No. 60. Zaterdag 19 November 1910. 2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT KLKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
De 40 millioen
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnemeat per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKERIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f 0.25.
De Regeering van Nederland is
van plan 40 millioen gulden uit te
geven voor het maken van pantser
forten tot versterking van onze
kusten.
Wij zijn zoo gelukkig voor de
Volkswil het oordeel te kunnen geven
van een deskundige, in het hieron
der volgende artikel, waarvan de
volgende week het slot zal worden
Forten noemt men doode weermid
delen, in tegenstelling met de man
schappen, die men noemt levende
weermiddelen.
Ons oordeel, na het lezen van het
artikel van onzen deskundige, is
dat de millioenenuitgaaf voor forten-
bouw voor de kustverdediging wegge
worpen geld is. Aan onze lezers hun
oordeel.
Eenige beschouwingen in
verband met onze doode
weermiddelen.
I.
Het Nederlandsche volk, kan zich
gestaafd door de overbekende feiten
zijner historie er met recht op be
roemen dat het onder zijne deugden
telt een taaie volharding.
Maar, hoe hoog die eigenschap ook
te prijzen valt, waar het geldtblijven
strijden voor een edel doel, volharden
ook bij moeilijk te overwinnen hin
derpalen, aansturende op een loonende
uitkomst, ze laat een ernstige, beden
kelijke keerzijde zien, „wanneer ze op
treedt bij het niet loslaten van inge
wortelde opvattingen", ook al spreken
de feiten duidelijk van verkregen on
gunstige resultaten.
In de financieele wereld kan men
dat „vasthouden" waarnemen in de
hardnekkige voorliefde van een groot
deel van het bezittende deel der Natie
voor Amerikaansche fondsen de
groote teleurstellingen zijn niet in staat,
de bereidwilligheid tot het brengen van
geldelijke offers te temperen.
Hetzelfde verschijnsel valt te consta-
teeren in den militairen kring, waarin
men met besliste voorliefde al ruim
een halve eeuw, om van vóór dien tijd
niet te spreken, veel gelden verbruikt
heeft aan het „al maar door" bouwen
en optuigen van doode weermiddelen.
Wij zullen trachten aan te toonen,
dat ook in deze richting, „met de genie
aan het hoofd" de toongevende en
machthebbende autoriteiten eene vol
harding hebben betoond, welke niet
anders dan betreurd kan worden, doch
van zulk eene taaiheid is, dat de ver
kregen uitkomsten niet in staat zijn, ze
den kop in te drukken.
In vroegere tijden hadden wallen en
muren ongetwijfeld reden van bestaan.
In den strijd van „man tegen man"
als wij dat zoo mogen noemen
ging het als van zelf, was het natuur
lijk dat de minder sterke, zich ver
schanste en aldus versterkte. Hij vond,
bij den strijd op korten afstand,
steun in den moeilijk te vernielen
muur, dekking in den opgeworpen
aardhoop.
Van verre was hij aldus niet te be
stoken de aanvaller was genoodzaakt,
bressen te maken en deze te beklim
men, of wel de zware poorten open
te rameien.
Vuur op grooten afstand, omsinge
ling van uitgebreide stellingen was
toen niet aan de orde, zelfs was het
terugslaan van den aanval o p, ofwel
de stormenderhandsche inname van
eene versterking een handeling van
grooten soms beslissenden moreelen
invloed.
In het korthet waren gevechten,
waarbij de numeriek, of moreel min
dere, heil zocht in de verschansing.
Men vergeve ons, deze overbekende
zaken hier nogmaals neer te schrijven,
doch nu men weder met vernieuwde
woede tot het bouwen van kostbare
versterkingen wil overgaan is het noo-
dig er op te wijzen, dat, wat toen
noodig en goed was, thans niet meer
dienen kan.
De geweldige uitwerking der tegen
woordige vuurwapens heeft de waarde
van permanente versterking sterk ver
minderd, daarentegen de waarde van
verplaatsbaar geschut (vesting-geschut)
aanzienlijk verhoogd, terwijl de terrein
toestand in Nederland zeker niet voor-
deeliger, ja al zeer ongunstig is, om
veel heil te verwachten van permanente
versterkingen.
