een crucifix stond en een palmtak in gewijd water. De zieke had den vori- gen dag de H. Teerspijze ontvangen. De arme weduwe stak hare vermager de hand naar een kind uit, welk aan het bed stond, en dat nauwelijks den Ieefttijd van zes jaren kon bereikt heb ben. Het was haar eenig zoonije, Adolf. De knaap weende, alhoewel hij het zwaar verlies nog niet kon be seffen, dat boven zijn hoofdje hing. Van tijd tot tijd hief de menschlieven- de vrouw van den boschwachter Wöl- ter, het hoofd der zieke op en gaf haar iets te drinken, terwijl zij mei hare hand eene traan van medelijden en ontroering uit hare oogen wischte. Mijn arm kind, zegde de wedu we een matten blik op Adolf werpen de, gij zult welhaast geene moeder meer hebben, ik gevoel dat ik spoedig deze wereld zal moeten verlaten, en wie zal na mijn dood zorg voor u dragen Trootst u en wees gerust, Dorothea, zegde met aandoening van vrouw Wöl- ter. Ik zal zorg voor den kleinen dragen, ik zal hem als mijn eigen kind beschouwen en behandelen. Mijnen man heb ik reeds daarover gesproken, en deze heeft in mijn voorstel dadejijk toegestemd. Adolf zal de gezel van onze kleine Marie zijn, en waar eten voor drie is, zal ook wel voor vier zijn. Voor 't overige zal de goede God in alles wel voorzien en ons hel pen. Ik heb in vertrouwen op hem nooit gewankeld. Nu zal ik gerust sterven, zegde de weduwe. Kom, mijn kind voegde zij er bij. kom hier dat ik u voor de laatste maal zegen. Wees altijd braaf en goed, bid dikwijls voor[uwen vader en moeder, wees uwe weldoeners dank baar, dan zal het u op aarde welgaan. Zij zweeg en scheen zeer afgemat. Den volgenden dag was Adolf een weeskind. De goede boschwachter Wöl- ter en zijne vrouw belastten zich met de begrafenis der arme weduwe, na men den kleinen bij zich en droegen de teederste zorgen voor hem. Zoodra zijne jaren en krachten het toelieten, hielp Adolf zijn pleegvader in zijne bezigheden, en deze en zijne vrouw wenschten elkander dikwijls ge luk var» dit kind, welke het genoegen en de vreugde van het gezin uitmaakte, in huis te hebben genomen. Helaas waarom moest die stille hui selijke vreugde gestoord worden Adolf werd gedwongen de wapens op te vatten. Hij moest mede den oor log gaan voeren. Bedroetd verliet Adolf zijne edele weldoeners. Het lot van den jongen soldaat was gunstig. Na verloop van een betrek kelijk korten tijd was hij, door kunde, oppassendheid en moed tot den graad van wachtmeester bij de huzaren be vorderd, en eenige maanden later, ter wijl hij in een hevig gevecht zijnen majoor van een gewissen dood redde, werd hij, op het slagveld zelve tot officier benoemd. Hij bleef echter even als vroeger, de vriendelijke kameraad en in alles braaf en inschikkelijk voor de soldaten die hunnen plicht nakwa men. Ook droegen hem allen liefde en achting toe. Op zekeren dag stonden de vijande lijke legers tegenover elkander. Hevig II. IK STA ALLEEN MAAR AAN MIJNE ZIJDE STAAT HET RECHT. Er waren booze dagen voor de hei lige stad aangebroken. Door de Syrische macht, en door vreemde, gehuurde soldeniers gesteund, had Menelaus, de nieuwe hoogeprie- ster, zijn voorganger Jason uit de stad verdreven. Er was dezen niets over gebleven, dan de wijk te nemen naar de Ammonieten. Op wraak zinnend betrad de ver drevene den weg der ballingschap, waartoe hij drie jaar geleden zijn broe der Onias had genoodzaaktdoch hij zag niet, gelijk die eerwaardige grijs aard, naar den tempel om met stomme smart, maar met