij wil niet erkennen,
dat' hij in Recht of Krom burg. v.
W. heeft bedoeld. Hij vraagt tegen
beklaagde veroordeeling van eene
maand gevangenisstraf wegens smaad
van een ambtenaar in de rechtmatige
uitoefening zijner bediening.
Beklaagde, het woord verkrijgende,
houdt de volgende verdediging
Wat is de zaak
Op de openbare strafzitting dezer
Rechtbank van 27 Mei 1910 beriep mr.
Dieleman, advocaat van de civiele
partij Schets, zich op een rapport van
den burgemeester van Hulst, volgens
hetwelk ik zou zijn een opruier van
het volk.
In de Volkswil no. 36 van 4 Juni
schreef ik een Open Brief aan dezen
burgemeester, waarin ik hem vroeg
openlijk te herhalen en te bewijzen
wat deze volgens zijn vriend mr. Diele
man zou hebben beweerd.
Burgemeester van Waesberghe be
antwoordde de vraag, door de courant,
waarin de Open Brief, te weigeren te
ontvangen, wat niet zeer beleefd is.
Mijn advocaat mr. Heijse bezorgde
mij daarna, op mijn verzoek, een af
schrift van het ambtsrapport van dien
burgemeester, behoorende tot de stuk
ken van het proces Schets. En vol
gens dit afschrift luidde het ambtsrap
port omtrent mij
Zedelijk gedrag en oniwikkeling zijn
goed
Zijne gedragingen zijn echter aller
zonderlingst
Is een volksopruier en beslist te
kwader trouw.
In de "Volkswil no. 40 van 2 Juli
schreef ik aan burg. van W. een Tweede
Open Brief, waarin ik hem naar aan
leiding van het nu geheel bekende
ambtsrapport eenige vragen stelde, die
hij tot heden nog niet heeft beant
woord, en waarin ik straf eischte voor
dat rapport, door mij langs wettigen
weg te vragen.
In de Volkswil no. 44 van 30 Juli
plaatste ik een afschrift van een den 29
Juli aan H. M. de Koningin verzonden
verzoekschrift en een denzelfden dag
aan de Tweede Kamer der St. G. ver
zonden verzoekschrift met als band
tusschen beide Hebt de gerechtigheid
lief, gij regeerders der aardeuit
Wijsheid I: 1.
In de Volkswil no. 54 van 8 October
plaatste ik eenWij constateeren.
Daarin constateerde ik, dat de burgem.
van Hulst de waarheid van zijn rapport
niet heeft durven noch kunnen bewij
zen en door zijn stilzwijgen zijn bewe
ringen niet openlijk heeft durven her
halen.
In de Volkswil no. 64 van 17 Decem
ber werd in eenRecht of Krom ver
meld wat geschiedt met gepakte kleine
smokkelaars en wat niet geschiedt met
een zeereerwaarde en een edelachtbare
met voor strekkingkleine dieven
worden gehangen en groote laat men
loopen.
Op 13 October word ik gedagvaard
om den 15 October voor den heer
Rechter Commississaris te komen. En
deze deelde mij mede, dat burgem.
van W. een klacht tegen mij had in
gediend wegens de 2 zinnen uit no.
44 voorkomende in de akte van be
schuldiging in verband met Wij Con
stateeren in no. 54.
Op 25 December (Kerstdag) werd
ik gedagvaard om den 29 December
voor den heer R. C. te komen. En
deze deelt mij mede, dat burgem. v.
W. een klacht tegen mij had ingediend
wegens Recht of Krom in no. 64.
Dit zijn de feiten.
En nu ben ik gedagvaard en volgens
de akte van beschuldiging zou ik op
zettelijk de eer en goeden naam van
v. W. hebben aangerand.
Maar nu is het eigenaardige dit
dat de akte van beschul
diging met de waarheid
geheel in strijd is.
De onwaarheden der akte van be
schuldiging zijn
1. dat van eene beleediging of van
eene opzettelijke beleediging van eer
en goeden naam van burgem. v. W.
niets blijkt uit de nos. 44 en 64 van
de Volkswil,
2. dat het rekest aan de Koningin
in no. 44 niet is een verzoek om gra
tie zooals uit het stuk zelf blijkt,
3. dat dit rekest niet is gesteld
ten eigen behoeve van mij, maar in
het algemeen belang zooals daarin
duidelijk is verklaard,
4. dat het „doelend" op het ambts
rapport in no. 64 niet uit het stuk
Recht of Krom blijkt.
En verder is het eigenaardige:
1. dat de uit 44 overgenomen uit
drukkingen zoo weinig weergeven den
inhoud van het verzoekschrift, dat ze
geheel zonder zin en beteekenis zijn
en geheel uit het verband zijn gerukt.
