Mengelwerk.
Rrrrr snort het wiel. De naald
gaat op en neer, op en neer. De
draad maakt een prachtigen, lijnrech
ten zoom in het hagelwitte lijnwaad.
Truitje Volkers let er echter haast
niet op, waartoe anders zou zij de
bedreven linnennaaister zijn. Zij kon
aan een heele schaar meisjes werk ge
ven, maar zij houdt meer van de een
zaamheid. Alleen met hare machine,
die voor haar ziel en leven bezit, in
het vroolijk door de zon beschenen
kamertje, met mooie bloemen voor het
venster, gevoelt zich zij het gelukkigst.
Geen nieuwsgierige blikken, geen
nieuwsgierige vragen vallen haar las
tig, als hare geest afdwaalt, als hare
handen voor een oogenblik werkeloos
in den schoot rusten en hare groote,
goedhartige oogen als met bewonde
ring de dwalende gedachten nastaren.
Zij dwalen voort over bloemige
dreven, over licht en geur en nooit
geziene schoonheden, als hadden er
voor Truitje Volkers nooit donkere
doornige wegen, nooit wrange, bittere
uren bestaan. Ook nu ligt er op dat
stille, bleeke gelaat een gelukkige,
peinzende trek. „Het moet toegewijd
zijn aan den H. Gertrudis," fluisterde
zachtkens hare lippen. Een donker-
roode blos stijgt tot aan hare blauw
dooraderde slapen en haar hart be
gint schier hoorbaar te kloppen.
Haar blik snelt over de bloemen en
bladeren naar buiten, maar het on
aangename straattafereel van de vuile
stadssteeg deert haar geest niet. Heer
lijk, in grootsche en toch bevallige
vormen rijst de gothieke bouw der
nieuwe kerk van haar geboortedorp
voor haar geest op. Zij scheen haar
een bruid toe, getooid voor den brui
degom, in den schitterenden glans
hare ongerepta schoonheid. Eene
nieuwe kerk, waar de geloovigen
zich nog niet zoo recht op hun gemak
gevoelen, om te bidden Truitje
Volkers vond daarin terstond het dier
bare vaderhuis. De lieve zon nam
uit den rooden mantel, uit het hart
en de wonden van het groote geschil
derde raam achter het hoofdaltaar een
bundel vlammende stralen en versierde
daarmee het altaar, de nog naakte
wanden en den kouden, steenen vloer
en onder dat warme licht ging haar
hart open wijd en groot en in
de betrekkelijk nog kale kerk zag zij
schoonheden, die voor vele anderen
verborgen bleven. De slanke rijzige
steunpilaren met het kwistige blador
nament, fijne a jour-werk aan de al
taren, den preekstoel en de koorban
ken met haar prachtig beeldhouwwerk,
dat alles bracht haar in verrukking.
Naast haar stond neef Bern, een
boer met 'n rijke boerderij, met de
beenen wijd van een, terwijl hij een
hooge borst zette, zooals een kik-
vorsch in het palmenbosch. Hij be
greep haar bedoeling niet. Als kerk
meester wist hij wat elk stuk gekost
had, en dat hij niet karig, maar roy
aal bijgedragen had, zulks moest zij
meer dan eenmaal van hem hooren.
Zij had de graven harer ouders be
zocht en in orde gebracht, en gedu
rende die paar dagen de gastvrijheid
van haren neef ingeroepen. Zij was
niet graag bij hem. Zij was immers
arm, en dus de schandvlek van die
rijke bloedverwanten. De dwaasheid
harer moeder, die aan een armen
knecht, boven een rijken boer de voor
keur gegeven had, werd nu nog aan
haar kind gewroken.
Nog nooit had zij hare armoede zoo
bitter gevoeld, als daar, toen zij met
den rijken, op zijn geld zoo pratten
man door de nieuwe kerk wandelde
en zich moest laten opsommen „Dat
heb ik gegeven, en dat denk ik nog
te geven" en daarbij den deels mede
lijdenden, deels minachtenden blik op
zich voelde rusten, die scheen te zeg
gen „Ja, daar sta je van te kijken,
hé Zoo iets speel jij, hongerlijderes,
in de stad niet klaar."
