w?
No. 64.
Zaterdag IT December 1910.
2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKE N ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
DE YOL
EEDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DttUKKEKIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
De Nederlandsche politiek
jegens Vlaanderen.
De gedachten, die wij in dit artikel
hebben uiteengezet zullen we over
eenigen tijd nog nader verklaren, en
intusschen zullen we trachten ons met
mannen van invloed en bekwaamheid
in verbinding te stellen, die genegen
zijn met ons mede te werken tot het
doelde volkswelvaart, die in ons ge
west geheel gaat verdwijnen, weder
op te beuren door staatsmansmiddelen.
Is er iemand die durft te ontkennen
dat het in Hulst en omgeving een
dooie boel is
dat Axel geen leven heeft?
dat Ter Neuzen met den dag ver
armt
dat Sluis, Aardenburg, Oostburg met
omgevingen plaatsen zijn zonder be
weging
Wie het durft te ontkennen, dat hij
het doe
Maar niemand zal ontkennen, doch
daarmede wordt de vraag gesteld
moetZeeuwsch-Vlaanderen maar steeds
armer worden, of moeten de handen
worden ineengeslagen om de volks
welvaart op te heffen
Weet iemand een beter middel dan
dat, hetwelk wij hebben aangegeven,
dat hij dit middel noeme. En weet
hij een beter middel en noemt hij het
niet, dan is hij een misdadig burger.
De Volkswil is tot heden het eenige
orgaan geweest dat heeft gearbeid
voor de verheffing van ons gewest en
haar stem heeft geen weerklank ge
vonden, dan alleen in de harten der
bevolking.
Zal zij weder blijven het eenige or
gaan, dat de noodkreten der huisge
zinnen beantwoordt Of is het soms
geen noodkreet in den vreemde loo-
nende arbeid te moeten gaan zoeken
om het brood te winnen voor ouders,
vrouw en kinderen?
Zoo ja, het zij zoo.
Maar als zij alleen blijft staan, dan
zal zij uitroepen het woord, dat judas
de Volksverachter, later geworden
Judas de Machabeër, toeriep „Ik sta
alleen, maar aan mijne zijde staat het
recht."
En het recht zal zegevieren over de
ijverzucht, de zelfzucht, de onwetend
heid en de kwade trouw van zooge
naamde overheden, gelijk het zal zege
vieren over de geestelijke en wereld-
sche bureaucratie.
Wij vragen geen trouw aan onze
vrienden, want we vragen niet wat wij
hebben, maar wij vragen aan hen, dat
zij in de eigen huisgezinnen, onder
vrienden, buren en familieleden, in
eigen gemeente, op reis en in den
vreemde gaan vragen, eerst in stilte
maar in de stilte van het volksgewe
ten en dat zich dus na verloop van
tijd zal openbaren in de volkskreet
Wij vragen recht voor
Zeeuwse h-V laanderen.
Vrienden, schrijft dit woord W ij
vragen recht voorZeeuwsch-
Vlaanderen, in uwe ziel met on-
uitwischbare letters, schrijft dit woord
in de ziel van uwe kinderen, en gij
kinderen in die van uwe ouders, dan
zullen we allen den dag beleven, en
misschien eerder dan wij nu beseffen,
waarop we zullen verklaren: Zeeuwsch-
Vlaanderen heeft recht verkregen door
herstel van onrecht.
In het allereerste begin van het
Kruisverbond werd gezongen
Laat anderen slafelijk slapen,
De vrijen van Christus gaan uit.
En de bestrijding van het alcoho
lisme was na korten tijd geworden
een machtige beweging.
Wij voorzien, dat ons woord tot
wederopheffing van Zeeuwsch-Vlaan-
deren, ondanks alles en alles, na be
trekkelijk korten tijd zal worden een
daad, gelijk ook na een korten, tijd
een daad is geworden ons woord in
zake pachtcontracthet is niet waar,
dat de pacht elk jaar uit is.
