einde de billijk gevraagde verbinding onzer stad met kanaal en
spoorweg, van welker verwezenlijking, al of niet, leven of dood
voor Vlissingen afhangt, te verwerven.
Dit tweede adres, hetwelk gisteren avond is verzonden, luidt
als volgt;
uZijne Excellentie den- minister van binnenlandsche zaken
#De ondergeteekeude ingezetenen vau Vlissingen, allen bij
den bloei der gemeente het grootste belang hebbende, veroor-
looven zich de vrijheid ter kennis van Uw Excellentie te brengen;
//dat zij met bijzondere belangstelling hebben kennis geno-
meii van het adres met betrekking tot den spoorweg van deze
stad door den gemeenteraad den li dezer uiaand aan Uw Excel
lentie ingezonden, en met de grootste vreugde hebben gezien,
dat de raad met nadruk do belangen dezer stad bij Uw Excel
lentie heeft voorgestaan;
z/dat zij zich volkomen inet dit adres vereenigen, in de vaste
overtuiging dal. zonder de gevraagde verbinding de ontworpen
spoorweg en havenwerken, voor de tegenwoordige stad Vlissin
gen eer tot nadeel dan tut voordeel strekken zullen; waarom zij
bescheidenlijk aan Uwe Excellentie verzoeken, dat het haar he
ilage moge, dat adres wel in gunstige overweging te willen
nemen.
z/'t Welk doende enz.
//Vlissingen 28 Maart 1SG7."
(Volgen de handteekeningen der bovengezegde burgers.)
Het zal voorzeker alle inwoneren van Vlissingen troosten,
opbeuren en bemoedigen te midden van den gevouligen achter
uitgang onzer stad, en de armoede, ten gevolge der in de laatste
jaren volvoerde vermindering van personeel aan 's lands marine
werf, te midden der stille kwijning van zooveel familién, die
met de langzame uitroeljing van dien grooten boom van ons
bestaan goed en bloed hebben verloren, de leden van den ge
meenteraad, met lieeren leden van de kamer vau koophandel,
en de aanzienlijkste burgers op het gepaste oogeublik te zien
optreden, om voor de belangen onzer stad bij Zijne Excellentie
den heer Minister van binnenlandsche zaken waardiglijk maar
krachtig een noodkreet te doen hooren van het verarmde, uit
geputte en ontvolkte Vlissingen, opdat het niet geheel uitgeput
worde en verga.
Toen bij de hooge regering het besluit was genomen tot door
graving van het eiland Walcheren voor een kanaal met bassins
en tot aanleg van een spoorweg door Zeeland tot op Walcheren,
volgens plan en teekening van den heer hoofd-ingenieur Simons,
waarbij Vlissingen totaal werd uitgesloten, zonder eenige ver
binding met spoor of nieuwen waterweg, heeft de hier gevestigde
kamer van koophandel in een adres, dat eenige dagen daarna
gevolgd werd door een adres van adhaesie van onzen gemeente
raad, zich gewend tot den heer minister van binnenlandsche
zaken met dringend verzoek tot verbinding der stad met de
voorgenomen werken. In een algemeen maar gunstig antwoord,
waarmede Zijne Excellentie de kamer van koophandel vereerde,
werd te kennen gegeven, dat de hooge regering alles zou doen
wat mogelijk was, oin Vlissingen te gemoet te komen. Sedert
dat tijdstip van 27 December IS65 heeft noch de gemeenteraad,
noch de kamer van koophandel, noch de overige burgerij bij
de hooge regering een gelijk verzoek herhaald, èn omdat de
bevolking op het eenmaal gegeven woord des ministers en op
de billijkheid der hooge regering rekende ten behoeve eener
lang geteisterde, uitgeputte en ontvolkte stad, èn omdat de
toestand van Vlissingen als vesting ook aan de landzijde, het
toen minder gemakkelijk zoo niet onmogelijk maakte aan de
Hooge Regering, om bij dien toestand van de vesting-stad, in de
ontworpen plannen van aanleg op het eiland Walcheren wijzi
ging te brengen', èn ouidat de bevolking gedurig getuige was
van de weifelende houding der regering aangaande de opruiming
van 's lands marinewerf, die gedurig ontvolkt wordende feitelijk
toch door aanleg van pantserinrigtingen bestemd scheen om te
herleven iu den aanbouw van ijzeren pantserschepen. Thans
evenwel, na de opheffing van Vlissingen als vesting en het be
sluit, om alle vestingwerken aan de landzijde der stad te slech
ten, na de pijnlijke en onverwachte uitspraak van den heer i
Minister van marine Pels Rijcken, om de werkzaamheden aan
onze landswerf te onthouden, waartoe zij geschikt wordt geoor- i
deeld, maar waardoor haar voortbestaan te lang bestendigd zou
worden, thans, nadat alle gronden vervallen zijn, waarop du i
Hooge Regering eene aansluiting van Vlissingen met haar groot I
ruina dok en sluizen wijd genoeg voor de grootste schepen, met i
■eene vrij goede voorhaven en binnenhavens, en grachten zoo
uitmuntend geschikt voor aanleg en afvaart, en lossen en laden 1
van elke soort van schepen, aan het te graven kanaal, en eene
verbinding met den spoorweg, zon kunnen uitstellen of weige
ren; thans, als vele redenen niet alleen van locaal tnaar ook van
nationaal belangen van bezuiniging van meer dan een millioen
pleiten voor zulke verbinding, zijn èn gemeenteraad èn kamer
van koophandel èn burgerij als één man opgestaan, om eerbiedig
maar allerdringendst Zijne Excellentie den lieer Minister
van binnenlandsche zaken op de redding en het behoud der
stad door middel van verbinding en aansluiting te wijzen,
en te verzoeken, dat Vlissingen niet veroordeeld worde, om in
het lot van het verarmde Vecre te deelen, zoo het niet eenig
bestaan overhield van het Belgische loodswezen, dat eene wel
varende bevolking onder ons behoudt van ruim acht honderd
zielen.
