Ergernis. Zoo bekwam de juffrouw de schrif telijke Terontschuldiging en de „zaak was gelukkig uit de wereld.'4 Er gingen eenige weken voorbij. Op zekeren dag kwamen de kleine Anna en haar zuster Lina eerst om vijf uur in plaats van om vier uur uit de school. „Waar zijt gij geweest?" vroeg de moeder, „hebt ge moeten nablij ven ?tt ,,Wel neen, gaf de kleine Anna ien antwoord, wij hebben school schriften voor de juffrouw naar huis gedragen. De weg is nog al lang en zoo zijn we eerst nu thuis kun nen komen." Tn werkelijkheid echter hadden de kleine Anna en Lina een wandeling langs de winkels gemaakt en op 't marktplein met een bal gespeeld. De gelegenheid kwam nog dik wijls voor de moeder om den tuin te leiden. Anna werd slim in 't bedenken van uitvluchten en een leugen gaf haar geen gewetensbe zwaar. Geen wonder, de moeder had haar kind het liegen geleerd. o Ontaarding. De Gereformeerde predi kant ds. Bullman van Garijp, schrijft in de „Friesche Kerkbode „Inderdaad, de wereldgelijkvormig heid neemt in onze Gereformeerde kringen schrikbarend toe. Vooral bij feestelijke gelegenheden voert men met zekere voorliefde aller lei wereldsche usanties in. Getrouwde mannen verwisselen dan hun vrou wen. Heeren presenteeren dan aan dames sigaretten. Ook ontbreekt haast op geen partijtje meer een tooneelstukje. En terwijl men voor al zulke pretjes tijd noch moeite ontziet, is men in godsdienstige aangelegenheden zeer laksch. At men vroeger 's Zondags bijtijds, omdat men 's avonds nog naar de kerk wou, tegenwoordig kan men niet in de avondbeurt komen, omdat men laat dineert. Bovendien acht men het veel te ver moeiend 's Zondags twee maal ter kerk te gaan. Ook raakt de huiselijke gods dienstoefening op Zondag almeer in onbruik. Men bidt dan 's morgens niet meer aan tafel, omdat men op Zon dag in de Kerk toch al zoo dikwijls bidt. En als er een jong paartje in 't huwelijk treedt, is er voor de trouw partij zooveel noodig, dat er bij de kerkelijke huwelijksbevestiging voor de collecte ten hoogste nogeen rijksdaalder overschiet. Wijst dit alles niet op een afnemen van de godsvrucht en een zinken van het geestelijk leven tot een lager peil 't Hoeft ons dan ook heusch niet te verwonderen, dat in onze Gerefor meerde kringen nu en dan dingen aan het licht komen, waarover zelfs de wereld schande spreekt, omdat ze nog heel wat erger zijn dan een tooneel- voorstelling als de leerlingen van het Gereformeerde Gymnasium besloten te geven." o— Antiochus op de knieën, kustte 's vor sten voeten en verliet dan met trot- schen tred de zaal. „Zal deze aamborstige Hebreër, die van de slangen het kruipen schijnt geleerd te hebben, den koning niet den een of anderen dag verraden, zoo als hij thans zijn broeder verkoopt?" vroeg Nicanor den grijzen Cleanthes maar het antwoord van den wijsgeer ging verloren onder het gejubel, waar mede de thans binnentredende danse ressen werden begroet. Slechts gekleed in ietwat luchtige, doorschijnende gewaden, het geurig gezalfde haar bestrooid met goudstof, de wenkbrauwen en wimpers met Ara bische stimmi pekzwart geverfd, de lippen kunstmatig rood gekleurd met Phenicisc'n purper, aldus toegerust begonnen deze slanke vrouwen met schitterende oogen, hare verleidelijke dansen. Systrum, harp en fluit speel den daarbij een smachtend lied, en de zacht bedwelmende geuren van Indische balsems omgaven de toe schouwers, die met vurige blikken geen der bevallige dansbeweging der lenige meisjes uit het oog trachtten te verliezen. De dans werd steeds wilder, de lie deren klonken al meer en meer ver leidelijk. De wijn kleurde de wangen hoogrood en de hartstocht laaide uit de oogen der drinkers. Het drink gelag scheen te zullen ontaarden in een bacchanalie en de eerbare vrouwen verwijderden zich stillekens. Geen eed geen satis factie. Voor de 5e kamer der Arasterdamsche rechtbank zou een zaak dienen wegens