Appelprikkie
„Goed aangekomen"
Het verhaal van een jonge
slimme egel
Appelprikkie, dat is de jongste
van de familie Prik, een egelfa-
milie, die achterin het bos woont.
De jongste Prik is de lastigste van
de hele familie Prik, maar hij is
ook heel erg slim. Dat heb ik de
vorige herfst ontdekt en van die
das af heeft de jongste Prik voor
mij „Appelprikkie".
Ik zal jullie vertellen, hoe ik
toe kwam hem die naam te geven
Nu dan, Prikkie kwam aange
wandeld, schoof me voorbij en
verdween. Niets bijzonders dus. la
nam m'n boek en ging lezen, ook
mets bijzonders. Na een poosje
hield ik met lezen op. Aan den
jongsten Prik dacht ik niet meer,
'maar wel aan de appeltjes, die :k
in mijn tas had meegenomen. Ik
at er eentje op en toen nog eentjs
en toen nog een. Dat waren er
duï drie. Die appeltjes, weet
waren maar peutertjes en met z'n
drieën nog niet eens een flinke
gou drein et. Dus drie mocht ik er
wel hebben.
l'oen de appeltjes op waren, gin;
ik weer lezen en ik dacht bij me
zelf: „Nu heb ik nog één appeltje
over, dat eet ild straks op." F-r
veraer dacht ik ook aan het ap-
1-eitje niet meer.
De vijlde of üe zesde keer dat tk
van zijn wandeling terugkomen,
opkeek, zag ik den jongsten Prik
maar ik zag nog meer. Ik zag m'n
vierde en laatste appeltje een
eindje verder op het pad liggen.
Ik wilde opstaan om het te pak
ken, maar m'n appeltje heb ik
niet meer gekregen'. Ik ben zelfs
aan het opstaan niet toegekomen,
want de jongste Prik had het
appeltje in de gaten gekregen en
toen
Eerst liep de jongste Prik er een
paar keer omheen. Daarna ging
hij er naast zitten en maakte van
het appeltje een diepzinnige stu
die en toen.... rolde hij zich naast
her appeltje op. Zeker om na te
denken, wat hem te doen stond
Want ik had al lang gemerkt: de
Onder jongens
Jan, tot zijn vriendje: Luister
eens, Wim, dan zal ik je een
soort raadsel opgeven:
Ergens buiten liep eens een
ezel te grazen. Na een poosje
zag hij een boom en in die
boom een gat, maar dat gat zat
wel tweemaal zo hoog als de
ezel lang was. Dat was erg
jammer, want in dat gat stak
een dikke, gele wortel, waar
van die ezel juist zo bijzonder
veel hield. De ezel ging rechtop
tegen de boom staan, maar 't
hielp niet. de wortel was te
hoog. Raad nu eens, wat die
e?el deed?
Wim: Ik weet het niet.
Jan: Dus je geeft het op?
Wim: Ja.
Jan: Nu, dat deed die an-
lere ezel ookl
jongste Prik had zin in dat ap
peltje. Daarom bleef ik stil .itten
en liet het appeltje, waar het was
Veel tijd om na te denken scheen
de jongste Prik niet nodig te heb
ben. Na een paar minuten al rol
de zich weer uit en toen... wipte
hij op z'n achterpootjes. Een heel
mal gezicht was dat. En toen dui
kelde hij over z'n kopje. Hij dui
kelde zo, dat de stekels in het
appeltje prikten en toen zat de
appel op z'n rug! En de jonge
Prik wandelde voor zijn doen vlug
naar huls met z'n bult op z'n ste
kelrug.
Is Appelprikkie geen aardige
naam voor die egel, die zo slim
was?
Geblinddoekt schrijven
Als je met veel kinderen bij
elkaar bent, is het altijd leuk
om spelletjes te doen. Probeer
het volgende eens. Je moet er
een schoolbord voor hebben of
een grocffc vel papier. De kin
deren v-orden om beurten ge
blinddoekt en moeten zo een
heel lang woord schrijven. Ten
toonstelling bijvoorbeeld. -2
dit het nets'oe heeft gedaan,
heeft een klein prijsje gewon
nen: een mooie knikker of
een koekje.
Brieven van een meisje dat op een
boerderij logeerde
Liesje is ziek geweest en ze
mocht, voordat ze weer naar
school ging, op een boerderij
gaan logeren om verder aan te
sterken. Natuurlijk schreef
Liesje nu en dan briefjes naar
huis en een paar ervan druk
ken we hierbij af. De taalfou
ten hebben we er maar uitge
haald, want een meisje van
acht jaar kan natuurlijk alle
woorden nog niet goed spellen.
Lees maar eens wat Liesje
schreef.
Lieve allemaal.
Ik ben goed aangekomen. De
mensen in de trein waren erg
aardig voor me. Van een me
neer heb ik een pepermuntje
gekregen en van een mevrouw
een chocolaadje Het flesje li
monade dat u me hebt meege
geven. heb ik opgedronken,
want het was erg warm in de
trein. Maar in de broodjes had
ik geen trek. Ik heb ze wegge
geven aan een jongetje, dat
wel trek had. Dat jongetje
hoorde bij dien meneer van het
pepermuntje.
