Iet laatste oordeel. weer op acht cent per Liter terug brengen, en zoo daaraan niet wordt voldaan, te trachten middelen te be ramen, de melk van het naburige Andijk te betrekken, waarvan reeds toezegging werd gedaan dat die voor acht cent per Liter aan huis kan wor den bezorgd. o Staking inzicht. Te Tilburg hebben de wevers der wollenstoffenfabriek van de firma G. Bogaers en Zonen schrifte lijk aan de firma medegedeeld, dat zij het werk staken wanneer niet op 2 Nov. de grieven, welke zij meermalen der firma bekend maakten zijn uit den weg geruimd. De hoofdgrief is het moeten verwerken van slechte grond stof waardoor f 3 per week minder ver diend wordt dan in andere fabrieken. Het ligt vooralsnog ie de bedoeling der firma op het verzoek der arbeiders niet in te gaan. De arbeiders zijn ge organiseerd. Zij handelen op advies van hun bondsbestuur. o Duurte en armoede Toen dezer dagen het eeuwfeest van de Berlijnsche universiteit werd gevierd, was er een blad, dat de studenten aanspoorde om toch vooral de zorgen op zij te zetten, het leven te genieten en niet steeds geldelijke overwegin gen te doen gelden. Tegen deze stem, die natuurlijk niet uit hoogere overwegingen sprak, maar een materialistischen klank deed hooren, komt de „Koln. Yolksz." in verzet. Het is geen wonder, zegt het blad, dat men op zulke gedachten komt, wanneer men welgesteld professor te Berlijn is, dan kan men zich niet eens goed voorstellen, waarom er zoovelen zijn die zich zoo aftobben om een stuk brood. Die professor kan zich niet be grijpen, waarom de arbeiders met zooveel kracht opkomen voor hooger loon en niet liever zich bemoeien met de nieuwste opgravingen der G o e t h e-philologen. Hoe grenzeloos dom sommigen zijn waar het de kennis geldt van de werkelijke toestanden in de wereld blijkt uit een geval dat de „K. V.u verteld. Een zeer rijk jongmensch hoorde spreken over de ellende der armen en antwoordde, heelemaal niet te begrijpen, dat die menschen geen geld hadden. Men keek elkaar verbaasd aan en vroeg, hoe hij dat dan bedoelde „Ja, geld dat heeft men toch, dat heeft men." Geen begrip hebben zulke men- pchen van gezinnen, waar van den morgen tot den avond en ook mid den in den nacht wordt gerekend en gepeinsd, waar gebrek en werkloos heid worden gekend en een soort vertwijfeling ontstaat, zoodra een der kinderen een paar nieuwe schoe nen noodig heeft. en de heerlijkheid van Zijn huis lief hebben. Evenals ik zullen zij hun brood in tranen eten, wanneer ik Je rusalem verlaat en den tempel, waaraan ik met heel mijne ziel ben verknocht." „Gij moogt niet heengaan, Onias Wanneer gij vertrekt, dan worden de manr.en van Israël verdeeld, de wijzen raken het spoor bijster, de eene broeder zal tegen den anderen strijden, de vader zal opstaan tegen den zoon. Neenik zal Judas en mijn eigen zoon uitzenden. Mathathias heeft nog vijf zonen te verliezen, ik slechts dezen eenigen. Zij moeten het uitschreeu wen op de straten en pleinen, bij de bronnen en onder het gewelf der stadspoorten. Zij moeten bij de torens Hananel en Mea allen bijeenroepen, die het recht en de wet lief hebben. Zij zullen zijn als leeuwenwelpen, wier moeder men heeft gedood, als de stier, die zijn hoorns wet, en hunne stem zal klinken gelijk de bazuin in den oordeelsdag, wanneer zij over de graven in het dal van Josaphat zal donderen. Zij zullen de tragen en lauwen uit hunnen slaap opwekken, de vermoeiden en afgematten van hart wakker schudden en hunne ziel zal niet rusten, vooraleer iedere hand een zwaard voert „Het schijnt, alsof Judas niet het overleg van uwen leeftijd, maar de leeraar de onbezonnenheid van zijn leerling heeft overgenomen," antwoord de Onias met zacht verwijt. „De grooten en machtigen zullen hun oor Ook in standen, die als hoogera gelden wordt dat gevoelen gekend. Werd niet te Berlijn een arts veroordeeld wegens diefstal van brandhout? Woeste waterstroomen hebben het stille, eenzame Raabdal gevormd, nog