smaadschrift. Een vroegere boterhandelaar had een gedrukte circulaire, gedagteekend 14 Mei jl., onder zijn clientele ver spreid, waarin tegen zijn vroegeren bediende, die sedert ook boterhan delaar was geworden, zeer beleedi- gende woorden waren geuit. Beklaagde meende dat waarheden geen beleediging kunnen heeten. Hij bood aan, de feiten, onregelmatighe den met geld, te bewijzen. Meerma len was de gedachte bij hem opge komen, zijn ex-bediende met de ju stitie in aanraking te brengen, doch hij liet het om zijn gezin. De man, die op de getuigenbank al een paar malen met zeer on vriendelijke interrupties had gestoord, werd nu voor het getuigenhekje ge roepen. Op de gebruikelijke wijze noodigde de president, mr. Witsen, hem uit, den eed af te leggen. „Ik geloof aan geen God !u Behoort u tot geen enkel kerkge nootschap ?u „Neen Het O. M requireerde op grond van het niet afleggen van den eed door den eerste getuige, ontslag van rechtsvervolging van beklaagde. Tel. o— Onder de Turksche vrouwen is in den laatsten tijd een beweging gaan de tot verkrijging van enkele zeer on schuldige vrijheden. De geestelijkheid wil echter van vrijheden voor vrouwen niet weten, zooals weder blijkt uit het geen de geestelijke vereeniging „Dsje- mieti Ilimeh te Salonika dezer dagen heeft bepaaldVrouwen mogen ge durende de vastenmaand Ramasan niet uitgaan, tenzij in zeer dringende ge vallen. Moeten zij noodzakelijk de straat op, dan moeten zij zóó ingepakt zijn, dat gezicht, haren, armen en handen onzichtbaar zijn, liefst moeten zij geheel en al vermomd zijn. Op straat moeten de vrouwen zich onthouden van iets te doen, dat de aan- aandacht trekt en wanneer zij inkoopen doen in winkels, mogen zij daar voor al niet langer vertoeven dan strikt noodig is. Wordt haar een kop koffie of een andere verversching aangeboden, zoo moeten zij die weigeren, enz. De vrouwen zijn hevig verontwaardigd over de inmenging der geestelijkheid in haar particuliere zaken. Zij ver klaren in de bladen, dat zelfs in den tijd van Mohamed zulke fanatieke be palingen niet golden en dat de voor schriften bovendien geenszins in over eenstemming zijn met de bepalingen van den Koran. Waarom aan de Turksche vrouwen ook na de invoering van het nieuwe régime, niet de minste bewegingsvrijheid wordt vergund, is niet gemakkelijk te begrijpen, tenzij men aanneemt, het geen trouwens door velen wordt be- Eensklaps verscheen er een sombere trek op 's konings gelaat. Uit een der aangrenzende zalen weergalmde gezang van Syrische jonkvrouwen. Antiochus greep zijne leermeerster Cleanthes ruw bij den arm. „Hoort ge, wat zij daar zingen vroeg hij. Cleanthes luisterde. Duidelijk klon ken thans de woorden van het lied boven het feestgeruisch uit „Wanneer eindelijk Zullen wij bij uw gastmaal De maagd zien, De dochter van uw volk Die gij op uw knie neemt En liefkoost?" „Zóó trachten zij mij over te halen, om een vrouw uit haar midden te kiezen, ten einde aan den troon een erfgenaam te gevenI k zou eene echtgenoote nemen Hij lachte en luide en bitter en een der beschonken satrapen, die het luid ruchtig lachen des vorsten opnam voor een uitbarsting van vroolijkheid, hief zijn beker op en riep „Koning, nog altijd ontbreekt er eene vrouw aan uwe zijdeHeden hadt gij het rijk eene koningin moeten schenken Antiochus antwoordde niet. Onder zijn kleed droeg hij aan een gouden keten, als een soort talisman, een grooten edelsteen op het bloote lichaam. Op dien steen stond een vrouwen naam gegraveerd. weerd, dat de revolutie zoo goed als geen wijziging heeft gebracht in de op vattingen der Turken. o Hij, de sergeant, werd belast met op leiding van reserve-kader, had graag zulk een betrekking van vertrouwen cn werkte met al zijn krachten om van de hem toevertrouwde reservisten in den koiten tijd nog zoo flink mogelijk reserve korporaals te maken. Hij had succes van zijn werk en zijn leerlingen waren hem dankbaar. Voor leerlingen en onderwijzer was de opleiding een aan gename tijd. 