eene verwensching op de lippen. De aanhangers der Syriërs, de Griekschgezinde joden, die de fierheid hunner vaderen verleerd, en, als min naars van een goed leven, hunne eer vergeten hadden, bleven tamelijk on verschillig bij deze gebeurtenissen. Voor hen wekte hetgeen er in de arena of in Egypte voorviel veel meer be langstelling, dan de geheime of open lijke twisten in den tempel. Slechts weinige betergezinden, waaronder ook Jethro, zongen de klaagliederen van Jeremias en treurden in zak en asch. Maar ook zij trokken partij noch voor Jason noch voor Menelaus. Zij ver werd er van beide zijden gevochten- Eindelijk na verloop van vijf uren bleef de zegepraal aan het leger waaronder luitenant Stürmer diende. Het avondduister was gevallen en de maan prijkte reeds aan den hemel, toen Adolf met twee huzaren over eene vlakte reden alwaar een hevig gevecht moest geleverd zijn, want de grond was met lijken van menschen en paarden bedekt, juist wilden zij zich van die ijzingwekkende plaats verwijderen en eenen zijweg inslaan toen hij bemerkte dat iemand onder eenen hoop lijken den arm ophief. De officier steeg dade lijk van zijn paard om te zien of er misschien nog eenige hulp aan den ge kwetste was toe te brengen. Het was een kolonel der vijandelijke troepen. Hij had eenen kogel in den schouder, eenen in den arm en eenen gevaarlijken sabelhouw aan het hoofd ontvangen, en was door bloedverlies zeer verzwakt. In 's hemels naam, sprak de kolo nel, toen hij den huzarenofficier be merkte, geef mij toch eenen teug water of ik sterf van dorstof anders be neem mij het weinig leven, dat ik nog over heb, het is in uwe machtLaat mij toch in dezen smartelijken toestand niet liggen. Adolf was diep bewogen. Een overwonnen vijand mag geen kwaad geschieden, sprak hij, maar moet geholpen worden. Ik zal u bijstaan en helpen. Hij knielde bij den gewonde neder, gaf hem te drinken, scheurde vervol gens zijn zakdoek in stukken om hem zijn wonden te verbinden en wikkelde hem daarna in zijn mantel, aangezien de kolonel bijna tot het hemd was uit geplunderd. Onverwijld deed hij zijn twee huzaren in het nabijgelegen bosch eenige takken afhakken, waarvan men een draagbaar maakte, waarop de ko lonel zoo voorzichtig mogelijk naar de legerplaats werd gedragen, alwaar men hem in de tent van den luitenant te bed legde. Adolf beloofde den geroe pen heelmeester eene aanzienlijke be looning, zoo hij den gekwetste in het leven mocht houden. De dokter onder zocht de wonden van den kolonel en zegde dat de herstelling zeer langzaam zou gaan. De officier Stürmer spaarde geen kosten om den zwaar gekwetste te ver plegen gelijk zijn toestand vereischte. Na eenige weken was de zieke in zooverre hersteld, dat hij reeds het bed kon verlaten en een weinig in de kamer rondtreden, en weldra kon hij naar zijn vaderland terugkeeren. Mijn edelmoedige redder, zeide hij tot Adolf, ik wil u een voorstel doen. Op eenige mijlen afstand van Grunau bezit ik een fraai riddergoed. Zonder echtgenoote of kind zai de tijd mij daar zeer lang vallen, want mijn wonden geven mij geen hoop, dat ik weder in dienst zal kunnen treden. Welnu, ik stel u voor ook uw ontslag te vragen en mij naar mijn huis te vergezellen. Daar zullen wij in vriendschap met elkander leven, en roept mij God tot zich, dan wordt gij mijn erfgenaam. Adolf wees dit aanbod van de hand. Nog is de oorlog niet geëindigd, sprak hij, en ik zal in den zadel blij ven zoolang nog een vijand mijn