staan daar de hoogten rondom als be wijzen van hun bruisen en woeden. De stroomen van het Oberpfalzische meer zijn reeds duizende jaren ver dwenen, maar de herinnering ervan leeft nog in de steile, phantastische kalkrotsen van het Jura-gebergte, die het dal omsluiten. De kale steenreuzen staan daar als versteende wachters van de wijde een zaamheid, die er heerscht over stroom, woud en weide, Stil vloeit de zwarte Raab daar heen. Schreeuwend vliegen de gieren over de kale rotsen. Slechts het kleine bloempje Augen- trost bedek) het met steenen bezaaide, eenzame land, waar slechts de distels en de stee hunne doornen en bittere vruchten bieden. In harden strijd leeft hier de boer met den akker, die hem zijn dagelijksch brood moet leveren. Hijgend en zuchtend drijft hij zijne ossen den berg op. Een ruw geslacht kweekt deze strijd. De menschen hier zijn hard voor zich zelf harder nog voor anderen. Niemand van hen sterft in de lente of in den oogstijd. Zij sterven in den winter, wanneer de arbeid stil ligt. Zoo is het volk, dat hier leeft. Ter halver hoogte der steile rotsen staat een oude bedevaartskapel de St. Vituskapel. Reeds eeuwenlang spiegelt zij zich in de diepe stille wateren van de Raab. Steil loopt een bijna niet meer begaan pad over de bergen er heen. Rondom groeit slechts wat mager gras, hondsgras, en het hoog opgroeien de wolkruid, waartusschen hier en daar de boom der armoede, de pijnboom alle arme vertegenwoordigers der plantenwereld bevinden zich hier. Slechts zelden vindt men een bloeiende anjelier of een bosje vingerhoedskruid. Stil-verlaten ligt er het kerkje, reeds half een ruine. In den vervallen toren hangt nog de klok maar niemand, die haar durft luiden. De groote poort, bestemd om een processie van vroombiddende geloovige door te laten met wapperende vaandels en glinste rende baldakijnen, is nu voor altijd ge sloten, maar in het midden van de dikke, met groote spijkers beslagen houten deur, bevindt zich een ronde opening met ijzeren staafjes afgesloten. Daar door heen ziet men het vervallen, met een dikke stoflaag bedekte altaar, met zijn helkleurig beschilderd beeld van St. Vitus en ook de wandschilde ringen verhalen van de martelingen van den blonden knaap. Vingerdik ligt het stof op de oude wasbloemen in de vazen op de gouden krullen van den barokken kansel, en de spinnen, deze weefsters der ver- getelijkheld, zijn onophoudelijk aan het werk. Deuren, vensters en banken omhullen zij met hunne nettengroote, kunstig uitgespannen zeilen, lange, grijze man voor de stemmen der jongelingen slui ten, deze zullen doove ooren en ge grendelde harten vinden. Degenen, die trouw bleven, delven toch het onderspit voor de overmacht onzer vijanden. Ik wil niet, dat er nutteloos edel bloed vloeide. Noodeloos ver goten bloed verzengt den grond, waarop het valt en maakt dien onbevruchtbaar, gelijk de woestijn en dorre streken." „Dus ook gij zegt mij, evenals Ju das dien ik deswege berispte dat ons volk te zwak, te laf is, om zich zeiven te bevrijden Ook gij gelooft dus niet meer aan ons volk en zijne toekomst Dan moet ik mij tegenover mijn scholier Judas veront schuldigen, wijl hij het volk veracht, dat zich zelf niet vertrouwt, hetwelk, verworpen en lafhartig, zijne vrijheid prijsgeeft, als hadde die hoegenaamd geene waarde. Ook ik, Onias, ook ik ben dan een Volksverachter, gelijk mijn scholier, dien men laakte, toen men hem dankbaar moest wezen want ook ik veracht allen, die kruipen, waar zij met opgeheven hoofden dien den te gaan, met het zwaard in de vuist en de geestdrift in het hartNu eerst begrijp ik het leed van den jongen Asmoneër, die mij toeriep, toen ik hem eens daarover onder handen had genomen „Ik wil mij losscheuren van mijn geslacht, dat mij bespotik wil de stad ontvluchten, waar de ondeugd troontik wil leven onder de wilde beesten in de woestijn, gelijk Elias onder de raven 1" tels voor de arme zielen zilverig glanzen de sluiers en lange