En onze bevolking weet, dat ons
woord niet ijdel is, omdat zij weet,
dat wij belangeloos arbeiden en uit
liefde jegens den naaste en jegens het
recht, dat er vanjons een kracht uitgaat,
die, steeds gaande langs wettige wegen,
bron van afgunst is bij onze vijanden
die tevens zijn de vijanden van
de volkswelvaart en volksrechten.
Waren, om één voorbeeld in her
innering te brengen, niet binnen één
jaar dertien boerenleenbanken in wer
king in het gewest, waarin nog kort
te voren werd gezegd, dat ze onnoo-
dig waren en onmogelijk te brengen?
Dusals een ander iets niet kan, is
dit nog geen bewijs dat wij het niet
kunnen.
H. A. VAN DALSUM.
KORTE NABETRACHTING op
„Eenige beschouwingen in verband met
onze doode weermiddelen."
Wij zeiden in onze „beschouwin
gen", dat wij het onderwerp onzerzijds
als afgehandeld beschouwden. Maar
wij kunnen niet nalaten om nog een
enkel woord te wijden aan de vele
mededeelingen, die in verband met
deze kwestie, ten beste worden ge-
gegeven. Natuurlijk verslindt elk dagblad
van eenige betere kennis, elke uitspraak
of opinie, afkomstig van z. g. n. auto
riteiten.
In het „militaire" meer en grooter
deskundigen dan wij hebben dat ge
zegd bestaat een besliste voorliefde,
om, zelfs het meest gewone met een
„krans van gewicht" te omgeven, het
eenvoudige met een waas van geleerd
heid en diepzinnigheid te omhullen.
Zoo ook hierde Scheldekwestie,
de neutraliteits-bepalingen, en allerlei
combinaties tusschen Nederland en
België, en deze weer te z a m e n of
ieder afzonderlijk met a n-
d e r e mogendheden en deze weer
onderling of ieder afzonderlijk maken
gevallen m o g e 1 ij k, welker aan
tal door de permutatie- en combinatie
rekening zou kunnen fbepalen, en
waarop men tot in het oneindige weder
vermoedens en gezichtspunten kan
bouwen.
Voegt men hierbij nog dat de ge
schiedenis leert, dat groote mogend
heden, in tijden van oorlog hunne be
langen doordrijven tenzij zij uit politieke
redenen meenen beter te
handelen door van die belangen
af te zien, dan begrijpt ieder dat
groote kans bestaat, dat, als het er
ooit toekomt, dat een klein land
in gevaar komt, alle vroeger gehouden
redevoeringen in vredestijd, niets
opleveren. Zij mogen dan afkomstig
zijn van „deskundigen van naam"
die bespiegelingen hebben alleen nut,
om in dat landje het publiek daarmede
bezig te houden, met twistgeschrijf den
tijd zoek te brengen, en uitspraken
vast te stellen welke de „gewone
mensch" met ontzag vervult, doch
alléén dienenzoolang het
vrede is, en om eigen wil en gezag
te doen zegevteren.
Ter zake: Het tijdvak van 8 jaren
bestemd voor de afwerking moest
reeds het plan veroordeelen, daar dit
niet het zelfde geval is, als bij
de vlootbouw der groote mogendhe
den elk hunner moet jaren lang ar
beiden voor de vereischte „dread
noughts" gereed zijn, zij staan daarin
gelijk.
Doch nu komt de zoo uiterst ge
vaarlijke neutraliteits-kwestie met al
hun professorale geleerdheid t. o. de
W e s t e r-s c h e I d e.
Het is misschien haast te eenvou
dig en zeker is het dat in het oog
„der autoriteiten" maar wij zouden
zeggen, dat dit de gedachtengang
moet zijnIs het voor onze verdedi
ging beslist noodig, dat aan de Wester-
Schelde fortenbouw geschiedt, voor
onze verdediging
Zoo ja (afgescheiden nu dat
wij zeggen n e e n 1) welnu dat men
dan bouwe
Dank zij onze kleinheid, kan te
eeniger tijd eene groote mogendheid
ons k w a 1 ij k nemen dat wij ge
bouwd hebben, maar daartegen
over staat, dat eene andere mogend
heid het alsdan euvel kan duiden, als
wij niet gebouwd hebben;
trots alle neutraliteits-geschriften moet
dit van den sterkste verwacht worden
in tijd van oorlog op de billijkheid te
rekenen is al zeer naïef, het wezen en
de aard van de krijg„door geweld
doel bereiken" is daarmede v o 1 k o-
m e n in strijd. (Wie hielp Denemar
ken in 1864? De Zuid-Afrikanen in
1899—1901 ehz. enz.)
