FLISSINGSCH WEEKBLAD.
T E R IJ.
1866. i\°. 179.
Zaturdag 30 Junij.
4de Jaargang.
is benoorden Zoute
i het Engelsche dr'u
st van Antwerpen e,
11 de heeren de Groo
aar anker en kettin
rond geraakt en don
hoop om het schi
ve reeds veel gcledi
)oven.
e trekking.
f400. No. 4203 cn lööG
;de trekkine.
No. 222,
6 9 5, 6370
e trekking.
12385 f2,000.
O - r v
j»}
F.
BUREAU:
H. SCHIFFER.
md.
Dit Blad wordt wekelijks, des Zaturdags uitgegeven
Abonnementsprijs per drie maanden 80 Cents, franco
per post 95 Cents. Afzonderlijke Dommers 10 Cent.
Men abonneert zich bij aLle Boekhandelaren en Post
directeuren.
Nieuwendijk H no. 101.
VLISSINGEN.
Advertentiën gelieve men aan den Uitgever in te
zenden uiterlijk Donderdag avond ten 8 ure; de prijs
van 14 regels is 40 Cents, voor eiken regel meer 10
Cents, behalve 35 Cents zegelregt voor elke plaatsing.
n J. E. Verhaaren, jd.V.M
Dalman, jm. 29 j
Moor, geb. Polm, tl. P.
Dommisse, z. P. van be
dc Graaft', geb. Bos,
i 47 j. A. van dc Kce,m
1 Maquclin, 40 j. T.8chi
lergerst 20 cent en Bru
lalcheren niet groot zijn
1 er be&toud.
ouden. Nieuwe dito pu
|bragt in puike söovt
ter zeer klein, Zomcv <j
iudeu, tegen biedeusprii
Iven.
I7.75.
|teit van dc zolder tot fj|
vat.
u f 8,?ó, Kogge f;
1' 0,70, Boek weit i -
a f paard cnb
ïcten.
2>f,
3
4
pet. I
5
6
4
4
st'U
3' f,
3
S'ls
jfheid ons innig ge
in den ouderdom
FER.
VAN Sl»>!E
I'E VLlSSIJiGEH'
GERARDUS PETRUS WILMER, door de genade Gods en
de gunst van den Apostolischen Stoel, Bisschop van Haar
lem, Assistent-Bisschop lij den Pausehjken Troon, aan de
Geestelijkheid en de Ge/oovigen van ons Bisdom, zaligheid
in den Heer.
Het is van algemeene bekendheid, dat de cholera-ziekte zich
in onderscheidene steden en plaatsen van ons Bisdom vertoond
heeft. Wij hebben volgens onzen herderlijken pligt voor elk
dier plaatsen, van waar ons dat berigt werd, openbare gebeden
en godsdienst-oefeningen voorgeschreven, en tevens ten aanzien
der kerkelijke vaste- en onthoudingswet voor zoo veel noodig
tot tijd en wijle maatregelen genomen.
Ofschoon wij vertrouwen mogen, dat God in zijne goedheid
en barmhartigheid zich over ons zal ontfermen, eu de gevreesde
ziekte zich niet verder zal uitbreidenhebben wij het echter
pligtroatig geacht, aan U allen, B. G., dit herderlijk schrijven
te rigten; en wel in de eerste plaats om door boetvaardigheid
en ware bekeering des harten, even als weleer het boetvaardige
Ninive, Gods wrekenden arm te ontwapenen en de straffen te
voorkomen, waarmede God de plaatsen, welke tot hiertoe ver
schoond bleten, bedreigt.
De tweede reden waarom wij dit schrijven tot U allen rigten
is, om gezamenlijk door een vurig en volhardend gebed, vol
medejijden met onze broeders die in lijden zijn, ook voor hen
iods erbarming af te smeeken. Wij toch, zegt de groote Apos
tel, zijn allen één ligchaam in Christus, en als het eene lidmaat
in lijden is, moeten de overige ledematen daarin deeleu en voor
elkander bezorgd zijn.
En eindelijk de derde reden waarom wij ons tot U wenden is,
om U allen met onze voorschriften van geestelijke oefeningen,
als ook met de voorwaardelijke dispensatie in de vaste- en ont-
lioudingswet bekend te maken voor het geval dat het onverhoopt
m de beschikking der allesbesturenue Voorzienigheid mogt
liggen, dien geesel over andere plaatsen van ons Bisdom, tot
straf der boozen en ter beproeving der regtvaardigen, uit te
strekken.