Als wij spreken van het nationaal belang en van eene bezui
niging voor 's lands financiën van meer dan een millioen, refe
reren wij ons aan het belangrijke, zaak- en plaatskundige stuk,
hetwelk onder dagteekening van 19 Maart 11. uit 's Gravenhage
aan de redactie van het Dagblad van s Gravenhage is ingezon
den, en dat wij nogmaals onder de ernstige aandacht van Zijne
Excellentie den lieer Minister van binnenlandsche zaken bren
gen, en tevens inedodeelen aan onze medeburgers ten bewijze,
dat ook elders mannen, die inet de voordeelen, welke onze
gunstig gelegen stad onder vele opzigten kan aanbieden bij de
volvoering der grootsehe werken bekend zijn, iu het belang vau
vaderland en stad, zich doen h.toren, om onze billijke weuschcu
bii de hooge regering te ondersteunen.
Het stuk in het Dagblad van 's Gravenhage luidt als volgt:
„Mijnheer de Redacteur
„Bij het bediscussiëeren van staatsbegrootingen wordt men
vaak teruggehouden oiu aan de uitvoering van werken, hoe ge-
wenscht en nuttig ook, zijne goedkeuring te verleenen, uit
hoofde van financieel bezwaar. Het is zeer natuurlijk, dat men
terug schrikt van de tonnen schats, aan de daarstelling verbon
den en waar die aldus geheel of grootendeels afhangt van de
geldmiddelen, waarover men kan beschikken, is het even na-
tuurlijk na te gaan ol niet de uitvoering van een of ander be
paald voorgenomen werk, zonder schade, eenvoudiger of min
kostbaar koude zijn, ten einde de uitgaven van den staat niet
hooger op te voeren dan volstrekt noodig is.
„Degewisselde stukken en de debatten, rakende de staatsbe-
grooting voor 1867, hebben mij geleid tot de opmerking, dat
op de daarstelling van een belangrijk bereids voorgenomen werk
eenige tonnen gouds zonder nadeel kouden worden bezuinigd.
„ïk bedoel het kanaal door Walcheren en bepaald de monding
daarvan, zoo als die is geprojecteerd te komen op eenigeu af-
stand van en beoosten de stad Vlissingen, Indien ik mij niet
vergis, dan is het plan voor de monding ontworpen met het oog
op het maritiem etablissement aldaar en die stad als vesting be
schouwd, en als dusdanig voldoet het gewis aan hetgeen billijk
mag worden geëischt. Maar nu, bij de voorwetenschap dat Vlis
singen als maritiem établissement, ten minste voor wat den
nieuwen aanbouw betreft, en als vesting zal worden opgeheven,
en daardoor tevens ook de bij den handelstand steeds gedrukt
hebbende bezwaren om zich iu die zoo voor scheepvaart en han
del uitmuntend gelegen stad te vestigen, kon het zijn nut heb
ben te overwegen of het gebruik maken van het te Vlissingen
bestaande het voorgenomen werk niet minder omslachtig, ge
vaarlijk en kostbaar zal maken, zonder aan het doel te schaden.
„Zonder in eene gedetailleerde beschouwing te treden, die,
mijnheer de Redacteur, meer plaatsruimte in uw blad zou vergen
dan van uwe bekende welwillendheid mag worden verlangd, wil
ik alleen op eenige hoofdpunten wijzen.
„De stad Vlissingen heeft een groot ruim dok, eene sluis, wijd
genoeg voor de grootste schepen, eene vrij goede voorhaven, het
een en ander aanzienlijker dan men zich kan voorstellen, dat
zij als handelstad zal vereischen. Het eenige wat aan de buiten
haven ontbreekt is: het leggen van strijkdammen tegen de paal
hoofden.
„Dele slechten wallenen de buiten- en binnengracht der ves
ting, van vele bunders uitgebreidheid, bieden overvloed van
terrein aan voor binnenhaven en kanaal. Op de werven zijn een
tal uitmuntende magazijnen en bergplaatsen, allen in goeden
staat; bovendien is er een droog dok, groot genoeg voor het
opnemen der grootste schepen.
„De terreinen der vesting en van du wcrweu als 's rijks eigen
dom bezuinigen reeds tonnen schats op het onteigenen van par
ticuliere panden, die peperduur zijn. De grachten sparen een
aanzienlijk kapitaal op de ontgraving uit.
„In de diepteu-der reede voor de dokhaven van A lissingen en
voor de geprojecteerde monding van het kanaal is geen verschil
vau overwigtig belang genoeg om de laatste plaats boven dg