Er moet dus eene herstemming plaats hebben tusschen de heeren de Gelder en Loois. Eergisteren middag heeft een der opvarenden van bet Nederlandsch. barkschip SUentiahetwelk hier in het dok ligt, getracht zich van het leven te berooven, door zich meteen mes aan den hals te verwonden. Men vond hem, bewusteloos door bloedverlies, over een kussen liggende, doelt de wonden, welke hij zich had toegebragt, waren, hoewel nog al vrij ernstig, niet doodelijk. Een ander geval van dien aard dat gisteren plaats had, is minder gelukkig afgeloopen: De sergeant-majoor D., van het 3e regement infanterie, alhier in garnizoen, heeft zich op de zolder van de Bomvrije kazerne begeven, en daar, door middel van een geweerschot, een einde aan zijn leven gemaakt. De reden dezer wanhopige dood zijn niet als zeker op te ge- Ven. Hij laat eene bedroefde weduwe en drie kinderen na. Ofschoon de heer Bosse in de tweede kamer verklaard heeft dat de regering nog geen besluit genomen had omtrent de aanhangige wetsontwerpen, verneemt men toch uit zeer te vertrouwen bron dat althans de nieuwe minister van oorlog de wetsontwerpen van zijn voorganger heeft ingetrokken. Gedurende het jaar 1867 zijn 9037 schepen uit zee in de Nederlandsche zeegaten binnengekomen en 8367 van daar naar zee gezeild. In dat tijdvak zijn 45 schepen gestrand, van welke er 6 met man en muis zijn vergaan, 35 gebleven, doch de bemanning gered, en 4 later afgebragt zijn. Van deze schepen zijn gestrand 26 tusschen de Eems en Texel, 8 op de Rollandsche kust en 11 op den Banjaard, Oosteren Zeeuwsche kusten. Van de gestrande schepen waren 25 naar Nederlandsche, 20 naar vreemde havens bestemd. Van deze vaartuigen waren 11 Neder landsche, 12 Engelsche, 8 Fransche, 3 Pruissisehe, 1 nieuw Pruissisch (Hannoversch), 5 Noordsche, 1 Bremer, 1 Hambur ger, 1 Amerikaansch en 2 onbekende vaartuigen. Door het keizerlijk Russische ministerie van financiën is onder dagteekening van 14/2 Mei 1868, de volgende beschik king ten gerieve van handel en scheepvaart genomen. De ge dwongen vertooniiig der cognossementen door de schippers bij limine aankomst te Kronstadt en te St. Petersburg is afgeschaft. Daardoor vervallen ook de aan deze verpligting verbonden ge volgen. In plaats der cognossementen zal de schipper zijn scheèpsmanifest kunnen vertoonen, waarvan eene vertaling en twee afschriften voor het tolambt opgemaakt zullen worden. In het buitengewoon geval, dat een schip van geen manifest zal zijn voorzien, zullen de vroegere bepalingen aangaande de cog nossementen van kracht blijven. Door deze beschikking ver vallen 24 paragrafen der verordeningen op het vertoonen der cognossementen met de daaraan verbonden talrijke strafbepa lingen. Amsterdam 10 Junij. In onzen tijd van spoor weg-ongelukken is liet niet onbelangrijk melding te maken van de uitspraak heden door de eerste kamer der arrondisseinents-, regtbank alhier gedaan, in het bekende ongeval dat den 20 Mei 1866 op den Hollandschen spoorweg te Veenenburg voor viel. Een der reizigers, W. Nielson Suckking, oud-raadsheer in de court of chancery, te Londen, zat rustig in zijne coupé, toen hij door den botsing van twee treinen het bezoek ontving van een locomotief, die hem de beide beenen brak. Hij werd ge durende meer dan een jaar verpleegd (en koste der Hollandsche Spoorwegmaatschappij te Haarlem en Zantvoort. De kosten hiervan en van geneeskundige hulp, door de maatschappij be taald, bedroegen ongeveer12.000. De heer Nielson herstelde aan een been geheel, doch op zijn 62jarigen leeftijd wilde liet andere been niet genezen. Hij kon nu evenwel naar Engeland terugkeeren. De Maatschappij dacht dat de zaak hiermede was afgedaan, iloch de heer Nielson stelde, na vergeefsche minnelijke pogingen eene regtvorderiiig in tegen de Maatschappij voor de arrondissemenls-regtbank alhier, tot vergoeding 1. van geleden schade, daardoor ontstaan dat hij verpligt is geweest zijne huishouding op te breken, zijne woonplaats, die tijdelijk in Darm stad was, ii).et de zijnen naar Nederland over te brengen, en 2. van voortdurende schade, daar hij nog steeds onder geneeskun dige behandeling ipoet blijven, zich van een bijzonder dienstper soneel bedienen, eii wil hij niet op krukken gaan, een rijtuig moet aanleggen om in fie behoeften des levens, overeenkomstig zijnen stand, te voorzien. Nadut deze zaak in het breede was be handeld door inr. A. S. van Niepoji, voor den eischer, en mr. J. A. Molster, voor de Maatschappij, heeft de regtbank lieden, bij liaar vonnis de Maatschappij veroordeeld tot betaling l.eener sog) van cirka f 4990 voor geleden schade ter zake voorschre ven, en 2. om aan den eischer uit te betalen een jaargeld gedu rende zijn leven ten bedrage van ƒ1709 per jaar, ter vergoeding van meer