jelijkheden tot dusverre ontmoet bestond in de omstandigheid dat de bergpas, welke tusschen Zouila en Senafe ligt, in den regentijd onbruikbaar is en een bergstroom wordt. Dit leidde tot de noodzakelijkheid om het hooge land tot basis te kiezen, ten einde de gemeenschap met Zoulla te kunden ontberen. Van laatstgenoemde plaats tot aan de plek Koomayloo genaamd, alwaar de bergkloof begint, is reeds een spoorweg gelegd. Wan neer men nu bedenkt dat het Engelsehe leger de gemeenschap tusschen Senafé en Magdala en dus langs eene uitgestrektheid van 130 uren of daaromtrent moet openhouden, zonder eenige kennis te bezitten van de streek die het had door te trekken, behalve hetgeen uit gissingen is op te maken, dan springen de omvang (zoo als sommigen het noemen) de onbezonnenheid van den togt in het oog. De schoorvoetende bijstand, dien de iiiland- sche opperhoofden aan de Engelschen verleenen, en die in wer keloosheid, zoo niet in tegenstand dreigt over te gaan, wordt daardoor (en zeer natuurlijk) verklaard dat de Engelschen onver- bloerad hun voornemen te kennen hebben gegeven niets anders te bedoelen dan de bevrijding der gevangenen en alsdan het land te verlaten. „Indien dat uw voornemen is," zoo redeneren de Abyssinische opperhoofden, „wie zal ons dan beschermen tegeu de wraak van Theodorus als gij vertrokken zult zijn?" Dezelfde redenering zou de opperhoofden tot bondgenooten van koning Theodorus maken kunnen. De Engelschen zullen, willen zij de vriendschap der inlandsche opperhoofden en vooral hunnen bij stand genieten, dus meer moeten doen dan de gevangenen te Magdala bevrijden, en een einde aan het rijk van Theoderus maken, nl. als zij het zoo ver gebragt hebben, dat het doenlijk wordt. De Times twijfelt er niet aan en zegt dat alles tot nu beter ging dan men verwacht had. Duitschland. De pachters der speelbanken van Wiesbaden en Hom burg hebben zich tot het bestuur der stad Geneve gewend ten einde concessie te bekomen tot het oprigteu van eene speelbank aldaar. Zij willen tegenover de concessie de schulden der stad betalen en daarenboven publieke werken van grooten omvang op hunne kosten voltooijen. Aan de Russische diplomaten is dezer dagen door hunne regering in last gegeven, de Oostersche kwestie en al wat er mede in verband staat, te laten rusten, in het belang der hand having van den vrede in het Westen. Czar Alexander II wil niet beschuldigd worden den wereldvrede te storen, en heeft zijne vertegenwoordigers doen aanschrijven zich te onthouden van alle tusschenkomst in de geschillen tusschen Turkije en de christen onderdanen van dezen Staat. Op last van den keizer van Rusland is in het geheele rijk een inschrijving geopend ten behoeve van de bevolking der ten ge volge van bet gebrek aan granen noodlijdende provinciën. De keizer zelfheeft voor 2U.0UU roebels, de keizerin voor 1U.U00, grootvorst-troonopvolger voor IU.060, diens gemalin voor 1000, grootvorst Wladimir voor 1000, en grootvorst Alexis voor 1000 roebels ingeschreven. Bij de commissie van bijstand, die den grootvorst-troonopvolger tot voorzitter heeft, was den 9 dezer maand reeds ingekomen de som van 176,822 roebels. Naar het schijnt zal de koning van Pruissen eerstdaags aan graaf Bismarck een schitterende belooning toekennen voor zijne den lande bewezen diensten, en die tevens het ongegronde zal aantoonen van de geruchten, volgens welke de eerste minis ter zou zijn in ongenade gevallen. De afmatting, hem door het verzet der feodale partij, was de reden van zijn verzoek om verlof, maar hij zal weldra te Berlijn terugkeeren, zich weder aan het hoofd van het bewind plaatsen en zijne tegenstanders tot den aftogt nopen. Uit Hietzing, nabij Weenen, de verblijfplaats van den voorraaligen koning van Hannover wordt gemeld, dat reeds vele toebereidselen gemaakt zijn voor de viering van 's konings zilveren huwelijksfeest. Door hem zijn tegen 19 en 20 Maart al de loges van den eersten rang en een groot aantal andere plaatsen in den zoogenaamden schouwburg aan de Wien afge huurd, waar achtereenvolgens, op 's konings verzoek, Blaaum- baard en de Groothertogin van Gerolslein opgevoerd zullen wor den. Van stadswege zijn voor den tijd van vier dagen de groote zalen van het Kurhaus tot 's konings beschikking^»esteld. In die zalen zullen de voorgenomen feestmalen worden aangerigt, waarbij al het zilver des konings te pronk gesteld en