Neen, dat speelde zij niet klaarzij
kon zelfs niet eens een lampje aan de
kerk ten geschenke geven. En toch
was haar leven een bestendig weldoen,
Tot een, zij het dan ook bescheiden
welstand had zij het nooit gebracht,
ondanks al haar werken, sparen en
ontberen hoe zou dat ook kunnen
De spaarpenning werd bij haar niet
warmhare kas was tevens die der
armen rondom haar.
En nu is zij rijkHaar is een erfe
nis ten deel gevallen uit familie van
haren armen, verachten vader. Zij kan
nu niet slechts een godslampje, neen
zelfs een heel altaar er bij gevenen,
waartegen zij altoos zoo vreeselijk
heeft opgezien, zij behoeft nu op
haren ouden dag den rijken bloedver
wanten niet tot last te zijn. Grootere
vreugde, grooter geluk heeft zij nooit
gesmaakt.
Zij schildert zich het kunstwerk, dat
aan hare patroonheiiige zal zijn ge
wijd, in de levendigste kleuren af
zij schetst zich de verbazing, de ver
wondering, ja, den plotselingen eerbied
der bloedverwanten voor haar, die
arme Trui, de verstelnaaister. Maar
dat niet alleen.... zij denkt ook aan
de geestelijke schatten, welke dit werk
op haar zal doen nederdalen. Dage
lijks zal men haar, de weldoenster, in
het heilig offer indachtig zijn. eiken
dag, wanneer haar lichaam reeds lang
tot stof is vergaan, zal een troostend
„Requiescat in Pace" tot haar in de
eeuwigheid doordringen.
Een schuchter kloppen aan de deur
onderbreekt eensklaps haren gedach-
tengang.
Een jeugdige knapenfiguur, half kind,
half jjongeling, treedt bescheiden bin
nen.
Een blijde flikkering gaat er over
Truitje's gezicht.
„We Betge mijnheer Betge,"
verbetert zij haar aanspraak, „wat is
er van uw dienst." Zij houdt veel
van den kleinen, ijverigen student, die
eens als priester den Heer zal dienen.
Voor een kleine tegemoetkoming ver
stelt zij zijn waschgoed en springt
hem ook wel eens bij als 't noodig
is. Ter vergoeding daarvan laat hij
haar uit de fiolen der wetenschap
proeven haar gezond verstand en
juist oordeel, hare goedhartige, moe
derlijke manier van doen boezemt hem
achting, ja vereering in.
Anders komt hij gewoonlijk met 'n
lachend opgeruimd gelaat haar kamer
tje binnenstormen, maar vandaag is
zijn blik droefgeestig, zijn wangen zijn
bleek en er liggen donkere kringen
onder zijne oogen.
Truitje Volkers ziet dat, kan het
niet laten van hare onsteltenis te doen
blijken. Het gezicht van Betje kleurt
zich vluchtig. „Tante Truitje," oud
en jong noemt haar zoo in 't heele
huis.... „tante Truitje," zegt hij bitter,
„zou u zoo goed willen zijn, m'n
kleeren zoo spoedig mogelijk in orde
te brengen Ik moet weg, het is
gedaan met mijn studeeren." „Ge
daan Zij kon dat niet begrijpen.
Betge lacht schamper. „Ja, gedaan,
als ik niet haar zin doe. Zegt ook
gij niet, dat ik ben, wat hier in den
brief staat Een gewetenlooze, een
meineedige, een wankelend riet, alleen,
omdat ik de beloften, die ik als kind
gedaan heb, niet kan houden."
Truitje Volkers wordt voor een oogen
blik tot in hare lippen bleekzij
gist, zij vreesten zij had zich reeds
zeer op zijn eerste H. Mis ver
heugd
„Tante Truitje, ook u u met
uw gezond verstand en juist oordeel,
u laakt mij ook? U veroordeelt mij,
omdat ik eerst nu de heiligheid en de
ontzaglijke verantwoordelijkheid van
den stand, dien mijne moeder mij zou
willen opdringen, zoo duidelijk heb
leeren beseffen
Truitje Volkers legt zacht hare hand
op zijn schouder. „Ik veroordeel u
niet Betje, u niet en uwe moeder niet.