't Is drie jaren later. Wij zijn in de kamp. De sergeant is nog sergeant, staat reeds bijna zes jaren op de rang lijst voor sergeant majoor. Op dezelf de compagnie is een zijner vroegere leerlingen vaandrig en bij de oefeningen zijn sectiecommandant. De vaandrig is evenwel alleen sectiecommandant wan neer er „voorwaarts marsch" en „sectie halt" te commandeeren is, en wanneer er „pluimpjes" zijn op te strijken met de, door den sergeant afgerichtte sectie. En de sectie werkt ook correct, er valt niets op te zeggen, want „de sergeant" loopt in 't opsluitend gelid! Maar wanneer de sergeant, die alles deed aan den troep en nog doet, waar het heele beweeg der compagnie nog om draait, 's morgens met een keteltje rijstewater op de knie, in zijn tent ver scholen, trachtte eten, stapt de vaandrig met de officieren mee en doet zich te goed en vergeet geheel dat hij op de heide is, En wanneer straks de slecht gevoede troep met haar bepakking loopt te zeulen durft een reserve luitenant, die zich zoo even volkomen verzadigd heeft aan alles wat zijn maag begeert, hoorbaar op te merken dat hij zijn veldflesch maar af zal doen, want die is hem te zwaar! 'k Heb zelden meer hooren morren als in het laatst door mij bijgewoonde kamp. En niet zonder reden. De onderofficieren worden ouder, en, alsof dit gelijden tred houdt, of dat dit maar zoo lijkt, de officieren jonger. Wanneer men nu eens een enkele maal, b. v. één of twee keer, zooais een milicien, gedoemd wordt een leven van enkel armoede te lijden, ach dat is niet onoverkomelijk, heeft zelfs zijn bekoring. En wanneer allen, dus ook het hoogere kader in één en dezelfde menage waren, dat ieder dus begreep dat hei, hei wasdat op de heide een ieder moest tevreden zijn met wat den gewonen soldaat werdt voortgezet, ziet, dan verviel elke wrok, dan voel de men meer, dat het nu eenmaal niets anders kon. Maar wanneer de onderofficier jaar in jaar uit met een vijftal collega's, zich in dezelfde tent in het stroo moet uitstrekken, moet smullen aan tarwe brood met solo-margarine, slechte soep en gestampt eten met heibloemen, moet sjouwen zijn vijf en twintig kilogram bagage, dan ergert hij zich aan hen die alleen boven hem staan om het feit dat zij zich, in plaats van als vrij williger bij de troep, bij het reserve kader hebben verbonden. De vorst keerde zich met walging van de dronken gasten af en drukte den steen zóó krampachtig tegen zijn naakte borst, dat de naam „Hamathe- sana," dien hij sedert jaren in zijn hart droeg, met pijn zich op zijn vleesch afdrukte. De vroolijke pooiers zwaaiden met hunne bekers en riepen huldigend den naam des konings, doch de heerscher der Syriërs hield zijne oogen naar den grond gericht. Bekoorlijke danseres sen omzwermden zijn troon hij keek ze niet aan. Hij dacht slechts aan die ééne, die reeds lang onder Rome's pijnboomen rustte en het beste ge deelte zijns harten naar de onder wereld had medegenomen. De geschenken voor de gasten werden gebracht, bestaande uit cameën van agaat, smaragd, amethyst of jaspis met de beeltenis des konings kunstig daarop gesneden. Onder luid gejubel ont vingen de voornaamsten gouden bekers otwel armbanden met edelgesteenten bezet. Ook Cleanthes, de wijsgeer, hield in de hand een melkwitten onyx met licht-roode aderen doorloopen, welke aan de eene zijde de nog jeudige beeltenis van zijn leerling vertoonde, en aan den anderen kant zijn eigen portret. De grijsaard evenwel scheen zich niet te verheugen over de camee, welke Antiochus opzettetijk voor hem te Rome had laten snijden vorschend sloeg hij een blik op den koning. Antiochus zat nog altijd bleek en met ernstig gelaat op zijnen troon, Voor hen een afzonderlijke tent, e'en ledidant, een waschtafel, n.b. een water pot enz. en een menage zooals ze het allen in