Sedert hét begin der ziekte: aangetast 315, aan de ziekte ge^ storven 17, afgemaakt 535, hersteld O, nog ziek 0 runderen. Uit den daarbij gevoegden rekapitulatie-staat blijkt het vol gende Aangetast in de week van 713 April: in Zuid-Hol land 659, Noord-Holland 11, Utreeht 83, Gelderland 5, Noord- Bfabant 3, totaal- 761; van 14—*- 20 April in Zuid-Hol land 555, Noord-Holland 12, Utrecht 30, Gelderland 17, Noord-Bra bant 0, totaal 932; van 21 tot 27 April: in Zuid-Holland 33S, Noord-Holland 6, Utrecht 15, Gelderland 3, Noord-Brabant 4, totaal 362 runderen. In het geheele rijk zijn sedert het uitbreken der ziekte aan getast 156.116, overleden 78.078, afgemaakt 29.6b0 beesten. Zoodat de veestapel daardoor verminderd is met 107.758 stuks vee. Amsterdam 7 Mei. Voor het provinciaal ge- regtshof alhier moest heden de zaak worden behandeld van John Marrs en zijne medebeschuldigden, ter zake der ongere geldheden te Velzen, in September 1866, tusscheu eenige Éngelschen en Hollanders over het arbeidsloon aan de doorgra ving van Holland op zijn smalst voorgevallen. Het hof was ditmaal uit vijf, en niet, gelijk gewoonlijk, uit vier leden zauien- gosteld, te weten: de heeren mr. G. Schimmelpenninck, als voorzitter, en de heeren mrs. C. 1). Asser, P. J. Terding van Berkhout, P. S. Noyon en P. G. R. H. van Lilaar, raadsheeren. He beschuldigden, Cornells Visser, Johanna Brouwers, huis vrouw van Anthony van den Bosch, en Jan Mooy, waren tegen woordig, de beschuldigde Lobé in October 11. te Zalt-Bommel overleden, de beschuldigde John Marrs, de Engelsche stalmees ter van den aannemer der Amsterdamsche Kanaal-maatschappijn afwezig. Ten gevolge der afwezigheid van laatstgemelde, rekwi- reerde de advocaat-generaal, mr. J. Spoor, de oproeping van dezen tegen een nader door het hof te bepalen dag en aanhouding ijer zaak ook ten opzigte der medebeschuldigden. Het hof be sliste QQuform dit requisitoir en bepaalde dat dingsdag 4 Junij e. k. de zaajc weder zou worden behandeld. Arnhem 6 Mei. Op donderdag 16 dezer zal voor het provinciaal geregtshof alhier teregt staan Johanna Reiniera van Einden, oud 17 jaren, modiste, wonende te Arnhem, be schuldigd van poging tot vergiftiging en diefstal. Uit de acte van beschuldiging blijkt, dat de beschuldigde sedert het laatst van October 1866 als leeriing-modiste inwoonde bij de gezusters Holtus, te. Arnhem, waarvoor dezen eene geldelijke tegemoetko ming genoten. Op den 12 Januarij 11. bleet van het middag maal, dat de beschuldigde met hare meesteressen had gebruikt, en h 'twelk bestond uit eene brei vau gort, appelen, stroop, melk, boler en meel, een gedeelte over, hetwelk, in een pan netje gedaan en met een lepel glad gestreken, door eene harer meesteressen weggezet en bestemd werd tot avondeten voor beiden. Hoor toevallige omstandigheden werd die gort echter dien avond niet gebruikt. Den volgenden dag evenwel zag eene der gezusters Holtus, bij het openen der kast, waarin zij de gort had weggezet, dat aan die gort geroerd scheen te zijn, en zich daarin vreemdsoortige voorwerpen schenen te bevinden, die, toen zij ze er uit had gehaald, bleken te zijn vier afgebro ken koppen van lucifers, nog bevestigd aan stukjes van desteelen, hebbende zij later nog elf diergelijke luciferskoppen in die pap gevonden. Bij een ingesteld onderzoek heeft de beschuldigde al spoedig beleden, dat die luciferskoppen door haar in de gort waren gedaan, met het doel oin de gezusters Holtus of eene harer te vergiftigen dat zij tot dat einde des namiddags uit de opkamereen 'vijftiental lucifers had weggen -men, de koppen daarvan afgebroken en de steelen in den kagchel geworpen, vyaariia zij het pannetje met gort uit de keukenkast had geno men, de luciferskoppen er in geschud en daarna de gort met eene vork omgeroerd, opdat de lucifers niet zouden worden qpgemerkt, waarna zij het pannetje weder op de zeilde plaats in dc kast had nedergezet, in afwachting dat hare meesteressen hen inhoud zouden gebruiken Gevraagd naar de beweegreden tot hare daad, gaf zij op, dat zij een tegenzin had in hare be trekking, omdat zij niet te best en te weinig eten kreeg, alleen op eene bovenkamer en dikwijls in de koude moest zitten en ook het werk niet naar haar zin Was, en dat zij dacht dat als eene harer meesteressen dood was, de andere de zaak niet zoude kunnen voortzetten en zij dan naar huis zoude kunnen terug- keeren, waartoe hare ouders thans geen verlof wilden geven; terwijl zij later ook nog heeft verklaard, gedeeltelijk door wraakzucht gedreven (e zijn, omdat de gezusters Holtus haar verwijtiugen deden over kleine oneerlijkheden en snoeperijen, en daarover aaii hare tante geschreven hadden, Bij een nader ver hoor is zij, zonder daarvan reden te geven, hierop teruggeko men. Ten