En dan, ge behoeft niet zoo dadelijk
te beslissen
Nogmaals lachte Betge bitter. „Zeker,
dat moet ik wel, moeder verlangt per
omgaand antwoordzij laat mij de
keus tusschen priester en boer nu,
nadat ik al zoo ter heen ben. Voor
een ander studievak heeft zij geen
geld, schrijft zij. Dus, een geleerde,
kleine boer'n Mooi vooruitzicht 1
Van leeraar aan de hoogere burger
school wil zij niets weten, ofschoon
dat toch ook een verheven en edele
betrekking is, onderwijzer te zijn.,,
Truitje Volkers kent Betge's moeder
zij weet, dat deze geen haarbreedte
van haar besluit zal afwijken. Maar
zij weet ook, dat de kleine boerderij
de kosten van studie niet kan opbren
gen.
Het is stil en eenzaam in het werk
kamertje. De schemering spint reeds
hare schaduwen, en nog altijd zit
Truitje Volkers voor hare kleine naai
machine te prakkezeeren en te peinzen
en drinkt den kelk der zelfverloo
chening, zooals zij reeds zoo menig
maal beeft gedaan. Den volgenden
morgen gaat zij met haar erfenis naar
de stad, naar den geestelijken direc
teur der leerinrichting. In eenvoudige,
ongekunstelde taal vertelt zij Betge's
geschiedenis, en legt daarna hare pa
pieren in handen van den priester.
„Zijn uitmuntend talent mag niet ten
gronde gaan, eerwaarde. Hij mag
echter nimmer te weten komen, dat
ik hem voorthelp in zijn studie, zijn
trots zou van een vrouw zulk offer
niet aannemen," zeidezij met aandrang.
Van hare opoffering spieekt zij niet.
De oude heer schudt zachtjes het
hoofd, hij begrijpt het niet goed maar
hoe het ook zij, het was de edele,
zeldzame daad eener verheven vrou-
weziel, en de critiek mocht daarvan
de halfrijpe, op vijgen gelijkende
vruchten der sycomeren (Adams- of
moerbezievijgen) met een priem open-
piikten, om dit in 'twild groeinde
voedsel der armen spoediger de ver-
eischte zoetheid te doen verkrijgen.
De twee vluchtelingen gingen met
korten groet voorbij en kwamen op
een weideachtige vlakte, waar, tusschen
bloemige klaver, gele ranonkels en
roode manschild groeide. Daarna werd
de grond steenachtiger. Doove netels
en goud-geel bloeiend bilsenkruid om
zoomden het zelden betreden pad.
Met langgerekt lokkend gesjilp vlogen
een paar zwaluwen elkander in de
lucht achterna.
„Als de, ooievaars zoo bedaard zijn,
verwijlen er geen menschen in de na
bijheid," zeide de Arabier en wees
naar twee langgebekte eidebaren, die,
deftig voortstappend, op kikvorschen
aasden.
Jndas keek nog eens om, langs den
weg, dien zij gekomen waren. „Men
schijnt ons dus niet te vervolgen, al
thans nu nog niet," zeide hij, terwijl
hij staan bleef en zich het zweet van
't voorhoofd wischtte.
Aan den linker kant van den weg
lagen eenige velden, welke men door
los opeengestapelde steenen tegen
vossen, jakhalzen en wilde zwijnen
had pogen te beschutten. De Hebreër
zette zich op den lagen muur, en
Noman wierp zich in 't gras. Het
was zóó stil, dat men de bijen hoorde
gonzen.
den luister niet wegnemen. Hij wilde
derhalve zijn medehulp niet weigeren
en beloofde het stilzwijgen te bewaren.
„U heeft gelijk, juffrouw, groot gelijk,"
zeide hij. „Het volk heeft niet alleen
behoefte aan goede priesters, maar ook
aan goede ambtenaren en Betge zal
wel weh maknn, hij zal-eenmaal nog
groote dingen doen!"
Rrrrr.... snort het wiel, rrrrrin
vliegende haast gaat de naald op en
neer. Truitje Volkers moet naaien,
hard werken en sparen. De jaren
staan niet stil, en zij wil, als zij oud
is, aan hare rijke bloedverwanten nief
tot last zijn.
