meer belangstelling dan ooit, bij dit nieuwjaar gedaan heeft, dat voor onze stad eene groote en bloeijende toekomst is voor bereid, die dit jaar zal aanvangen. Om dit antwoord, zoo geheel in tegenspraak met onze nummers van verleden jaar, te motive ren, behooren wij nogmaals te letten op de gronden, die verle den jaar tegen de welvaart van Vlissingen gepleit hebben, en thans zijn vervallen- terwijl nieuwe, gronden ontstaan zijn, voor de bewering, die wij thans verdedigen. Een groote' hinderpaal voor de welvaart van Vlissingen bij de grootsche werken, welke dö Hooge Regering in het be lang van Zeeland en van het geheele vaderland op liet eiland Walcheren besloot aan te leggen, volgens plan en teek en ing van den heer hoofd-ingenieur Simons, waarbij ingang van kanaal metsluizen en bassins, en verdere loop van kanaal naar het station van den spoorweg, vervolgens naar Middelburg en zoo verder, vielen voorbij de stad Vlissingen en zoodanig, dat elk schip t.er lading of lossing uit of naar zee, de buitenhavens van Vlissingen voorbij zou moeten varen, om m liet kanaal bin nen te loopën -was de toestand van Vlissingen als vesting aan 7.ee— en landzijde. Ce wallen en vlakten aan de landzijde zouden bij den aan te leggen waterweg onze stad noodzakelijk verhin deren zich uit te breiden tot, en zich te verbinden met de oevers van het kanaal, zij zonden de burgers beletten in hunne onder nemingszucht, aan deze zijde van den oever particuliere los- en ladingplaatsen, scheepstimmerwerven, hotels, handelshuizen, groot of'klein, aan te leggen. L)e wetten van oorlog en marine, op vestingen' als Vlissingen toepasselijk, zouden do burgers en de ijverige en ondernemende kamer van koophandel verhinderd hebben,"om binnen de perken, welke de speling van het ver dragend geschut zich voorbehoudt, eenige onderneming van aanbelang tusschen Vlissingen en het kanaal tot stand te bren gen, en wij zouden op eenigon aistand van de wallen en het ter rein der vesting den aanleg van dergelijke ondernemingen aan de overzijde van het kanaal hebben moeten aanschouwen. Men moge hier op aanmerken dat Vlissingen op den duur geen vesting zou zijn gebleven; maar al ware die duur ook slechts van eenige jaren, zij zou voldoende wezen, om de andere zijde van het kanaal den tijd te gunnen, om alle ondernemingen, die hier be oogd werden, tot stand te brengen, alvorens wij Vlissingers zouden kunnen aanvangen. 1.1 1 - - - A-*- ^o>» ïaron Vll.^Sïin- gen van jaar tot jaar door de opruiming der marinewerf, ten gevolge van een eenmaal bij de Hooge Regering genomen be sluit ten bate van Amsterdam achteruitging en uitgeput werd, dan zonden later, in betrekkelijk korten tijd de krachten ont broken hebben, die noodig zijn ter uitvoering van ondernemin gen en ter mededinging met de kapitalisten, die aan de overzijde van het kanaal, groote ondernemingen hadden aangelegd. Nu evenwel de opruiming van de vesting aan de landzijde snel bespoedigd wordt, en door liet departement van oorlog gunstig is besloten, om binnen dit jaar alle vestingwerken aan de land zijde der stad Vlissingen te slechten, is de grond vervallen, waarop wij in de eerste plaats onheilspellend over Vlissingen spraken, en het terrein geopend tusschen stad en kanaal, om vrijelijk te dingen naar een deel van de voordeelen, welke de drukkere scheepvaart en het levendig verkeer van den spoorweg op Walcheren zullen aanbrengen. Een tweede hinderpaal voor de welvaart van Vlissingen bij - voltooijing van kanaal en spoorweg zagen wij in den aanleg van u kis— en lading-plaatsen voor binnenkomende en uitgaande sche pen. Al deze plaatsen vallen, natuurlijkerwijze in de volvoering van het gemaakte plan van den Heer lloofd-Ingenieur Simons aan de zijde van het kanaal, waar het hoofd-stalion van den spoorweg zal komen, bijgevolg aan de overzijde. Hierop kan Vlissingen redelijkerwijze niets aanmerken; ging eenmaal het plan van den Heer Iloofd-Ingenieur door, dan moesten die aaulegplaatsen aan de overzijde vallen. Maar dat het onderhoud en bijgevolg een groot deel van het beheer dier plaatsen werd opgedragen aan Middelburg, hetwelk na voltooijing, volgens aangegane overeenkomst met de hooge regering, de los- en ladingplaatsen in onderhoud overneemt, was voor Vlissingen, zoolang het vesting bleef, meer en meer uitgeput werd door eene voortdurende vermindering van 's lands werf, een zeer nadeeligen maatregel. Wie toch zullen werkzaam zijn aan het onderhoud der aanlegplaatsen van de schepen? Wie zullen de daar uit te oefenen ambten en posten bekleeden, voor bewaking en instandhouding dezer plaatsen gevorderd? Ofschoon men niet mag veronderstellen, dat men met opzet zal uitsluiten, bevoor deelt in den regel elke stad, zoo niet uitsluitend, dan toch bijna gehee.l hare eigene in woneren. Nadat evenwel tot de spoedige slechting der vestingwerken onzer stad is besloten, zijn de inwoneren