wapperende dooden- vanen alle gewaden voor de heenge gane geesten die hier rondzwerven, in de mystieke rust van het vervallen huis. Alles hiei ademt de grootste ver latenheid, een grenzenloos verval, een bittere eenzaamheid, alsof er een vloek rust op de streek, want reeds vele ja ren is het kerkje ontwijd. Een broedermoord had binnen deze muren plaats. Uit gierigheid en nijd sloeg de een den ander dood. Het volk zegt, dat het bloed op steenen van het plaveisel nog niet is opge droogd. Steeds weder komt de vlek op. Even rood en helder als toen het vergoten werd, schreit het ten hemel. Het volk zegt ook, dat de klok van het kerkje eens vanzelf weder zal luiden. Wanneer dat echter gebeurt, dan is het einde van alles gekomen, dan klinken de bazuinen van denjongsten dag, dan verschijnt de Rechter der wereld op de wolken, om de bokken van de schapen te scheiden en de graven geven hunnne dooden terug, Dicht bij de Sint Vituskapel in de kalkrotsen ingebouwd stond het vroe gere metselaarshutje. Het dak was bedekt met verdroogde opgerolden spaanders, de gebroken vensters waren met lappen dichtgemaakt, de deur was gesloten met een eindje touw. In dit armzalig verblijf huisde de „hinkende Veit" de eenige bedeelde arme van het ellendige dorpje, dat zich op eenige passen afstands verder beneden in het dal langs de Raab uitstrekte. „Hinkende Veit" zat op dezen zo meravond voor de deur van de hut, een oude, eenzame man in gescheurde, met ruwe, onbekwame hand aaneen- genaaide kleederen. Hij was reeds zeer oud, ver in de tachtig en reeds lang een beetje zwak van geest. Zijn dunne, witte haren hingen hem op de schouders, zijn gelaat was met diepe rimpels door ploegd en zonderling, starend keken zijn oogen in de verte. Om dat gekke staren liepen de kin deren hem na, wanneer hij door het dorp strompelde, lachten en schreeuw den hem na„hinkende Veit". Hinkende Veit trok het zich zeer aan, want hij bezat niet dien grooten geest, die met zevenmijlslaarzen over de krenkingen heenstapt, neen, be hoorde tot de menschen, die zooiets bitter scherp gevoelen en daarom niet in het leven passen vooral niet in het boerenleven, waar slechts de krach tige en robuste zijn plaats kan be houden. Hij had van de menschen willen hou den en niet alleen dat zij niet van hem hielden, maar zij maakten hem het „liefhebben" geheel onmogelijk. Dat was zijn kleine, eenvoudige tragedie, zooals het ook de tragedie is van vele grootere, verstandiger en geleerden menschen. Aan honger, koude, verachting en eenzaamheid was hinkende Veit ge woon, in zooverre men daaraan kan gewoon worden en hij behoorde tot een ras, dat veel kon uithouden, Ja, van de menschen in 't algemeen en in 't bijzonder hield hinkende Veit niet veel en zij hadden het waarlijk ook Het zorgvolle gelaat van den hoo- gepriester betrok nog meer, en met een gestrengheid, die zijn vriend an ders niet van hem gewoon was, zeide hij„Nog ben ik de hoogepriester in Israël en daarom beveel ik ugij zult noch den tempel noch de heilige stad verlaten, wanneer ik zal zijn heenge gaan. En ook den zoon van Matha thias gebied ik, in het heiligdom te blijven en aan uwe verordeningen te gehoorzamen, totdat de stem des Hee- ren hem roept. De getrouwen, gij, de ouderdom en hij, de jeugd, moeten volharden, waar velen struikelen zul len en vallen. Wel uit zich 'sjonge- lings liefde in wanklinkende woorden van smartmaar ondanks zijne ver bittering draagt Judas in zijn hart die warme, schrijnende liefde, welke er noodig is, om het volk te bevrijden. Doet deze liefde pijn dan zij zulks voor hem alleen, niet voor anderen Hij moet zijn tijd afwachtende zoet ste vruchten, welke men te vroeg plukt, smaken wrang, zijn dag zal komen. Zorg, dat hij streng worde tegenover zich zeiven en zachtmoedig tegenover anderen. Het betaamt den adelaar niet, te spotten met het hoen, om dat het niet kan vliegen. Leer hem den gloed in zijn gemoed te bewaren, opdat deze niet naar buiten