hun burger leven beslist niet zullen genieten. En dat is dan op de hei Gewoonweg een vacantie-uitstapje En de sergeant die den troep voor de heeren klaar maakt, zeult nu, onder hun commando, mee, en is soldaat met strepen De onderofficier vraagt, en dat niet zonder reden ea-n andere bepakking maar nu vraagt hij ook op de heide een betere voeding en ligging of men neme de ergernis weg De oppositie-geest, zooals die in mijn laatste kamp zich deed merken was eenvoudig verontrustend, een rommelende krater gelijk, gereed zijn lava uit te spuwen. Laat ons nog hopen op radicale ver betering voordat de gevolgen van den huidigen toestand zich aan den troep doen gevoelen. 11 Sept. 1917. Argus. (Algemeen Mil. Weekblad). o Met duel. De markies de Villerois bevond zich in een onaangename positie. Voor hem stond een jonge edelman, Henri de Bernoul, wachtende op antwoord op zijn aanzoek om de hand van Clé- mence, de aanminnige dochter van den markies. De Bernoul, een dapper offi cier bij de dragonders van Hendrik IV, was een gunsteling van den koning.; daarom wilde de markies hem niet gaarne door een weigering beleedigen. Aan den anderen kant verzette zijn trots zich om de hand zijner dochter weg te schenken aan iemand, wiens geslacht van zoo jongen ade! was de Bernoul kon slechts enkele voor vaders aanwijzen en daaronder was, fluisterde men, een boekbinderOm zich uit de verlegenheid te redden, schaamde de markies zich niet, zijn toevlucht te nemen tot een leugen hij mompelde zoo iets dat hij zich vereerd gevoelde door het aanzoek van den officier, maar sneed diens hoop onverbiddelijk af door de verzekering dat zijn dochter reeds verloofd was en wel aan de vicomte de Beaumont. Den volgenden dag was deze ten hoogste verwonderd een uitdaging te ontvangen van den ridder de Bernoul, dien hij nauwelijks kende. Maar hij meende aan zijn eer te kort te zullen doen, als hij de uitdaging niet aannam; men was in de dagen van Hendrik IV gauw klaar om de degens te kruisen. Denzelfden namiddag nog had de ont moeting plaats op een kleine afgelegen weide. De Beaumont werd ernstig aan den rechterarm gewond, en daar hij veel bloed verloor, kwamen de getui gen tusschenbeide. Zij verklaarden het duel voor geëindigd en de tegenstan ders scheidden met hoffelijken groet. Nauwelijks was de vicomte van zijn wond genezen, of de jonge officier wachtte hem op aan de trap van het Louvre en vroeg hem of hij nog niet eens lust gevoelde met hem op de kampplaats te verschijnen. De Beaumont verklaarde zich aan stonds daartoe bereid. Ditmaal begaf men zich naar een tuin in Argenteuil. zonder acht te slaan op de zwelgpartij aan zijne voeten. „Lang leve de koningriepen dankend de begiftigden. Antiochus scheen niets te hooren. In haastige teugen ledigde hij den tot nu toe nauwelijks aangeroerden beker en verliet vervolgens de zaal. Vleiend omstuwden hem de danse ressen. Slaven met fakkels maakten zich gereed hem te volgen. De koning drukte de hand tegen zijn borst, waar de naam Hamathesana schrijnde. „Ik verkies alleen te zijn zeide hij op zulk een gebiedenden toon, dat de vrouwen en de slaven onthutst zich terugtrokken. Hij wierp nog een moeden, doffen blik in de benauwd-warme, van be dwelmende geuren bezwangerde zaal, en trad dan met een diepen zucht van verlichting naar buiten in de zwijgende duisternis. Tusschen donkere taxisboomen en sluimerende tamarisken schemerden in 'den maneschijn de dubbele stand beelden van Aristophanes en Terentius, van Homerus en Sophocles, van Menan- der en Archilochos, doch Antiochus zag ze niet. In diep gepeins verzonken, bleef hij staan- Wat was het toch, dat hem zoo ter neer drukte Had hij dan niet eindelijk het doel zijner wenschen be reikt Het volk had hem, haast tegen zijn verwachting in, eenparig als souverein erkend, het zilver van Jason had zijn De uitkomst van het gevecht was dat de Bernoul een steek