vader land bedreigt. Doch wanneer de vrede gesloten is, dan wil ik mij wel het langden vurig naar den terugkeer van Onias, den alleen rechtmatigen hooge- priester, die zijne dagen te Daphne in droefheid doorbracht, en die wegens zijn zachtzinnigheid en rechtvaardig heid in hunne harten nog voortleefde. Aan den achterdochtigen Menelaus, steeds angstig voor zijne heerschappij bezorgd, was dat verlangen niet onbe kend en daarom duchtte hij den af- geleefden Onias meer, dan den ge- welddadigen Jason, die hem had doen weten, dat hij slechts den meest gunstigen tijd afwachtte, om te her nemen, wat hij zijn eigendom noemde. Als de afvallige adel der Hebreërs liever naar het gymnasium ging, dat op de Oostzijde van den berg van Sion opgetrokken en met een overdekte zuilengang omgeven was, dan naar den tempel, dan had zij daartoe ge gronde redenen. Van de Syrische sterkte Akra uit, welke over den Millo op den berg Sion was gebouwd, be spiedden de beambten des konings evengoed de tempelbezoekers als de genen, die het gymnasium bezochten, en deden van beide partijen verslag aan den koning, wiens gunst de af vallige of vreesachtig geworpen He breërs niet gaarne verbeurden. Er geschiedden echtei dingen in den tempel, welke de herhaalde beschul digingen van vroegere profeten tegen menig priester maar al te zeer recht- I vaardigden en welke Judas, die nog altijd in den tempel verbleef, vaak het rood der schaamte en des toorns op genoegen verschaffen, van somtijds uw gast te zijn. Met dit antwoord moest de kolonel zich bevredigen. Weinige maanden na het vertrek van den kolonel ontving Adolf een brief, die hem smartelijk trof. De oppasser van den Saksischen kolonel schreef hem, dat deze zijn einde nabij was, en hem nog voor zijn dood eenmaal wenschte te zien. Hij vertrok onmiddellijk en kwam nog juist bijtijds. Hij vond zijnen vriend geheel uitgeput, doch het gezicht van den jongen officier scheen zijne levens geesten opnieuw aan te wakkeren. De kolonel nam de hand van Adolf in de zijne en bezwoer hem, voor zijn dood de belofte als christen en officier af te leggen, om den laatsten wil, dien hij gemaakt had, stipt te doen nako men, en drukte verder de hoop uit, dat de bede van een stervende niet te vergeefs zou zijn. Adolf beloofde zijn verlangen naar eer en geweten te ver vullen. Na zich met den hemel verzoend en godvruchtig zijnen God te hebben ontvangen, stierf de kolonel twee dagen daarna, onder de gebeden van al de huisgenooten. De volgenden dag open de de notaris het testament, en men verbeelde zich de verbazing van den officier, toen hij vernam, dat de afge storvene hem tot erfgenaam van geheel zijn vermogen had gemaakt, behalve een aantal legaten aan liefdadigheids gestichten, aan den arme en aan zijn bedienden. Het prachtige kasteel, het fraaie riddergoed, alles was 't eigendom van hem, die eens als een ongelukkig weeskind door den boschwachter Wöl- ter was opgenomen geworden Adolf herstelde ten eerste de beamb ten en nadat hij orde op zijne zaken had gesteld, ondernam hij de terugreis naar de stad, waar hij in garnizoen lag. Hij gevoelde echter een vurig verlangen om zijn dorp weder te zien. Hij ondernam de reis naar zijn dier baar geboorteplekje, daar vernam hij, dat het dorp een jaar na het vertrek van Adolf, door de vijandelijke troepen bijna geheel was afgebrand, dat het huisgezin Wölter bijtijds was kunnen gaan vluchten, dat de boschwachter was overleden en zijne vrouw en dochter thans