behoeften des levens of te lijden schade; zulks gewaar borgd door inschrijving op het grootboek. De eischer had geen vergoeding voor levensonderhoud gevorderd, daar hij door het Engelsche gouvernement is gepensionneerd met 350 's jaars. Dingsdag voormiddag werd het stoffelijk overschot van Neêrland's eersten beeldhouwer, Louis Rover, ter aarde besteld. Ten 10 ure vereenigdeu zich veie kunstenaars en kunstvrienden in de zaal der Maatschappij Arti et Amicitia, waarvan de over ledene een der oprigters was. Op den achtergrond der zaal was eeu rouwtrofée opgerigt, waarin het portret van den overledene, in den bloei zijns levens, geschilderd door Ysendijck, prijkte, omringd door de naamcijfers 17931868. Ook waren velen van 's kunstenaars scheppingen daarheen gebragt, die op nieuw het treffelijkst getuigenis leverden van de groote gaven des overledenen. Van de Maatschappij Arti et Amicitia begaf zich de stoet, voorafgegaan door het bestuur der Maatschappij en door de directeuren der academie, naar het sterfhuis en volgde de lijkkoeis naar het Roomsch-Caiholiek kerkhof de Liefde, waar de lijkdienst werd verrigt. Na de begrafenis nam de heer (J. Rochussen, president der Maatschappij Arti et Amicitia het woord op en bragt deu overledene dank voor hetgeen hij als stichter voor de Maatschappij en tot ondersteuning van weduwen en weezen van kunstenaars gedaan heeft. Hierna sprak de heer Hotdijk met diep bewogen stem een paar woorden en riep den overledene, dien hij als een opregten en innigen vriend had lief gehad, een laatst vaarwel toe; waarna de heer J. A. Alberdingk Thijm de aanwezigen namens de familie bedankte voor het be wijs van belangstelling den overledenen bewezen, en besloot, na op het voortreffelijke kunstenaars streven van deu ontslapene ge wezen te hebben, met de woorden door Royer zelf in zijn laatste uur gesproken: „La poésie ne finit pas", de plegtigheid. Mogen die woorden bewaarheid worden en de thans levende Nederland sche kunstenaars door hunne werken hewijzen dat zij met vol hardenden ijver naar het schoone trachten, waarin Royer hen onvermoeid en tot in zijne laatste levensdagen is voorgegaan! C£tpöll© (Langstraat) 9 Junij. In den afgeloopen nacht heett de vorst aan de te veld staande aardappelen, eu inzonderheid aan de boekweit veel nadeel gedaan. Sommige boekweitvelden zijn zoodanig geraakt, dat er niets anders over blijft dan op nieuw zaaijen. Bij de aardappelen is alleen het bo vengedeelte van den stengel zwart. Delfzijl 9 Junij. Eenige dagen geleden deed zich alhier een ongewoon voorval voor. De stoomboot Kroonprinses Marie vertrok 's namiddags 5 uur van Emden, ten einde „eine Lustfahrt" te doen naar deze stad. Uitgezonderd enkele Neder landers waren het Pruisseu, waaronder vele militairen, welke zich op de boot bevonden. Bij hunne aankomst in deze plaats heersehtte er eene ongewone beweging onder de aldaar verblijf houdende militairen, die in rijen geposteerd met uitgetrokken sabels buiten de Waterpoort stonden, als moest er iemand ge- executeerd worden. Men werd echter spoedig uit den droom 'geholpen. Een Pruissisch militair, het piket willende passeren, werd naar een „pas" gevraagd en dien niet hebbende, gezegd: terugkeeren of in arrest; een oogenblik later kwamen ook de andere Pruissen opdagen met iemand aan de spits, wiens schit terende uniform een Imogen rang aanduidde, waarop de kom- itiandant dezer stad voorwaarts traden hein vroeg: „Zijl. gij officier?" welke vraag met „nein" beantwoord werd. „Hebt gij een pas?" „Nein." „Dan permitteer ik, als komman- dant, u niet binnen deze vesting te gaan." De fiere houding van den kapitein gaf den Pruis niet onduidelijk te kennen, dat hij zich voor een Nederlandsch oilicier bevond, wiens woorden eene wet voor hein waren. Er bleef voor den Pruis dus niets anders over dan terstond weder aan boord van de stoomboot te gaan en terug té keeren. Haarlem 9 Junij. Gisteren echtend, tusschen tien en half elf uur, is in de rijtuigt'abriek van den heer J. J. Beijnes alhier een slijpsteen van bijzondere grootte, welke door stoom in beweging wordt gebragt, dooreen onbekende oorzaak ge sprongen en wel met zulk eene kracht, dat een stuk, Ier lengte van ongeveer 1 el en ter dikte van 5 palmen, over de Molen- steeg heengevlngen en door vier muren van bewoonde huizen gedrongen is, waarna het in een kelder is teregt gekomen. In zijne vaart heeft de steen een meisje van 10 jaren aan het achter hoofd gewond: dat kind verkeert echter op het oogenblik buiten gevaar. De aangerigte schade aan de huizen en meubelen isnog al aanzienlijk. Leiden 5 Junij. Men zal zich welligt 'herinneren dat de schietbaan in het Kaauilaud, even buiten deze stad, nadat

Krantenbank Zeeland

Vlissings Weekblad | 1868 | | pagina 2