verzenge en onheil stichte want hij moet helder licht geven en verwarmen Onias had met toenemende geestdrift gesproken en Jethro boog zijn grijs hoofd in stille onderworpenheidhij niet aan hem verdiend. Vroeger ga ven zij hem harden arbeid en een karig loon en nu hij oud was en niet meer deugde om te werken, wierpen zij hem beschimmeld brood, slechte aardappelen en rotte appelen toe wan neer hij om zijn levensonderhoud smeekte. Gisteren was hij beneden in het dorp geweest, gedreven door den honger en toen had de waard uit de herberg „Zum Oissen" de hond op hem los gelaten, die had hem bij de keel ge grepen en tegen den grond geworpen en de boeren op de kegelbaan juich ten en lachten toen zij het zagen. De schrik was alweer over, maar zijn oude beenderen deden hem overal pijn. „Nooit ga ik meer naar het dorp, al zou ik ook moeten verhongeren had hij bij zichzelven gezworen. Dan was de honger toch nog een beter vriend dan de menschen. Nu had hij reeds den geheelen dag gevast; zijn dorst had hij gestild in de Raab Want zwak en duizelig ge voelde hij zich, maar overigens was hij zeer tevreden in zijn stille alleen zijn. Hij zat voor de deur van zijn hut en koesterde zich in de warmte van de zon. Die zonnewarmte deed hem de koude der menschen vergeten. Zij omgaf hem met zachte armen en hij gevoelde zich daarin zoo wel als een klein kindje aan de borst zijner moeder. Hij hoorde het slaan der nachtegalen en het verre fluiten van den leeuwerik, met een vaag bewust zijn dat het mooi was, een stuk van de rustige natuur om hem heen. Intusschen werden de opeengesta pelde wolken aan den horizon goud en rood en werden paleizen, bruggen, torens en kasteelen met vlammende poorten. Toen kwamen allerlei zonderlinge gedachten bij den oude op. Het leek hem of de hemel er op den jongsten dag net zoo moest uitzien, vóór hare oogen zich openden om doorgang te verleenen aan den Heer en zijne scharen. Nu stelde hij zich voor, hoe dat alles zou zijn. Hoe eerst de engelen daarboven verschenen met de lange, gouden ba zuinen, en hoe dan op een stroom van licht de Zoon Gods zou komen in een wit gewaad, met een roode met zilveren bestikte mantel, het met doornen bekroonde hart op de borst, juist zooals hij beneden op het Salva- toraltaar in de dorpskerk stond. Dan zou de Heiland recht spreken tusschen hinkende Veit en de dorps bewoners. Dan zou hinkende Veit naast den Heer op den wolkentroon mogen staan en de boeren zouden aan de duivelen worden overgeleverd, die hen met hooi vorken en dorschvlegels opwachten. Alleen de schoolmeester zou met Veit het hemelsch paradijs binnengaan, want hij had hem altijd zijn kleeren gegeven en zijn oude schoenen. „Want hetgeen gij aan den gering ste der mijnen gedaan hebt, dat hebt gij aan Mij gedaanzoo zou een luide stem spreken. Nog eenige oogenblikken zat de oude zoo in de zon voor de deur van zijn hut, toen stond hij op en hinkte naar het venstertje in de deur der Sint wist, dat het besluit van zijn vriend niet aan 't wankelen zou zijn te bren gen. „En gij, wat zult gij doen vroeg hij nog. „Ik heb naar u geluisterd als naar mijn vriendik zal u antwoorden als uw hoogepriester maar niet van daagwant ik moet er eerst nog eens over denken. Bij het morgenoffer zult gij mij hooren. En nu, Jethro, vaarwel Hij gaf zijn vriend de hand, wendde zich vervolgens snel om en ging naar een ander vertrek. Jethro wist genoegvoorovergebo gen en moede begaf hij zich naar huis, en in zijn hart klonken de klaagzangen van Jeremias. Den volgenden morgen betrad Onias met zijnen zoon vroeger dan gewoon lijk den tempel. Op zijn bevel ver zamelden de priesters en levieten, die geen wachtdienst hadden, zich in het conclaaf Gazith voor het gebed. De boetpsalmen van David klonken wee moedig door het vertrek. Dikwijls vloog een bezorgde blik der vergaderde menigte naar den hoogepriestermaar geen spier van zijn ingevallen gelaat verried, wat er in zijn binnenste om ging. Eerst