Truitje Volkers is een oude vrouw,
met bevende handen en sneeuwit haar.
Hare naaimachine, de trouwe helpster,
en zij zelve hebben nu gedwongen
rust, beiden zijn versleten, hebben
uitgediend. Door hare spaarpenningen
kan zij, tengevolge van hare onverbe
terlijke vrijgevigheid, sobertjes, ja, ei
genlijk armoedig op 't platteland leven.
Zij voelt zich als met geweld naar
haar geboortedorp getrokken. Daar
op het kerkhof wil zij eenmaal rusten,
naast vader en moeder. Dorp en kerk
heeft zij sedert den tijd, dat zij aan
de H. Gertrudis een altaar had beloofd,
welke belofte zij niet kan volbrengen,
niet teruggezien. Ja, de kerk zij
kan amper den dag van morgen af
wachten, om er, steunend op haar
kruk, heen te strompelen. Hoe menig
maal heeft zij in de stad m^t heimelijk,
maar vurig ver'angen, gedacht aan die
dorpskerk, waar zij een paar uren van
krenking en diepe zielesmart had door
gebracht.
En nu is haar wensch vervuld. Met
volle teugen dringt zij de schoonhe
den in van het destijds reeds zoo
zeer door haar bewonderd bedehuis.
Het nieuwe, reine, vlekkenlooze daar
van is reeds lang verdwenen. Hoe
kon dat ook anders, waar een heel
dorp, goeden en kwaden dage
lijks zijne zorgen, zijne zonden, zijn
ellende komt brengen.
Maar toch is Truitje Volkers vol be
wondering. Het inwendige is door
kunstenaarshand fraai beschilderd. Van
de voetstukken, die bij haar eerste
bezoek nog onbezet waren, groeten
haar nu beelden van heiligen, en daar
vóór haar, waar volgens haar plan het
altaar van de H. Gertrudis moest ko
men, ziet nu de Goede Herder minzaam
op haar neer. Juist wordt daar de H.
Mis opgedragen godvruchtig volgt zij
de heilige handeling, en hoe meer zij
naar den dienstdoenden geestelijke
kijkt, des te grooter wordt hare ver
wondering.
Buiten, op het kerkhof, dat om de
kerk ligt, ontmoet zij den pastoor van
het dorp. Minzaam raapt hij de kruk
op, die aan hare handen is ontvallen.
Met dankbaren blik ziet zij naar hem
op en nu kent zij de oorzaak harer
verwondering van daar straks. „Betge?"
lispelde zij vragend. Hij zette grootte
oogen op, maar toen herkende hij haar.
„Tante Truitje, wel, heb ik ooit." Er
blonk ongeveinsde blijdschap uit zijne
oogen over dit wederzien, zoodat zij
daardoor eenigszins wantrouwend
werd. Hij schijnt hare sjofele kleeding
te bespeuren, maar duwt haar met
zacht geweld de pastorie binnen, waar
zij door zijne zuster, die het huishou
den voor hem waarneemt, als een lieve,
oude bekende wordt ontvangen. In
triomf geleidt men haar naar de pronk
kamer.
Zij weet niet hoe zij 't heeft. Zou hij
er van weten Maar neen, hij vraagt,
hoe het haar gaat en sedert gegaan is.
Hij vertelt, dat Gods goedheid een won
der aan hem heeft gewrocht door de
hand van een onbekenden weldoener.
Hij spreekt er van, dat hij dagelijks,
onder het H. Misoffer, dien weldoener
gedenkt en hem nooit voor God zal
vergeten. Hij deelt haar in vertrouwen
mede, dat hij in zijn wereldlijk beroep
als leeraar nooit die volledige, inner
lijke tevredenheid heeft kunnen vinden,
en eerst nu, na den wensch van zijne
moeder thans reeds eenige jaren
overleden te hebben vervuld, eerst
nu zich volkomen gelukkig gevoelde.
Hij vermoedt in de verste verte niet, dat
Truitje hem dat geluk heeft bezorgd,
en toch, als zij met moeite van
de sofa wil opstaan, om afscheid te
nemen, wordt zij met zacht geweld er
weer op gedrukt.