Men zal dus goed doen, af te laten
van allen verderen kostbaren bouw
in onze terreinen en de daardoor vrij
komende gelden tot voor ons meer
noodige doeleinden te bestemmen.
In mijn jeugd kwam ik in een ves
ting, sedert dien geheel vervallen, met
forten welke een gelijk lot onder
gingen.
Naderhand kwam ik in een tweede
vesting, die weder met bijkomende
forten en werken denzelfden weg op
ging-
Behalve de forten Pannerden en
Westervoort zijn nu al die versterkin
gen aan de oost-zijde verlaten,
uitgezonderd de Nieuwe Hollandsche
Waterlinie (straks nader in het alge
meen te bespreken).
Ik heb nooit te weten kunnen ko
men, hoe men zich destijds de kracht
dadige verdediging van dit groot aantal
werken voorstelde.
Indien al memoriën daarvoor be
stonden men vond het, naar ik hoorde,
niet noodig de subalterne officieren en
het kader, nu en dan in vereeniging
met den troep, op de plaats zelve en
in het omliggende terrein te oefenen
in een bepaald verband.
Nachtelijke oefeningen niet te verwar
ren met avond-oefeningen kwamen niet
voor.
Wij zouden dit niet mededeelen in
dien daardoor niet duidelijk de mee
ning werd uitgesproken dat men aan
het fort zelf als zoodanig, reeds
een zekere mate van beveiliging toe
kende.
Zonder zich voldoende rekenschap
te geven van den loop eener verdedi
ging van de opgeworpen stellingen,
schenen velen te meenen dat die doode
weermiddelen zonder meer als
't ware reeds een daad van actie re
presenteerden.
Men had „hier een fort", en „daar
een fort", en wèer wat verder „alweer
een", dus dat gaf al een zekere mate
van geruststelling.
Wij vragen „Is die meening thans
wel geheel prijsgegeven Wij
gelooven van niet.
Reeds tijdens en na het verlaten der
meer vooruit geschoven stellingen,
ging men er toe over de Nieuwe Hol
landsche Waterlinie wat te verbeteren
en bij te werken.
Zoowel om Gorinchem als om
Utrecht werd gebouwd en gewijzigd,
waarbij merkwaardigerwijze vele wer
ken in den geheel verouderden toe
stand gelaten, toch bewapend en van
munitiën voorzien werden of bleven.
De heer A. Beekman, oud genie
officier, heeft gezegd in een zijner
geschriften, dat de werken om Utrecht
zonder taktisch verband werden aan
gelegd, dat er geen voldoende samen
hang in de liggende werken werd aan
getroffen.
Langs die Linie met opmerkzaam
heid wandelende, zal men er gemak
kelijk toe komen, zich meermalen met
die meening te vereenigen. Alvorens
de oorzaak nader te verklaren, en
daarop onze afkeurende meening over
verderen bouw te baseeren, diene het
volgende vooraf te gaan.
Het is duidelijk, dat om aan de tal
rijke forten eenige bezetting te geven,
zonder het wapen der vestingartillerie
uit te breiden (40 compagnien), deze
zich als regel moesten tevreden stellen
met V2 of 7± compagnie (soms ook
minder) terwijl het verbrokkelde kader
in het mindere werd afgerond.
Hierbij zij erkend, dat o. a. op ini
tiatief van den Hoofd-officier der
Genie Kromhout in 1880 een
krachtige stoot werd gegeven aan de
oefeningen in den Vesting-oorlog, met
goed gemarkeerde aanvalspartijen (een
onmisbare factor),
Hoe nuttig ook, om den verdediger
te oriënteeren in eigen terrein, en om
een duidelijk beeld te geven van sa
menwerking van de artillerie met in
fanterie; (o. m. ook telegraphische en
optische gemeenschap, enz.) dat de
toen gebezigde steunpunten, dus de
doode weermiddelen), onder het vuur
van vijandelijke belegerings-batterijen
het er spoedig al zeer slecht zouden
hebben afgebracht, was iets, waarop
als van zelf sprekende, niet verder
werd ingegaan.