te Wiesenthal woonden, en van den arbeid hunner handen leefde. Als burger gekleed begaf de officier zich naar Wiesenthal, en vroeg naar de woning van de weduwe Wölter, die hem onmiddellijk werd aangewezen. Met bevende hand opende hij de deur der woning. De moeder zat ijverig aan het venster te naaien, terwijl Marie zich vlijtig met het huiswerk bezig hield. Bij het binnentreden van een man met krijgsmanshaftigen knevel sprongen moeder en dochter eenigs- zins verbaasd en verschrikt op. De officier bleef eenige oogenblikken zwij gend aan den ingang staan, om te zien of men hem zou hei kennen. Adolf! o, daar is Adolf 1 riep de weduwe eensklaps uit, terwijl zij naald en naaiwerk vallen liet en naar hem toesnelde. HemelAdolfvoegde Marie er verlegen bij. God heelt u dan in het leven gespaard Gisteren heeft moeder nog van u gesproken de wangen joegen. Doch Judas zweeg; hij wist dat zijn uur nog niet gekomen was. Vele priesters en levieten werd de dienst in den tempel een last en reeds lang was het een openbaar ge heim, dat de schatten in de verborgen kamers niet meer veilig voor hunne hebzuchf waren. De rechtzinnigen liepen rond met somberen blik, en de schuldbewusten gevoelden zich in hun midden niet op hun gemak. Zij gin gen liever naar het gymnasium, waar vreemde vrouwen dansten en He- breeuwsche jongelingen van edele afkomst den discus wieipen of zich in worstelen oefenden. Menelaus, die tot eiken prijs in de gunstvan het volk wilde blijven, liet het aan feestelijk heden in het gymnasium niet ontbre ken, en hij glimlachte tevreden, wanneer zijne priesters zich oefenden in de kunst der Grieksc'ne redenaars of hunne waardigheid zóó verre vergaten, dat zij in het openbaar als worstelaars optreden. Waarlijk, Antiochus, de sou- verein, van wiens gunst hij afhing, kon tevreden over hem zijn. De koning van Syrië had middeler wijl voor de tweede maal Egypte den oorlog aangedaan. Dezen keer scheen het geluk hem gunstiger te zijn, dan bij zijnen eersten veldtocht. Ptolemeus, de jongere, en diens trotsche zuster Cleopatra waren voor den onstuimig vooruitdringende Syriër naar het zeer versterkte Alexandrië gevlucht, aange zien bijna geheel Egypte in handen van den Svriër was gevallen en de Ja, ik ben heelhuids uit den strijd gekomen, zegde de officier, maar ik weet nog niet wat ik beginnen zal nu de oorlog voorbij is. Intusschen hoop ik wel, dat de goede God mij zal voorthelpen. Dat zal hij zeker, mijn goede jongen, sprak de weduwe. Wilt gij intusschen bij ons blijven, dan kunt gij de kleine achterkamer bewonen. Gij moogt gelooven dat wij u nog altijd zoo lief hebben als voorheen. O, mocht mijn man zaliger de vreugde van u weder te zien, nog beleven zoo ging zij voort, terwijl zij een traan uit de oogen wischte, maar God heeft er anders over beschikt, door hem tot zich te roepen, Hij was een braaf en deugdzaam man, sprak Adolf geroerd, die immers als de beste der vaderen voor mij zorgde. Vader sprak dagelijks van u, voegde Marie er bij, uw naam zweef de in zijn laaste oogenblik nog op zijne lippen. Goede menschen zegde de offi cier stil en bewogen. Wij hadden zoo dikwijls tijding van u verwacht, sprak de moeder, doch waarschijnlijk zijn uwe brieven door de oorlogsomstandigheden en door ons vertrek uit Grunau niet te recht ge komen. Dat moet alleen de oorzaak ge weest zijn, sprak Adolf, immers ik heb u meer dan tien keer geschreven. Maar hoor eens, onderbrak de goede weduwe, gij zegdet zooeven, dat