„Neen, ge moogt nog niet heengaan,
tante Truitje", zegt Betge vriendelijk,
„wij moeten eerst nog iets belangrijks
met elkaar bespreken. Er is mij zoo
even een denkbeeld ingevallen. Wat
dunkt je er van, tante Truitje, als je
hier in de pastorie kwaamt wonen
Moeder is dood en Sepha kan een
moederlijke vriendin best gebruiken. Je
bent ook al zoo piepjong niet meer
je hebt op de allereerste plaats je op
passing noodig, en die kun je ginder bij
Dirkens tusschen dien hoop kinderen
en den groven boerenkost niet naar
behooren hebben."
Truitje Volkers weet niet, wat te
zeggen haar bleek gezichtje wordt
vuurrood.
„Maar, m'neer pastoorDoch
deze laat haar niet aan 't woord komen.
„Tante Truitje, ik smeek je stribbel
niet tegenik ben u zooveel ver
schuldigd, je weet in de verste
verte niet, wat ge voor mij hebt gedaan,
hoe weldadig je goeden invloed op
mijn gemoed heeft gewerkt hoe
diep ik bij u in het krijt sta."
Neen, dat wist zij niet meer als
hij dat andere niet bedoeldevoor
zulke beuzelingen had zij een zwak
memorie. Dit alleen weet zij, dat hij
nu gelukkig is, onuitsprekelijk geluk
kig De Heer, die zich in edel
moedigheid niet laat overtreffen, heeft
haar duizendwerf vergelding geschon
ken voor het weinige, dat zij heeft
verricht. Zij heeft aan de heilige
Gertrudis geen altaar kunnen geven,
mear de Heer heeft haar een levend
altaar gesticht.
Dagelijks wordt zij in het H, Offer
der Mis herdacht, en als haar lichaam
reeds lang tot stof zal zijn vergaan, zal
er dagelijks een troostend „Requiescat
in pace" tot haar doordringen in de
eeuwigheid. De pastorie, het voor
naamste en mooiste hujs in 't
dorp, zal haar „te huis" zijnzij zal
steeds omringd wezen doorgoede, dank
bare menschen.
Haar geheim zal zij niet verraden.
Waartoe ook? In 't boek des levens
staat het immers opgeteekend.
peupel„Daar staat de eenige bond
genoot van den volksverachter't is
geen priester of Hebreër, maar een
slaaf, een heiden I"
Doch deze verwarring duurde slechts
een oogenblik. Terstond bliksemden
de zwaarden weder, maar alvorens zij
hun doel hadden bereikt, voer Nomans
aks met een vreeselijken slag in het
voorhoofd van den eersten aanvaller,
en met gespleten schedel viel de Syriër
den onrechtmatigen hoogepriester, om
wien hij gestorven was, voor de
voeten,
„Het zwaard in de rechterhand, de
dolk in de linker 1" hijgde Noman.
Ontsteld sprong het volk achteruit,
bespat met bloedwant weder be
schreef de bijl een kring, weder viel
een Syriër, en met opgeheven zwaard
sprong Judas op zijn belagers los, die
vluchtend hem een doortocht in het
dichte gedrang baanden. Nog een
houw met het zwaard, nog een slag
met de aks en beiden hadden zich er
door gemaaid.
Zij holden over strompelende vijanden,
die ineendoken, ten einde hunne grim
mige slagen te ontgaan, naar een dicht
bij gelegen zijstraatje, hetwelk zij ijlings
doorvlogen, om zich daarna in het
volksgedrang eener grootere staat te
verliezen, jalvorens Menelaus en de
zijnen er op bedacht waren, hen te
achtervolgen.
Terwijl zij de bloedige wapens onder
hunne kleederen verborgen, schoven
Judas en zijn dappere makker door
het gedrang en naar den toren Mea.
Met een zucht van verlichting ver
lieten zij de nabijzijnde poort, toen in
de verte nog altijd de kreet van het
niets kwaads vermoedende volk weer-
klonk „Op, op, naar het gymnasium 1"
De stoute vlucht was gelukt.
Judas drukte Noman stilzwijgend de
hand en de Arabier zeide somber
„Thans zijt gij door de uwen uitge-
stooten, zooals ik. Wat nu
„Ik moet mijn vader spreken, vóór
dat spionnen ons den weg naar Modin
versperren."