Wil nu een met België bevriende
mogendheid haar vloot naar Antwerpen
zenden (wij begrijpen niet goed wat
die vloot daar zoude doen zij biedt
daar goede doelen voor zwaar belege
ringsgeschut, terwijl landingstroepen
wel elders kunnen ontscheept worden)
dan kunnen wijlo. met België in
oorlog zijn2o. Aan de zijde van
België staan, dus vereenigd met
België krijg voerenof wel 3o. neu
traal zijn.
Alleen het derde geval vereischt be
spreking. Het ligt wellicht voor de
hand, dat wij die vloot gelegenheid
geven om d t deel der Schelde te
bereiken, dat tot België behoorthet
is hier n.l. geen afgescheiden land,
maar een rivier met gemeenschappe
lijk stroomgebied.
Maar indien dit door Belgie's vijand
als een groot nadeel beschouwd wordt,
dan is het de vraaghoe wordt dit
door hem opgenomen
Beletten wij dit, desnoods krachtig
vuur tegenover de bedoelde vloot
(een ware artilleriestrijd dus), dan
rijst de vraag: hoe neemt Belgie's
bondgenoot en België zelf zulks op
Dit kan niet vooraf gezegd worden
(en wel aan de hand der geschiede
nis) en verder: Wie neemt het plan
voor ons op, m e t de d a a d, d. i.
wie zal om onzentwille een oorlog be
ginnen als eene mogendheid, een mo
tief zoekt, om te zeggen, dat wij zijne
belangen geschaad hebben, of niet
„naar behooren" onze neutraliteit be
schermd (zeer rekbaar)
Het zou kunnen wezen, dat eene
andere mogendheid, daarin eene wel
kome gelegenheid zag, om z. g. n. „aan
onze zijde" tegenover den belager op
te treden, doch als hij daarin geen
voordeel ziet, zal hij zich niet opof
feren.
Onze Koloniën, die ook al verdedigd
moeten worden (ook soms door neu
traliteit) en een welkome buit of
vergoeding kunnen opleveren, maken
onzen toestand nog meer ingewikkeld.
Wie zal zeggen hoe deze eene of
andere groote mogendheid of mogend
heden zich over 6 a 8 jaren zullen
gedragen (dan zijn immers die forten
geheel bezet, en tot vuren gereed),
wanneer dan een Europeesche- of
wereld-krijg mocht uitbreken Zal hij
het oorlogsrecht raadplegen, of angst
vallig een tractaat met België be-
studeeren
Wij kunnen niets zeggen over de
gebeurtenissen in 1911 of 1912, nog
minder dus over die, in latere
jaran.
De zaak staat aldus
Wellicht kan betrouwbaar vastge
steld worden door overeenkomsten
tusschen groote mogendheden, hoe
onze neutraliteit tegenover België
moet beschouwd worden en wel, wat
hebben wij te doen
A. Als een vloot eener met België
bevriende mogendheid naar Antwerpen
wil opstoomen. Moeten wij dat belet
ten of toelaten
Immers hierbij kan b.v. eene mo
gendheid aan de Landzijde voor- of
nadeel lijden, (die mogendheid kan
wel ook weder met België bevriend of
in oorlog zijn).
B. Alsvoren maar nu eene vloot van
eene mogendheid, niet bevriend
met België.
Beweerden wij te veel als wij spra
ken van permitatie- en combinatie
leer
In geval B kan men het toelaten
beschouwen als „toelafen van schen
ding der neutraliteit" en dan waren
forten noodigom die te beletten
evenzeer als zij in geval A over
bodig zijn.