gij nog niet juist wist wat aan te vangen, als ge wilt zal ik morgen naar den burgemreester gaan en eene plaats als schrijver voor u aanvragen. Het is een braaf man, liet Marie er op volgen, wellicht zal hij u iets kunnen bezorgen. Ik heb in de verte al een kleine betrekking, antwoordde Adolf, ik dank u hartelijk voor uwe moederlijke zorg dit doet mij, ouderloozeu jongen, zoo goedIk denk nog mij eenigen tijd in de na bijgelegen stad op te houden, en gij zult mij zeker toestaan u iederen dag te komen bezoeken. De woning die mij door u zoo vriendelijk wordt aangeboden, kan ik niet aannemen, daar ik reeds bij eenen vrierd en voor- maligen krijgsmakker mijn intrek heb genomen. Welnu, zooals ge wilt, Adolf, zegde de moeder. Al wat mijn huis en tafel u kan aanbieden, is het uwe. Het is hier wel stil en eenzsam in het dorp, zegde Marie, maar daar om ontbreekt het echter ons niet aan geluk en tevredenheid. Thans stond de koffie op tafel, die Marie intusschen had gereed gemaakt, en van weerszijden verhaalden zij de gebeurtenissen der vijf laatste jaren, gedurende welken tijd zij elkander niet gezien hadden. De zon ging reeds onder, toen Adolf het huis der weduwe en hare dochter verliet, om naar de stad terug te keeren. Adolf bezocht dikwijls de goede weduwe en hare dochterimmers de genegenheid, die hij Marie om hare deugd en ouderliefde, vroeger had toe gedragen, was hem thans nog trouw bijgebleven, en hij schatte hare schoone hoedanigheden meer dan allen rijkdom. Weldra maakte hij aan de weduwe be kend, dat hij eene betrekking als klerk meeste versterkte steden zich op ge nade of ongenade hadden overgegeven. Antiochus verkeerde in koortsachtigen ijver zijne stoutste verwachtingen wa ren overtroffen. Als Alexandrië viel, het laatste en sterkste bolwerk, dan was de zegepraal volkomen en ge raakte geheel Egypte onder zijne opperheerschappij. Terwijl de koning der Syriërs, be dwelmd door zijn nieuwe roem, met brandend ongeduld, en met inspanning van al zijne krachten er op bedacht was, door de inneming en verwoesting van Alexandrië den laatsten en beslis- senden slag te slaan, verspreidde zich te Jerusalem eensklaps met bliksem snelheid het gerucht dat Antiochus in den strijd was gevallen. Geen sterveling wist vanwaar dat gerucht kwam, alleen Jethro giste, dat zijn slaaf Noman de eerste was ge weest, die deze tijding, als een ver borgen, tweesnijdend zwaard, door Jerusalem had gedragendoch zelfs tegenover Judas verzweeg hij dat ver moeden. Het verbazend nieuws van den plotselingen doods des dwingclands bracht in Jerusalem de meest verschil lende uitwerking te weeg. De recht zinnigen juichten, wierpen hun boetezak af en zongen lofliederen. Maar dat was ook al wat zij deden want de listige Menelaus stond met zijn groo- ten aanhang besluiteloos en wantrou wend tegenover de zonderlinge tijding, Indien het waarheid was, wat het op een riddergoed had gekregen die een tamelijk goed bestaan op leverde en verzocht en bekwam Maria's hand. Hij voegde erbij, dat, na het huwelijk, moeder en dochter in een goed ingericht huis bij het riddergoed van zijnen nieuwen meester zouden komen wonen, daar deze zulks ver langde. De officier bekwam zijn ontslag uit den dienst en eene maand later werd de echtvereeniging van Adolf Sttimer met Maria Wölter in de kleine kerk van Wiesenthal door den grijzen dorpsherder ingezegend. Nog denzelfden dag, voornoen, kwamen twee fraaie rijtuigen voor het huis per weduwe aan, hetwelk