nadat zij, die de nachtwake hadden verricht, waren teruggekeerd, gebood Onias„Vergadert u allen tusschen het brandofferaltaar en den tempel en wacht mij daar. Ook Judas, de zoon van Mathathias, moet daar met zijn leermeester op mij wachten." Vituskapeldaar had hij reeds dikwijl opbeuring en troost gezocht. Aan een zijwand binnen in de kerk kleurde in het roodgloeide avondlicht een overoude frescoschildering, door een landelijk kunstenaar met helle kleuren en scherpe contrasten daar op den muur geschilderd. Deze kleuren en contouren hadden weerstand geboden aan de inwerking der eeuwen en de eeuwen hadden op hun beurt de schelheid der kleuren verzacht, zoodat het schilderwerk thans droomerig en kunstvol er uitzag. Het stelde de marteling voor van den patroon der kerk, den H. Vitus. In een ketel met kokende olie stond een jonge, blonde knaap en lachte, want de vlammen konden hem niet raken, omdat de engelen Gods met hunne witte vleugelen de vlammen uit eendreven. Sint Vitus bidt voor ons! stond er onder. Die voorstelling had indruk gemaakt op hinkenden Veit. En vooral vandaag scheen zij vol heerlijk leven. Door het deurvenstertje hield de oude een gesprek met zijn naamheilige. Gij zijt steeds een belijder ge weest dacht hij, hebt aan den levenden Vader in den Hemel geloofd en daar om hebben die schurken van menschen je verbrand. Zoo zijn ze. Geen een deugt er. Toen richtten de oogen van den ouden Veit zich op den steen voor het altaar, waarop de moord plaats had. Hij meende de bloedvlek helrood te zien schijnen. Dat maakte hem kwaad. Hadden dan de boeren ook niet aan hem een broedermoord gepleegd Moest hij niet hierboven eenzaam ver hongeren En plotseling schoot hem een gedachte door zijn verwarden geest. Zou hij niet den jongsten dag en het oordeel luiden Dan zouden vrees en doodsangst komen, bij die boeren daar beneden in het dorp en zeggen„Onbarmhartig ben jelui en door God vervloekt Zou hij niet eens trekken aan het klokketouw dat daar nog in den toren neerhing? Zou dan de Heiland niet op de wolken komen Zwakte verduis terde meer en meer zijn geest. Half in een droom strompelde hij naar de open deur van den klokketoren en trok aan het touw. Een schril, klagend geluid weerklonk, nog een een schelle dreigkreet. Toen kon het vermolmde houtwerk haar niet meer dragen. Met luid gekraak stortte zij neder, sloeg den ouden man in haar val neer en sprong op de steenen in stukken. Maar in het dorp vielen de menschen op de knieën, sloegen een kruis en dachten aan hunne zonden, want nu het in de Sint Vituskapel begon te luiden, dachten zij niet anders, of dat was het begin van den ondergang der wereld. Ook aan hinkenden Veit dach ten zij en hunne hardheid en eenigen gingen naar boven, met brood en bier, om het den oude te brengen, daar vonden zij hem onder de gebarsten klok. Hij heeft onze zonden in de eeuwigheid medegenomen zei één van hen en klopte op zijn borst. De priesters en levieten deden, wat de hoogepriester hun had bevolen. Spoedig daarop trad Onias in den kring der zijnen. Aller oog hing in spanning aan zijnen mond. En de grijsaard begon „Priesters en levieten, gij, die met mij Jehova in trouwe gediend hebt op deze heilige plaatsIk heb u iets mede te deelen, dat uw hart met droef heid zal vervullen. Mijn tijd is voorbij. Antiochus, de koning van Syrië, die de opperheerschappij voert over ons land, heeft mij van mijn ambt verval len verklaard Een kreet van schrik en veront waardiging ging door de verzamelde menigte. „Dus zal de tempel zonder hooge priester zijn riepen de getrouwen. „Neen, want reeds staan de voeten van hem, die mij verdrong, voor de poort dezer stad." „Wij willen geenen anderen dan gijriepen de grijsaards. „Wie is het, die de koning ons stuurt „Het is Onias' stem stokte het viel hem te zwaar het harde woord uit te spreken. „Zijn broeder? Wee ons, de Heer wil ons kastijden Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1910 | | pagina 6