in den hals ont ving. Weer verklaarden de getuigen, dat er aan de eer genoegzaam was voldaan en de officier moest zich, zij het ook met verbeten woede, naar hun uitspraak schikken, 't Hield langen tijd aan, eer hij volkomen hersteld was toen was zijn eerste gang naar de Beaumont, die hem geluk wenschte met zijn genezing en glimlachend vroeg of hij gekomen was hem voor de derde maal uit te dagen. Zoo is het, antwoordde de Ber noul, en ditmaal zonder lastige getui gen, die ongeroepen zich in onze zaak mengen. Zooals ge wilt, hernam de vi comte waar en wanneer zullen wij elkander ontmoeten Hedenavond in den tuin van het Luxembourg't is lichte maan. De beide tegenstanders waren stipt op tijd. Het gevecht duurde langzij waren op hun hoede, want zij kenden eikaars krachten. Eindelijk drong de spits van de Bernouls degen in den schouder van den Vicomte. Gij schijnt niet eerder tevreden te zijn, dan nadat ge mij hebt neer gelegd, zeide hij. Ik gun u dat ge noegen, maar zou toch gaarne vooraf willen weten om welke reden gij mijn dood zoekt. Omdat gij verloofd zijt met de jonkvrouw de Villerois. Wie heeft u dat gezegd Haar vader, de markies, zelf. Zeg hem uit mijn naam dat hij een Gascogner is. Na deze opheldering reikten de beide edellieden elkander de hand en verlie ten als vrienden de plaats, waar de een naar het leven van den ander had gestaan. De henhaalde tweegevechten van de Bernoul en de aanleiding daartoe ver wekten veel opspraak in Parijsook de koning bleef er niet onkundig van. Toen hij eens den markies onder zijn hovelingen zag, richtte hij het woord tot hem. Wat hoor ik, mijn waarde mar kies, weigert gij de hand uwer dochter aan een van onze verdienstelijke offi cieren vroeg hij. Stamelend bracht de Villerois zijn verontschuldiging uit en vergat daarbij niet van den boekbinder te gewagen, die zich onder de Bernouls voorvaderen zou bevinden. De koning glimlachte. Een boekbinder oefent een vak uit, waarde markies, dat tot de kunst kan worden gerekend. Zoo iemand staat, dunkt mij, volstrekt niets lager als b.v. een vischhandelaar. De markies verbleekte. Toch, ging Hendrik IV voort, stamt een aanzienlijke familie in Frank rijk van een vischhandelaar, of kent gij den naam van die familie, mar kies De Villerois, fluisterde de edel man bijna onhoorbaar. Welnu, er zal toch niets in te bren gen zijn tegen het huwelijk van een nakomeling van een boekbinder met de afstammelinge van een vischhandelaar, markies. De Villerois boog onderdanig en den volgenden dag was Henri de Bernoul de verloofde van Clemence. schatkamers weder gevuld, en de Ro meinen hadden hem in zijn koningschap bevestigd. En toch bleef de vreugde verre en liet het geluk op zich wachten. Hij dacht niet aan het lijk van den af vallige Nathineër, dat nu in de diepe schacht verpletterd lag, als buit voor den leeuw, voor wiens gebrul Simon nog een paar uur geleden had gesidderd. Wat beteekende zulk een offer voor hem, den zoon van een volk, dat aan bloed en moord gewoon was Er lagen op hem een doffe neerslachtig heid, een diep gevoeld heimwee en een brandend verlangen, evenals in dertijd, toen hij, na jaren van scheiding, de vaderlandsche kust weerzag. En dan die groote verlatenheid Gelijk een wanklank schalden uit de verte het luidruchtig gejubel der be- schonkenen en het lachen der schaam- telooze vrouwen den eenzamen man in de ooren. Toen rukte hij denver- welkten krans uit zijn haar en slingerde dien met walging wijd van zich af. Slechts één persoon zag hem in deze eenzaamste, armzaligste stonden van zijn verloren leven, namelijk Cleanthes, zijn getrouwe leermeester, die hem stil achternawas gegaan en vermoedde, wat er omging in de ziel van den man, die zoo gelukkig had kunnen worden en toch zoo rampzalig was. En de grijsaard werd door innig medelijden bewogen. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1910 | | pagina 6