de dorpelingen niet weinig verbaasde. Het bruidspaar, de weduwe en de ge tuigen moesten in dezelve stappen, aangezien het huwelijksfeest bij den nieuwe meester van Adolf moest plaats hebbenzoo had deze dringend verzocht. Men gaf zich op weg naar het land goed, hetwelk omtrent zes mijlen van Wiesenthal gelegen was. Moeder en dochter konden onderweg niet genoeg spreken over de grootmoedigheid van den eigenaar van het landgoed, die niets spaarde om hun gemak en ge noegen gedurende de reis te verschaffen. Doch alle nieuwsgierige vragen naar zijn naam en hare toekomstige bezighe- de beantwoordde Adolf slechts met schertsende vermaningen tot geduld. Eindelijk bespeurden de reizigers in de verte een kasteel, dat Adolf aan de beide vrouwen als haar aanstaande woonplaats deed kennen. Toen echter de beide rijtuigen door het dorp rolden ontblootten de boeren eerbiedig het hoofd voor den klerk en zijn gezellin nen, zoodat de weduwe meende, dat die lieden hier veel beleefder waren- dan te Wiesenthal, of dat een klerk hier een zeer voorname persoon was. Doch Marie meende iets meerder in dit alles te zten, te meer daar zij op het kasteel vaandels zag wapperen en personen met hoed en doek wuiven. En toen de koetsen aan de slotpoort kwamen en de gemeente-overheid en en de schoolmeester, bij wien Adolf zijn onderwijs had genoten, Stürmer en zijn bruid hartelijk verwelkomden, waren de weduwe en hare dochter met de diepste verbazing bevangen. Marie vatte Adolf bij de hand en zag hem vragend aan. Hij hielp de beide vrouwen uit het rijiuig stappen en zegde Dit kasteel is uwe woning, en alles wat gij van den heuvel ziet, be hoort mij en u toe. Ik ben geen klerk maar heer van dit riddergoed. Hemel, riepen de moeder en dochter gelijktijdig uit, terwijl zij hunne handen samenvouwden. Het echtpaar en de genoodigden traden vervolgens de zaal binnen, schaarden zich rond een rijk voorzienen disch. Gedurende het feest stond de schoolmeester op en sprak Deugdzaam paar, ik bid vurig den Heer, dat Hij u in ruime mate Zijnen zegen op uwe nieuwe levens baan wille verleenen, die gij beide verdient. Edele heer Stürmer, ging hij voort, wees het geluk uwer echtge noote, de vreugde en het genoegen uwer schoonmoeder, die u als wees kind eens zoo liefderijk opnam en ver zorgde. opgewonden volk thans onder de poorten en op de pleinen uitschreeuw de, dan verloor de gehate hoogeprie- ster met den koning zijn eenigen steun, dan was de dag der wrake voor zijn mededinger Jason aangebroken, of wat nog erger was dan zou den de rechtzinnigen hem verjagen en Onias uit Daphne terughalen. Menelaus pleegde raad met zijn vertrouweling Andronicus. „Dat durven zij nietZij zijn veej te bang voor de Syriërs 1" zeide An dronicus. „En als zij het desniettemin wagen?" „Uw aanhang is te machtig, Mene laus." „Gisteren nog was hij machtig, van daag nog houden zij het met mij, maar kunt gij er voor instaan, dat zij morgen nog trouw zullen zijn „Hoe kan ik voor iets instaan? Breng hen geheel op uwe zijde. Geef feesten en laat het volk zich verma ken. Ge moet spelen doen aanrichten, geld aan de armen laten geven, en onder de dorstigen wijn doen uitdee- len. Als het volk u trouw blijft, dan is alles goed 1" Maar zal dit mij trouw blijven riep Menelaus zenuwachtig. „Eergiste ren was het Onias toegedaan, gisieren was het Jason genegen, heden is het mij welwillend gezind. Voor hoelang Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1910 | | pagina 6