„Kom dan mee door het dal van
Josaphat, hetwelk gemeden wordt
wegens de melaatschen, die zich daar
in de oude grafspelonken ophouden."
Haastig stapten zij voort, om door
de onreinen niet lasttg gevallen te
warden. Hoe verder zij zich van de
stad verwijderden, des te meer klaar-
i de het gezicht van Noman op. De
musschen, die zich anders in den om
trek van Jersalem vermeiden, vlogen
niet meer tot hier; slechts een havik
schoot met een schrille rooverskreet
uit een der amandelboomen, die in
witte en roode bloesems prijkten.
De wit-gepleisterde graven van het
doodendal lagen reeds achter de haastig
voortstappanden, toen Noman eens
klaps stil bleef staan en zijn makker
tegen hield. Zijn scherp gehoor had
stemmen vernomen. Hij vreesde reeds
de vervolgers, toen hij tot zijne ge
ruststelling ter zijde van den weg
eenigen oude mannen ontwaarde, die
Eensklaps begon de Arabier luid
keels te lachen.
„Wat nu vroeg Judas verwonderd.
„Ik heb nog nooit zulk lafhaJtig
volk gezien 1 Het gelooft vast en
stellig, dat Antiochus dood is en 't
bezit toch niet den moed, zich te be
vrijden. Ze moesten eens weten, dat de
koning nog leeft1"
Judas sprong verrast van zijn zit
plaats op.
„Wie zegt, dat hijnog leeft, Noman 1"
„Ik. Het leugenachtige gerucht van
zijnen dood werd door mij onder de
menschen gebracht, opdat het volk de
stoutmoedigheid zou vinden, den on
rechtmatigen hoogepriester te ver
dringen, de Syriërs in den rug te
vallen en den eersten stap ter zijner
verlossing te doen. Maar het- volk is
gelijk een woestijn, zonder oase, als
een rivier zonder water geworden.
Het was tijd, dat gij u er van los
scheurdet."
„Dus hij leeft. —Ja, het was tijd,"
zeide Judas en haalde diep adem.
„Jammer, dat Menelaus, de onrecht
matige hoogepriester, niet onder mijn
bijl kwam. Maar de pijl, die hem eens
moet treffen, ligt reeds op de pees.,,
„Spreek duidelijk. Ik begrijp u
niet. Hoe kom je daaraan
Noman lachte weder. „Ik weet, wat
de kraanvogels vertellen, als zij over
het land der Ammonieten vliegen I"
zeide hij met een knipoogje.
„Dus dreigt Menelaus gevaar?"
„Hebt gij dan Jason vergeten, die
naar de Ammonieten gevlucht is
„Jason
„Ja. Ik weet, dat hij duizend Am-
monitische soldeniers heeft gehunrd"'
„En daarmede denkt hij Menelaus,
zijn tegenstander, te verdringen
„Ja, dat zal hij. Heden r.og valt
hij met zijne horde Jerusalem binnen.
Hij telt hier altijd nog aanhangers, die
een der poorten voor hem zullen ope
nen. Een zijner boden, dien ik meer
wijn gaf dan hij verdragen kon, heeft
mij alles verteld."
„Noman, is dat waar? Jason tegen
Menelaus 1"
„Zeker. Wat zeggen ook weer uwe
wijzen Door Beelzebub drijft men
de duivelen uit 1"
Judas liep opgewonden heen en weer,
zonder den weg uit het oog te ver
liezen ook Noman was opgestaan.
„En daarover spreekt ge eerst nu?"
riep de Hebreër.
„Het is goed, veel te weten," ant
woordde zijn gezel, „maar nog beter
is het, veel te zwijgen. Hadde het
volk, gelijk ik hoopte, zich heden aan
uwe zijden geschaard, dan zou ik het
geheim nog vroeg genoeg hebben
prijsgegeven. Wij hadden dan Menelaus
geboeid aan Jason uitgeleverd, de
duizend Ammonieten met bebloede
koppen naar huis gestuurd. Nu echter
moge de eene wolf den andere ver
scheuren, wat raakt ons dat Of wilt
ge wellicht uw vijand Menelaus helpen
Of misschien zelfs Jason
Wordt vervolgd