aanziet) van dit een en ander is door hare meesteres sen verklaard, dat de beschuldigde ontevreden van humeur en wispelturig is; dat zij voldoende voedsel bekwam en zich zelve bediende; dat zij werkte op eene kamer zonder vuur, waar het echter niet vriest, en zij meestal eene warme stoof had, en dat zij haar vroeger wel over kleine oneerlijkheden hebben onder houden en daarover aan hjire familie geschreven. De beschul digde heeft aanvankelijk beweerd dat zij, na de luciferskoppen in de gort te hebben gedaan, berouw had gekregen en te ver geefs de gelegenheid ha l gezocht om hare daad te herstellen, doen iafer erkend, dat dit eeue onwaarheid was, en zij na het ontdekken van de lucifers in de gort een doos lucifers had ge kocht, om nogmaals ie ti achten haar boos opzet te volvoeren, welke doos dan ook in tie opkamer bij de gezusters Holtus is gevonden. Een scheikundig onderzoek van de gort en van de daarin ge vonden luciferskoppen leverde als resultaat op, dat in de laatste onder andere niet levensgevaarlijke zelfstandigheden werd aan getroffen phosphorus, in zeer geringe hoeveelheid, vermoede lijk 'hon wigtje, eu in de gort mede phosphorus, maar in verba zend geringe hoeveelheid. Naar het oordeel van twee deswege gehoorde deskundigen behoort de gevonden phosphorus tot de hevigst werkende vergiften, welke, vooral wanneer zij in uiterst ffjn verdeelden staat (zoo als in luciferskoppen) wordt toege diend, zelfs in zeer geringe hoeveelheid den dood kan veroorza ken; zijnde naar hun oordeel de hoeveelheid van b'ioo wigtje ('Ir. grein) voldoende om eene doodelijke vergiftiging te weeg te brengen. Bij het onderzoeken der goederen van de beschul digde zijn daarin nog gevonden een nieuw vrouwencorset en een dito witte halflinnen zakdoek, toebehoorende aan hare meesteres sen, en welke zij erkend heeft uit den winkel te hebben weg genomen. I3ei*g-en op Zoom 6 Mei. Heden nacht ten ruim elf ure barstte op dc bouwhoeve bewoond door den landbouwer Baijers, op den straatweg naar Tholen, in eigendom toebehoo rende aan den heer Meeuwscu te 's Gravenhage, een vreesselijke brand uit, die zoodanig in lievigheid toenam, dat, alvorens de bewoners liet bemerkten, de schuur, met voorraad hooi, stroo enz., benevens de paarden- en koestal, waarin 12 stuks hoorn vee, 6 paarden, 5 varkens, kippen enz., alsmede het wagen- en koetshuis, geheel waren vernield; men heeft letterlijk niets kunnen rédden; met groote krachtsinspanning en het werken vél) 2 spuiten mogtmeu er in slagen het woonhuis te behouden. Men verdiept zicli in gissingen; de bewoners verklaren dat sedert ger ui men tijd (circa 2 maanden) geen licht in den stal geweest is. Naar men verneemt is alles tegen brandschade ver zekerd. Franeker 6 Mei. Algemeen is bekend de onge lukkige historie van het eten van biefstuk te Harlingen. Prof. Cl. Mulder, van Groningen, die op zijne doorreize naar Holland bij een bloedverwant te Harlingen van dat vieesch mede at, ge voelde zich reeds vóór zijn vertrek des anderen daags niet wel; op de stoomboot leed hij aan hevige diarrhee en braking en te Amsterdam is hij eenige dagen later overleden. Heden namid dag bragt de stoomboot Willem III zijn lijk te Harlingen aan, van waar het, vergezeld vau bloedverwanten en vrienden, waar onder eene deputatie van vijf studenten, in eene lijkkoets her waarts werd gebragt, om op de stedelijke begraafplaats te wor den bijgezet. Door prof. Ermerens den lieer mr. C. Wiersnia van Leeuwarden en een der studenten werden bij liet graf van den algemeen geaciiten grijsaard aandoenlijke woorden ge sproken. 'as Grravenliage 7 Mei. Gisteren is alhier uit Luxemburg aangekomen eene deputatie bestaande uit de bur gemeester en twee wethouders dier stad. Na aan het hotel Paulez te zijn afgestapt, begaven zij zich naar Z. K. H. prins Hendrik, alwaar zij een langdurig onderhoud hebben gehad. Heden morgeu vroegtijdig is deze deputatie weder van hier naar Louden vertrokken, ten einde, naar men wil weten, bij de aldaar te houden conferentie, een adres aan te bieden, houdende ver zoek, om het groot-hertogdom onzijdig te verklaren door zijne aanhechting bij België. Gisteren is alhier een groot aantal achterlaad-geweren aangebragt, die door de militairen in ontvangst zijn genomen en naar de magazijnen overgebragt. Hulst 9 Mei. Reeds verscheiden malen hebben we in dit blad berigt, dat hier in den omtrek, en meer bepaald te Lamswaarde groote ongerustheid bestond, over het schrijven v^n brandbrieven, en dat men de boosdoeners maar niet op het spuor scheen te kunnen komen. Doch nu eindelijk is in den afgelpopen nacht alhier gevankelijk binnengebragt zekeren J. van Dam, rietdekker te Lamswaarde, die zich aan het schrijven

Krantenbank Zeeland

Vlissings Weekblad | 1867 | | pagina 2