Doch, B. G., in welken toestand wij ons thans bevinden
mogen, zijn we bezorgd in de ramp die God ons toezendt, of
iraarmede ITij ons bedreigt, het H. Geloof te raadplegen. Door
lat goddelijk licht bestraald zullen wij zien, dat er niets bij toe
val geschiedt, maar dat het God is, wiens alwijze en allesomvat
tende Voorzienigheid zich met kracht uitstrekt van het eene
tinde der aarde tot het andere en alles zoetelijk beschikt. God,
tegt de II. Schrift, heeft alles met maat en getal en geioigt ver-
'tdendBij Hem zijn al de haren van ons hoofd geteld. Het is
'ie Ifeer die doodt en die levend maakt, die ten grave voert en
jugbrengtHij rust de schepselen toe om zich over zijne vijan
den te wreken, terwijl hij zijne vrienden als goud in 't vuur door
beproeving zuivert en gelegenheid geeft tot vele verdiensten.
Onze eerste pligt derhalve is, in die rampspoeden des levens,
'Ëtzij ze ons persoonlijk, ofwel onze betrekkingen, onze goede-
'W treffen, den vinger Gods, de hand des Heeren te beschou-
*en, maar ook tevens de hand eens vaders die dreigt of tuchtigt,
J'rt om ons te verderven, maar te verbeteren; want Hij wil den
1aod des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en leve. Zoo
zond God zijne straffen uit over zijn uitverkoren volk, en de
H. Schrift leert ons, dat zijne oogmerken, hoe gestreng destraf-
fen schijnen mogten, altijd barmhartig en vaderlijk waren.
Zoodra de hand van God zich over Israel deed gevoelen keerden
zij tot Hem terug, deden boetvaardigheid, riepen zijnen heiligen
Naam aan en God erbarmde zich over zijn volk.
Is dit alles niet tot onze ónderrigting geschreven? Moet die be
schouwing ook ons niet aansporen, om in de bitterheid onzer
zielen de zonden te herdenken, die de gramschap van God gewa
pend hebben?
't Is waar, B. G., in 't algemeen hebben wij alle reden, over
uwe godsdienstigheid en de daarmede gepaard gaande deugden
ons in God te verhengen; maar moeten wij daarbij niet volmon
dig bekennen, dat wanneer wij liet oog vestigen op de zonden,
welke wij zien plegen, deze grooter zijn dan de geesels des
Heeren.
Vestigt slechts een blik op het schrikbarend ongeloof, waar
tegen Zijne Heiligheid in de beroemde Encycliek zoozeer zijne
stem verheft, het ongeloof, wat helaas! ook in ons vaderland
meer en meer schijnt toe te nemen, waardoor niet alleen de God
heid van Jesus Cheistüs, onzen gezegenden Verlosser, maar
zelfs alle wonderen van Gods Alinagt, de geheele openbaring,
ja het bestaan van God zeiven wordt geloochend, en oordeelt
wat een afgrond van wraakroepende Godslasteringen en allerlei
boosheden en gruwelen daardoor wordt geopend, zoo als trouwens
boeken en schriften dagelijks getuigen.
Dan, B. G., bepalen wij ons bij ons zeivensteken wij de
hand in onzen boezem, en zien we of ook deze bij velen niet
melaatsch zal te voorschijn komen, dat is: keeren we terug vol
gens de vermaning des Propheets in ons eigen hart, onderzoeken
wij ons geweten in opregtheid voor God, of er, helaas! ook
onder ons geen gevonden zullen worden, waarvan de Apostel
zegt, dat, terwijl zij met den mond God en de door Hem ge
openbaarde waarheden belijden, Hem door daaraan strijdende
werken loochenen. Wat al zonden toch van Godslasteringen,
van ontheiliging van Zon- en feestdagen, van overdaad, van
ontucht en wulpschheid vindt men ook soms onder de Katho
lieken zonden, wier naam niet eens behoorde genoemd te
worden, zoo als het heiligen, tot de heiligheid geroepenen, be
taamt, en die, gelijk de H. Schrift zelve aanduidt, bij veleandere
straffen, tot cholera geleiden. Voegen wij hierbij zoo vele zon
den van onregtvaardigheid, van kwaadsprekendheid, ergernis,
verzuim van Paasch- en godsdienstpligten enz., en wij zullen
genoodzaakt zijn met de broeders van Joseph te erkennen: wj
lijden naar verdiensten, omdat wij gezondigd hebben, en het is
der goddelijke barmhartigheid te danken, dat wij niet ver
gaan zijn.
Terugkeer derhalve zonder uitstel tot God, door eene ware
boetvaardigheid en eene rouwmoedige biecht, is het aangewezen
middel om ons met God te verzoenen, en zijne regtvaardige
straffen te voorkomen, of te weren en zijne zegen en bescher
ming te verwerven. Leggen we daarom ons met ijver toe op
die middelen, welke het H. Geloof ter oefening van de boetvaar
digheid aanprijst, te wefcefffTdéTver^terving, de aalmoes en het
gebed.
Op de eerste pla$k®^iiil£*te"tfs£ verstening, chc met de