van Vlissingen vrij, om de vlakten buiten de stad te benuttigen, door het aanleggen van gebouwen, ondernemingen, scheepstimmerwerven en zoo doende de stad te verbreeden tot aan liet kanaal. En inogeaan anderen het beheer zijn over los- en ladingplaatsen van het kanaal, die door het gouvernement worden aangelegd, dan zullen de practische kennis en de vaardigheid der Vlissingers boven anderen, in al wat op scheepvaart betrekking heeft, menige vrucht plukken van de uitgebreide vaart, die langs liet kanaal en bij het station van den spoorweg zal plaats hebben. Voegen wij hier nog bij, dat de vermindering van 's lands- werf ten einde spoedt, en plaats zal maken, waarschijnlijk weldra, voor eene tijdelijke vermeerdering en herleving, waardoor de doodemle uitputting onzer krachten ophoudt, en de geldelijke vermogens der burgers en liet getal van mannen, die in de kracht der jaren zich aan arbeid toewijden, zullen aangroeijen, dan is onze hoop niet ongegrond, dat Vlissingen haar grootste leed heeft doorgestaan en weldra herrijzen zal, bloeijender dan ooit te voren. Aangaande 's lands marinewerf, die zoolang in vroegere jaren voor onze stad een bron van welvaart is geweest, kunnen wij het volgende mededeelen In het af|eelingsverslag van de tweede kamer der staten- generaal voor de begrooting van het dienstjaar 1867, departe ment Marine (hoofdstuk VI), werd gesproken over het maritieme établisse ment van Vlissingen. De meerderheid gaf te kennen, dat het tegenwoordige getal der rijkswerven van aanbouw en uitrusting te groot is, in verhouding tot de behoeften onzer marine. In deze meening deelde ook de regering, welke uit het gevoelen door de meerderheid der afdeelingen uitgesproken, aanleiding nam, om voor te stellen de oogenblikkel'ijke ontrui ming en opheffing van 's rijks marinewerf te Vlissingen. Dit voorstel der regering vond echter, met uitzondering van som migen, krachtigen en algeineenen tegenstand. In 's lands belang werd geoordeeld, dat, ofschoon de werf van aanbouw te Vlissin gen op den duur niet kan behouden blijven, het tegenwoordige oogenblik van opheffing zeer slecht zou gekozen zijn. Eerst ver langde men, dat de werf te Amsterdam in genoegzaam verbeter den toestand werd gebragt, dat de uitgang van en de toegang naar <le werf te Amsterdam op voldoende wijze verzekerd werd voor verschillende soorten van schepen, vooral van gepantserde, vaartuigen van giuu«,c». :,.^oónltoyt <1*/„'staaru/e tnru/hugen te Vlissingen, met. zijne voortreffelijke reerle en lig ging aan de Noordzee, ten nutte onzer zeemagtgebruik temaken. Hij het afdeelingsversiag was daarenboven eene nota "evoe"d van den heer de Koo van Alderwerelt, waarbij werd te^kennen gegeven, dat bet plan, om dadel j k eene pantserinrigling te Amsterdam te maken, in elk geval ontijdig voorkomt, omdat de gepantserde schepen, die men te Amsterdam zou willen bouwen, met door bet Woord—Hollaudsche kanaal, den eeuigen uitweg op 't oogenblik, voor zulke schepen, naar zee kunnen komen. Dit zal alleen mogelijk zijn, als de doorgraving van Noord-Hol land zal zijn tot stand gebragt. Onze landswerf schijnt, bijgevolg in langen tijd nog niet te worden opgeheven, maar te zullen worden gebruikt met hare schoone inrigtingen tot pantsering van schepen, en tot den aan bouw van eenige monitors, tot dat het voldoende zal zijn geble ken, dat langs het te graven kanaal door Noord-Holland, ge pantserde schepen van de werf te Amsterdam naar zee kunnen komen. Uit een en ander leiden wij af, dat onze marinewerf, die onder leiding vati de heeren ingenieurs Tideman en Calten, zoo doelmatig is voorzien van werktuigen en materieel voor meer dan kleine pantsering der schepen, gedurende vele jaren, en misschien voor altijd, herleve t zal en eene vernieuwde bron zal worden voor de welvaart van Vlissingen Niet onopge merkt mogen wij hier laten voorbijgaan, dat de zelfde heeren ingenieurs Tideman en Calten met 1 Pebr. e. k. te Vlissingen zul len wederkeeren, oin de leiding van 's landswerf te hernemen. Niet zonder grond veronderstellen wij ook, dat na het besluit onzer regering 0111 de werf van Vlissingen nog niet op te heffen, het maritieme établissement misschien voor altijd herleven zal. Immers men zal met de opheffing wachten tot dat de door graving van Noord-IIolland voor de doorlating van gepantserde schepen voldoende zal worden bevonden, terwijl het op lange na niet als zeker kan geacht worden, dat liet te graven kanaal op den duur voldoende wezen zal, en 't is de vraag of er niet spoe dig hinderpalen en gebreken zullen ontstaan na aanleg van het kanaal, zoo als bij meerdere zeehavens, die eiders zijn aange legd. Om te bevestigen wat wij aauvowen, zullen wij gebruik maken van mededeelingen, die ons aangaande andere zeehavens zijn gegeven door ervaren en bevoegde zeevarenden. Vooreerst

Krantenbank Zeeland

Vlissings Weekblad | 1867 | | pagina 2