Niet te ontgaan is, dat zulke oefe
ningen hoogst kostbaar zijn, en toch
onmisbaar wil men tegenover den vij
and beslist het overwegende voordeel
genieten kennis ook bij nacht
in het eigen terrein.
Ons epistel zal de verdenking op
ons laden, dat wij ons de gemakke
lijke taak geven, om met algemeen
heden kritiek te geven op aanleg van
fortificatiën in het verleden, "in het
bezit van de kennis van den huidigen
vooruitgang op artilleristisch en tech
nisch gebied.
Het is zoowij behooren tot de
„stuurlui aan den wal" en geven ons
onder dat „korps" een bescheiden
plaats,
Wij zouden dan ook afzien van elke
afkeuring en beschouwing, indien men
thans niet opnieuw aan het bouwen
wenschie te gaan, en millioenen wilde
besteden om aan die bouwwoede bot
te vieren.
Wij zouden zwijgen als men hier
en daar nog wat wilde „afwerken" of
het geliefkoosde woord bezigde „vol
tooien."
Hoewel zeker geen heil ziende in
b.v. wijziging van een of meer der 4
kust-pantserforten (welke wijziging, wil
zij belangrijk zijn, zeer kostbaar en
tijdroovend is), evenmin als in verdere
afwerking der z. g. n. „kringstelling om
Amsterdam", (waar intusschen weder
belangrijke voltooide onderdeden ver
ouderd zijn) van dat „palladium onzer
vrijheid", dat laatste „bolwerk onzer
verdediging", met ongeschikte binnen
ruimten voor uitvallen. Wij zouden dat
alles niet als reden beschouwen om
de pen op te nemen maar nu een
nieuwe „belangrijke periode van offeren
aan doode weermiddelen" dreigt aan
te vangen, n u mogen ook „bescheiden
walstuurlieden" een woord medespre-
ken. Of is het soms te veel gezegd,
(en hierbij hebben wij ook het oog op
de stelling van den Helder, die bij
Hellevoetsluis en Willemstad) dat ver
reweg de meeste onzer werken souf-
freeren aan de volgende gebreken
vochtige bewaarplaatsen van buskruit
en munitie
te zwakke dekkingen
te beperkt en luguber logies, en
onvoldoende bescherming der vuur
monden, terwijl sommige werken eene
min gunstige ligging hebben.
Bij deze nadeelen, eigen aan de
forten zeiven voegen zich soms nadee
len, met betrekking tot beschermde
binnenruimten. Zoo bleek bij eene
uitgebreide oefening in 1889, nabij
V e 1 s e n, dat het achtergelegen ter
rein door het hemelwater vrijwel in
onbruikbaren staat was geraakt. Ook
bleek toen de min gunstige ligging
van het fort te Velsen en van het fort
te St. Aagtendijk ten opzichte van het
hooge voorterrein om ons alleen daar
toe te bepalen.
Aan elk permanent werk kleven de
volgende nadeelen, welke nimmer te
vermijden zijn en dus niet getuigen
tegen de bekwaamheid van de ont
werpers, behalve dat men hun terecht
mag verwijten, dat die nadeelen dui
delijk in het licht stellen dat men met
die werken iets onbereikbaars tracht
na te jagen, d. i. duurzame verhoo
ging van de weerkracht. De
enkele uitzonderingen zullen wij straks
bespreken.
Deze nadeelen 4 in getal
worden voor Nederland nog verrijkt
met een vijfde, gelegen in onze ter
reinen, waardoor o. i. elke verdere
belangrijke bouw beslist wordt ver
oordeeld.
1. Zij zijn alléén in staat om van
uit hun standplaats vuur te brengen.
In meerdere gevallen kan dus een
werk met de neven liggende, van el-
ken strijd zijn buitengesloten.
De werken zelve, vorm en vaste
deelen, zoodat concentratie van vuur
daarop geschieden kan ook kan de
aanvaller een plan van aanval gemak
kelijker vast stellen op een vast doel.
Wél kan de verdediger een actieve
verdediging voeren met behulp van
buitenstaande artillerie (liefst ver
plaatsbaar vestinggeschut)
en infanterie, doch door die overbren
ging van den strijd naar het neven-
terrein wordt het fort van onderge
schikt belang (zoo noodig vastgehou
den door het vijandelijk geschut).