Nog eensde geschiedenis leert,
dat wij aan al die verdragen niets zul
len hebben bij groote schokkende
gebeurtenissen, doch zoo jadat zij
dan zuiver en helder worden vastge
steld (Hof van arbitrage).
Maar dat alles neemt niet
weg „Wanneer wij, voor onze ver-
„dediging voor onze onaf
hankelijkheid, aan de Wester-
„Schelde forten noodig heb-
„b e n, juister: „noodig achten", (wat
„wij beslist betwisten)
dat wij dan niet redeneeren en re
kening houden met allerlei be
schouwingen van Kamergeleerden,
maar de daad stellen en die forten
bouwen ter wille onzer onafhan
kelijkheid.
Al achten wij die doode weermid
delen onvoldoende ter bereiking van
het doel, met het woord van binnen-
en buitenlandsche geleerden komen wij
er nog minder.
Wij hebben het recht ons te verde
digen, hoe is onze zaak.
Maar het is meer dan ernstige, het
is een heilige overtuiging, dat wij
onze verdediging moeten zoeken in
het „actieve Leger" met verplaatsbaar
vesting-geschut (voorzien, waar noo
dig, van uitneembare pantsering, en
wanneer wij met België konden
samengaan en dit land zich op gelijke
wijze wapende, dan behoeft men geen
deskundige te zijn om te beseffen dat
wanneer die Legers bezield zijn met
moed en aangevoerd worden met be
leid, dat dan op die w ij z e en geen
andere, onze onafhankelijkheid het best
is verzekerd.
XII.
Mijnheer de Redacteur I
Naar aanleiding van het voorne
men van een groep menschen in
Walcheren, om in Middelburg nog
een Christelijke normaalschool tot
opleiding van onderwijzers in het
leven te roepen, moet me een en
ander van 't hart. Daar in raijn
woonplaats en in "Vlissingen samen
reeds tal van inrichtingen voor ge
noemd doel bestaan, zooalsEén
Rijks-Kweekschool, één Rijks-Nor
maalschool één Christelijke Kweek
school, vraagt men zich met ver
wondering afwaarom nu nóg een
Christelijke Normaal Moet ze voor
zien in een bestaande behoette
Immers neen Krijgt men niet
„des guten zu viel" Binnen wei
nige jaren is de markt ontzettend
overvoerd, zal aanbod de vraag
naar onderwijzers verre overtreffen,
zullen massa's jonge menschen vruch
teloos solliciteeren.
Waarom nu eigenlijk nog een
Christelijke opleidingsschool moet
worden opgericht, dat begrijpt geen
enkele belastingplichtige recht, maar
wel, dat al dat jagen geld, veel
geld kost. Zeer waarschijnlijk is
de oorzaak naijver-naijver tusschen
twee Christelijke groepen, en daar
tegenwoordig die verdeeldheid door
ruime subsidiën van Rijkswege in
de hand wordt gewerkt, is het al
heel gemakkelijk tot oprichting over
te gaan.
Als men in onze kleine provincie
eens in de statistische tabellen aan
gaf, hoe groot het aantal scholen is
in vergelijking met een tiental jaren
terug, terwijl het zielental weinig
toenam, dan zou men schreeuwende
cijfers zien Die verbrokkeling eischt
onderhoud van vele gebouwen, uit
betaling van veel meer hoofden-sala-
rissendie verbrokkeling mergelt
het Rijk uit, terwyl overal de
schooltjes broeinesten van sectehaat
zijn.
Waar moet dat heen op den duur.
Beteekent de zoo sterk geachte, ver
keerd begrepene Christelijke ople
ving niet „inzinking" van 't Neder
landsche volk
Steeds scherper worden de lijnen
getrokkenpró of contra, vóór of
tegen, links of rechts, vrij of ge
bonden. Steeds minder wordt de
groote middenstof, meegeteld, neen,
die móet keeren, moet zich oplossen
in één der hoofdgroepen. Klemmen
der met den dag wordt de strijd
tusschen rood en zwart. Nu zijn 't
in ons land de geestelijken, die 't