gebruikt zal worden. De extra-trein van Hannover naar Weenen, die zondag liep, werd eerst te Leipzig een eigenlijk gezegde feest- trein. De gasten uit het Hannoversche zullen zich derhalve met gewone treinen naar Leipzig begeven. Belgie. De koning en het koninklijk gezin zijn tegenwoordig geweest bij de plegtige uitdeeling der belooningen, toegekend aan de Belgische inzenders voor de Parijsche wereldtentoonstelling. Bij deze gelegenheid werden verscheidene toespraken gehouden, waarvan de merkwaardigste was die vaneen heer Pirraez, minister van binnenlandsche zaken. Deze eindigde zijne rede met te zeggen dat, indien te eenigen tijd op de tentoonstellingen een nieuwe sectie geopend inogt worden „voor het bestuur der volken," Belgie er trotsch op zal zijn zijne staatsregeling daar ten toon te stellen. De koning heeft 64 decoratiën der Leopolds orde, waaronder 9 officierskruizen, toegekend aan industriëlen die reeds te Parijs onderscheidingen verworven hadden. De kunstenaars zijn dezen keer niet bedacht geworden; de bladen die reeds de benoeming van de schilders Leys en Gallait tot groot-officieren der Leopoldsorde enz. vermeld hadden, zijn dus kwalijk ingelicht geweest. Dezer dagen heeft te Antwerpen een hevige brand gewoed. Het schip de Jonge Cornelis, inhebbende 500 vaatjes petroleum en 150 vaatjes, behalve 200 kannen, naptha, geraakte omstreeks 3 ure des namiddags in brand. Het schip lag op de Schelde aan den ingang van den gracht des Crasseurs, bij de brug. In 20 minuten, eer de stoomspuiten in werking kwamen, had zich de brandende pretroleum reeds over de rivier verspreid. lil de nabijheid lag voor de stad tusschen andere schepen een ligter die zelf petruleum en naptha in had. Deze geraakte, tot grooten schrik der omstanders, ook in brand. Op dat oogenblik was echter het tij genoeg gewassen, om het voor een stoomboot mogelijk te maken den brandende ligter te naderen. Een Engeisch kapitein begaf zich aan boord van het brandende schip, bevestigde een paar haken aan de verschansing en de touwen, en bleef op het vaartuig, om te zorgen, dat de haken niet lossprongen, ieder oogenblik gereed, zoo hij zijn post niet behouden kon, zich zwemmende te redden, terwijl de stoomboot, het brandende vaartuig een eind de rivier opsleepte en aan de overzijde tegen land zette, waar het veilig bleef branden tot 's nachts 1 ure, toen het door de vlammen geheel was verteerd. Intusschen had het wassend tij de brandende olie in lange stre pen drijvende op het water den weg doen nemen naar de stad 'en iu de gracht des Brasseurs, waar verscheidene schepen lagen. De brug liep weinig gevaar meer, doch voor die schepen begon de toestand zeer angstig te worden. Eer het echter te laat en de vloed te zeer gerezen was, hadden eenige personen van de brandweer zich te water begeven, en tot aan hunne schouders onder water, slaagden zij er in rondom de schepen een afslui- tilig te maken van balkeu, welke het drijvende vuur beletten de schepen te bereiken. Op die wijze werd ook een schuit be schermd, waarop zich een der gunstigst geposteerde spuiten bevond. Ten 5 uur rezen de vlammen nog hoog op uit het schip doch het vuur kon zich niet meer aan andere schepen mededeelen. Ten 7 uur zonk het schip en raakte de brandstof op. De oorzaak van den brand en het bedrag van de schade zijn nog onbekend. De petroleum was bestemd voor de lading van het stoomschip Marie de Brabant. INGEZONDEN. Vmssjngen, 16 Februarij 1868. Aan de redactie van het Flissingsch Weekblad. Ik ontving dezer dagen van het Belgisch loodspersoneel alhier de belangrijke bijdrage van f 118.771/,, ten behoeve van de weduwen en weezen der bij het vergaan van de Terschellinger loodsboot n°. 4 omgekomen personen. Deze medewerking, ook waar het geldt de uitoefening van milddadigheid, wordt door mij op hoogett prijs geschat, en zal zeer zeker bevorderlijk zijn tot het bestendigen van de goede relatiëu tusschen de beide loodswezens hier ter stede, waarin wij ons in den laatsten tijd meer en meer mogen verheugen. Indien de redactie van den inhoud van dit schrijven onder hare berigten wil melding maken of wel den' brief plaatsen in zijn geheel, zoo wordt daartoe mijnerzijds de volle vrijheid ge geven. Ik heb de eer te zijn, UEd. dm. Dienaar [get.) K L E IJ N H E N S. Inspecteur over het Nederlandsch loodswezen.

Krantenbank Zeeland

Vlissings Weekblad | 1868 | | pagina 3