De eerste zin zegt, dat die burge
meester „daardoor" jegens hem bij de
justitie heeft ingediend een lasterlijk
ambtsrapport. Maar wat wordt nu
bedoeld met „daardoor"?
De tweede zin zegt, dat „dit" ge
schokte rechtsgevoel „ook" vraagt
straf enz. Maar welk is nu: „dit"
geschokte rechtsgevoel, en wat betee-
kent „ook"
2. dat burgem. v. W. meent zich
zeiven te zien in de uitdrukking in
64: „Een Edel Achtbare heeft ter kwa
der trouw in een ambtsrapport een
mede inwoner bij de overheid belas
terd."
Ziet hij werkelijk daarin zich zeiven,
dan erkent hij zich schuldig aan dit
feit, en dan zou de Rechtbank of zijn
andere Overheid hierin aanleiding
moeten zien om dien burgemeester
wegens misleiding der justitie te straf
fen of openlijk te berispen. Maar in
dit zich zeiven zien mij te beschuldi
gen gaat niet op, even zooweinig als
een spiegelmaker kon worden aan
sprakelijk gesteld voor wat de kooper
van den spiegel hierin ziet als hij zich
zeiven in den spiegel bekijkt, of als
een schoenmaker kan worden lastig
gevallen voor nauwe schoenen, als de
kooper er likdoorns op na houdt.
Wat nu betreft rechtens.
Waar van geen beleediging sprake
is noch sprake kan zijn wat reeds
duidelijk is door eenvoudige raadple
ging der stukken, daar moet reeds
hierdoor de eisch van den O. v. J.
worden ontzegd.
Het is zeer goed mogelijk, dat burg.
v. W. het zeer onaangenaam heeft ge
vonden, dat zijn ambtsrapport openbaar
is gemaakt, en dat dit rapport laster
lijk is genoemd, maar het beoordeelen
van een rapport is niet een rechtstreeks
aanranden in iemand's karakter, en
dit rechtstreeks aanrandenjjis noodig
om eene daad tot beleediging te stem
pelen, wat te vinden is in de juris
prudentie van den Hoogen Raad, door
mr. Noyon aangeteekend op art. 266
Wetboek van Strafrecht (zie H. R. 24
Februari 1902 W 7730).
En wat nog in het bizonder betreft
de uitdrukking uit no. 64: Wie be
weert moet maar bewijzen. En wie
beweert, dat in Recht of Krom burg.
v. W. wordt genoemd, en dit terwijl
er geen naam noch zinspeling opeen
naam in voorkomt, moet het dan ook
maar bewijzen, maar niet mogelijk is
het bewijs, dat ik daarin heb „gedoeld"
op het bekende ambtsrapport. Voor
eerst zijn er in Nederland zeer zeker
meer dan 1000 Edel Achtbaren, en zijn
niet alleen plattelandsburgemeesters
maar ook kantonrechters en misschien
nog andere Edel Achtbaren Hulpoffi
cieren van Justitie. En vervolgens zal
het wel meer voorkomen dat een
edelachtbare een ambtsrapport indient
met de waarheid in strijd en zelfs te
kwader trouw door partijdigheid.
De President valt hier den beklaagde
in de rede en zegt, dat deze wel zich
mag verdedigen tegen burg. v. W.
maarniet door algemeenheden. Daarna
krijgt beklaagde het woord terug, die
voortgaat als volgt
Ten slotte nog dit:
De Nederl. wet kent geen enkele
strafbepaling tegen een ambtenaar, die
omtrent ondergeschikten of anderen
een ambtsrapport bij zijne overheid
indient als dit met de waarheid in
strijd is.
Deze straffeloosheid zou aanleiding
geven tot ernstige ambtenaarswillekeur
als de benadeelde niet had een middel
van zelfverdediging, dat daarom is een
noodzakelijk middel.
Dit middel van zelfverdediging is
de openbaarheid.
Dit middel is gegrond op de Grond
wet, en wordt door art. 41 Strafrecht
erkend als een niet strafbaar feit.
Daarmede vervalt nog het laatste
deel van de beschuldiging, dat het
opnemen van het verzoekschrift aan
de Koningin „geheel onnoodig" in de
courant is geschied.
Ik vraag alzoo aan de Rechtbank
den eisch van den O. v. J. te ontzeggen.
Uitspraak werd bepaald op 3 Fe
bruari.
—O
Dikwijls gaat het gesprek onder
vriend en vijanddat Van Dalsum
onder alles maar steeds dezelfde blijft,
nooit anders dan opgewekt van hart,
nooit neerslachtig, altijd gezond.
We zullen eens de verklaring geven.
Deze is zeer eenvoudigde Schrift
zegt bij Eccl. 34:16: „Die den Heer
vreest siddert voor niets en verschrikt
nietwant Hij is zijne hoop".