De aanvaller is echter in staat bij
beschikking over een aanzienlijke macht
door schijnaanvailen den hoofdaanval
geruimen tijd te maskeeren: de ver
dediger moet zijne plannen tijdens de
actie trachten uit te vorschen. De aan
valler kan daarbij den s c h ij n aanval
zoo noodig in hoofdaanval omzetten.
Die actieve verdediging eischt echter
eene sterker macht buiten het fort,
en snelle verplaatsing van het ves
tinggeschut (het kaliber zoo hoog mo
gelijk op te voeren, daarbij vuur in
snel tempo mogelijk te maken).
2. Forten zijn, zoowel wat construc
tie als bewapening betreft, aan ver
oudering onderhevig, alleen te on
dervangen door kostbare en tijdroo-
vende veranderingen.
Partieele wijzigingen verslinden on
gemerkt veel geld en brengen geen
belangrijke verbetering.
De maximum tijdduur wordt soms
gesteld op 10 a 12 jaar; sprongen in
de techniek (pantsering, vuurmond,
munitie enz.) kunnen dien termijn on-
gewenscht bekorten.
Wat op dit oogenblik te
zeggen van den toekomstigen invloed
der luchtvaart, om dekkingen van bo
ven te treffen, en ook om op lucht
schepen vuur te brengen Er zijn
reeds belangrijke proeven aangevangen
om van uit luchtschepen gevaarlijke
bommen naar beneden te werpen.
3. Het ten allen tijde tot vuren gereed
houden van de forten en om tot snelle
bezetting te kunnen overgaan, eischt
niet alleen de beschikking over een
groote voorraad reserve-materieel voor
oorlogstijd maar ook over zeer vele
afzonderlijke reserve-deelen ter dade
lijke herstelling (vervanging) na oefe
ningen en mede noodig bij langdurig
onderhoud en exercitiën.
Het hierbij aan te laten komen op
militaire werkplaatsen kan tot „on
klaar" zijn van het fort leiden, tenzij
die werkplaatsen, wat ten onzent niet
het geval is, a a n z i e n 1 ij k uitge
breid zijn.
Men denke hierbij ook aan de zeer
nauwlettende munitie, de hooge eischen
voor richtmiddelen, waarnemingswerk
tuigen, seinmiddelen en verlichtings
middelen.
N.B. De onder 2 en 3 genoemde
eischen zijn uit een financieel
oogpunt van Nederland zeer klemmend,
juist omdat, gelet op den geringen
omvang, het aantal forten en werken
zoo groot is (wij kunnen veilig zeg
gen te groot).
Elke uitbreiding van beteekenis maakt
het bezwaarlijker c. q. o n m o g e 1 ij k
om aan die eischen te voldoen.
4. Wijzigingen in den terrein-toe
stand kunnen op de oorspronkelijk
goede ligging van een werk nadeeligen
invloed uitoefenen hiertoe te rekenen
aanleg van dijken, havens, kanalen,
verlegging van stroomgebied eener ri
vier, wijzigingen in vaargeulen en uit
mondingen, verzandingen, belangrijke
aanplantingen, uitbreiding van ste
den, enz.
Rentmeesters van het
Kroondomein.
o
Een dezer dagen vermeldden de
bladen de benoeming door H. M. de
Koningin van jhr. van Haersma de
With te Apeldoorn tot rentmeester van
het kroondomein te Amersfoort, welke
betrekking vacant was door het over
lijden van Baron H. Schimmelpenninck
van der Oye.
Het ligt geenszins in onze bedoeling,
eenigen twijfel uit te spreken omtrent
de bekwaamheid of de geschiktheid
van den benoemde voor het ambt,
maar wel moeten wij het hier uitspre
ken, dat het ons trof, dat ook ditmaal
weder een Katholiek blijkbaar niet in
aanmerking kon komen voor een be
noeming voor deze betrekking.
Er zijn 18 rentmeesters van het
kroondomein en onder dezen is als
wij wel ziin ingelicht niet één
Katholiek.