Ziedaar het geheele geheim.
Bismarck mocht zeggen wij vree
zen God en verder niemand. Maar
achter hem stond het Duitsche Rijk
met geheel zijn kracht.
Als wij echter den Heer vreezen en
daarom voor niets verschrikken, dan
staat achter ons niet de macht van
het Duitsche Rijk, zelfs niet de macht
van het Nederlandsche Rijk, zelfs niet
die van ambt, geld of goed of school
geleerdheid, zelfs niet die van vrien
den, dan staat achter ons niets.
En tegen ons staat alles: ambt,
geld, goed, schoolgeleerdheid, alle
ondeugden zijn, openlijk of in het
duister, tegen ons in werking gebracht.
Toch hebben wij nimmer gesidderd,
zijn nimmer verschrikt geweest; nog
nimmer heeft iemand of iets ons kun
nen beletten om te doen, wat wij
hebben willen doen, dan alleen tot
eigen schande van hem die het be
proefde.
Het bewijst dat hij, die alleen staat
doch op God vertrouwt, krachtiger
is dan alle menschelijke krachten te
zaïnen.
Maar zegt niet Ps. 59: 13: 's[Men-
schen hulp is ijdelheid
Wij zijn altijd dankbaar jegens ieder,
die goed voor ons is, die ons steunt
door zijn gebed, door ons wat te
laten verdienen als notaris, door de
Volkswil te steunen door abonnement
en advertentie, en wij bidden dat zij
allen, ieder naar zijne meening, daar
voor Gods zegen mogen verkrijgen
naar ziel en lichaam.
Wij zeggen dan ook nog eens, wat
wij meermalen hebben gezegd en heb
ben getoond door ons geheele leven,
zoowel in het openbare als in het
bizondere levenWij vreezen God,
en in deze vrees vinden wij de kracht
om het kwaad te laten en het goed te
doen, om alleen te staan en overwin
nend te staan tegen eene geheele we
reld.
Eene getuigenis van
burgem. van "Waesberghe.
o
Op de strafzitting van 27 Januari
verklaarde hij als getuige onder eede,
dat hij de betrekkelijke Volkswil had
gezien daartoe door den President
ondervraagd in handen van anderen.
Dit getuigenis kwam ons reeds
dadelijk vreemd voor. We hebben
daarom eens nagegaan de lijst van de
abonné's en we kwamen tot het be
sluit, dat abonné zijn noch burgem.
van Waesberghe noch een van zijne
familieleden noch een van zijn onder
geschikten noch een van degenen met
wien hij verkeert, op een na.
En deze eene was dan de vroegere
kantonrechter mr. Frencken.
Ons is dan verder medegedeeld,
dat mr. Frencken zijn courant gaf aan
deken Brouwers, deze aan van
Waesberghe en deze zond ze op aan
mr. Dieleman. Of deze mededeeling nu
precies volgens de waarheid is dur
ven we niet positief te verklaren, ze
is ons gedaan door twee menschen
die, naar onze gedachte, het zouden
kunnen weten.
Is de door ons verkregen inlichting
juist, dan moet de klagende-getuige
v. W. met het hebben gezien van de
betrekkelijke Volkswil in handen van
anderen bij zich zeiven hebben gedacht
aan een en dezelfde Volkswil
in handen van anderen. Dit was
echter niet wat de President bedoelde.
Deze wilde eene verklaring van den
klagende-getuige, dat deze zelf had
gezien, dat meerdere exemplaren
van de betrekkelijke Volkswil in han
den waren van anderen, en dit met
het oog op het v e r s p r e i d e n van
en het lezen door anderen.
Hierin zal de verklaring liggen,
waarom die klagende-getuige een
oogenblik aarzelde in het beantwoor
den van de vraag des Presidenten.
Dan heeft die burgemeester ver
klaard, dat hij de klacht had inge
diend in het belang van het prestige
van zijn ambt. Dit kan waar zijn,
maar als het waar is, dan zou het
prestige toch beter zijn beschermd
geweest door het leveren van een be
wijs van de waarheid van zijn ambts
rapport, dan door het indienen van
een klacht, omdat wij hem wegens dit
ambtsrapport tot verantwoording had
den geroepen nadat het gedeeltelijk in
het openbaar was besproken geworden
door vriend mr Dieleman.
Van prestige van het ambt gespro
ken. We lazen eens een spreuk van
een ouden Chineeschen wijsgeer, die
hierop betrekking heeft. Ze luidde
„Het gezag zal gaarne worden gehoor
zaamd en geëerbiedigd, als het op
rechtvaardige wijze zijn taak vervult."
Deze spreuk van oude wijsheid is no
van toepassing op den dag van heden