De meeste mensen vonden
het geloof ik een beetje
vreemd, dat ik alleen in de
trein zat, maar toen ik vertel
de, dat ik al acht jaar was en
dat u me in de trein had gezet
en dat ze me ook weer van de
trein kwamen halen, vonden ze
het niet zo raar meer. En nu
ben ik dan hier op de boerde
rij. Er zijn leuke kinderen en
de boerin is ook erg aardig. De
boer ook wel, maar die zegt
niet veel. De boerin en al de
kinderen waren aan de trein
om me af te halen en ze zei, dat
ze ervoor zou zorgen, dat ik er
net zo stevig zou gaan uitzien,
als haar eigen kinderen.
't Was een heel eind lopen
van het station naar de boerde
rij, maar de paarden moesten
op het land werken en daarom
konden ze niet voor de wagen
gespannen worden om me te ha-
■en. Maar ik vond het helemaal
niet erg om zo'n eind te lopen,
't was veel prettiger dan in de
stad. Toen we op de boerderij
kwamen stond de boer al naar
ons uit te kijken en ik mocht
dadelijk alles zien, in huis en in
de stallen en op het erf. Maar
eerst moest ik een beker melk
drinken. Dat vond ik eerst wel
naar, maar deze melk smaak
te heus wel lekker, veel lekker
der dan thuis. Eigenlijk had ik
zo'n dorst dat ik best nog wat
meer gelust had, maar ik heb
er natuurlijk niet om gevraagd,
want dat staat niet netjes en
dan zou ik misschien ook geen
trek meer hebben gehad in de
pannekoeken, die klaar ston
den.
De boer heeft een heleboel
koeien en vier paarden en er
zijn kuikens en kippen en twee
honden. Een heel grote, de
waakhond, en een kleinere, en
die kleinere heeft jongen. Er
zijn ook drie poesen. Een pik
zwarte, een rode en een gevlek
te. Een „lapjeskat" zeggen ze,
dat het is. Hij is zwart en wit,
met oranjerode vlekken.
Dag allemaal! Ik schrijf gauw
weer.
Liesje.
En hier volgt de brief, die ze
schreef, toen ze veertien dagen
weg was.
Lieve allemaal.
Ik ben goed aangekomen. Niet
met de trein, want dat schreef
ik al, maar ik ben vierpond aan
gekomen. Ik mag eiken dag de
kippen voeren en ze kennen me
al goed. Ook de haan. Die zit
dikwijls op de smethoop, maar
als ik aankom, komt hij er af
en alle kippen rennen dan ach
ter hem aan. Ik durf nu ook
alleen bij de koeien in de stal.
De boerin zegt, ze kennen me
al, daarom loeien ze. s Avonds
ga ik altijd den boer en z'n
knecht van het land halen en
ik mag dan altijd op één van
de paarden zitten.
Er zijn ook een heleboel kui
kens. Die kennen me ook al en
er is een kip, die melk drinkt.
Een heel grote kip. Over een
poosje gaat ze naar een ten-'
toonstelling en toch was het
eerst maar een heel zielig beest
RAADSELS
1. Welk spreekwoord Is uit on
derstaande lettergroepen sa
men te stellen?
rd aa rm te va og
ve tp aa es nd to
t he kt me en he
2. Mijn geheel bestaat uit 10 ^et-
ters. Ik ben de naam van ?en
boom, van welks zaden een
donkergekleurde drank wordt
bereid.
Een 7, 2, 10 is ontplofbaar.
10, 2, 9, 1 is een plaatsje in Lim
burg.
Een 10, 3, 4 wordt door de da
mes in de winter gebruikt.
Een 6, 5, 1 is een boom.
Een 3, 8, 1 vindt men op een
zeilboot.
3. Ik ben een bewoner van een
land in Zuid-Europa, ma3r
geeft men mij een andere kop,
dan word ik een soort kers.
OPLOSSINGEN
De klok;
Gordel - gordijn.
De wind.
EVENTJES PRET
Karei had een tuintje gekre
gen. een klein hoekje van de
grote tuin achter het huis. De
eerste de beste middag, dat hij
vrij was van school, ging hij
erin aan het spitten, precies
zooals hij het zijn vader had
zien doen. Maar plotseling
gooide hij z'n schop neer en
riep:
Vader, kan ik een ander
tuintje krijgen? Hier zit een
worm in!
je, heeft de boerin verteld. Ze
zegt, dat ik ook maar veel melk
moet drinken, dan wordt ik ook
nog de grootste van jullie al
lemaal, zegt ze. Nou, ik vind
melk niets naar meer. Maar die
kip, moet u horen! Toen het
nog een kuiken was, was het
't kleinste kuiken van allemaal
en de anderen drongen het al
tijd opzij en ze kreeg het bijna
niks meer te eten. En op een
keer lag het als een zielig geel
hoopje op de grond, zei de boer
in en de kinderen hebben het
ook gezien. En toen hebben ze
gemerkt, dat het honger had en
toen hebben ze het met melk
gevoerd. Na een paar weken
liet het zich niet meer door de
anderen verdringen en nou is
het de grootste kip van alle
maal en de mooiste.
Nou, dag.
Liesje.
De verdwenen
sieraden van de
KONINGIN
42. De vier soldaten bogen
als knipmessen toen de ko-
nigin binnen kwam. „O, wat
ben ik blij, dat jullie zoo goed
geholpen hebt om de juwee-
len terug te krijgen". Er werd
op de deur geklopt en de hof
juwelier verscheen met een
klein doosje in de hand. Hij gaf
het aan de koningin en ver
dween weer. „Kijk!" zei de
koningin, „ik schenk jullie
ieder als belooning een diaman
ten ring en Priemstoot die de
grootste reis heeft gemaakt,
benoem ik tot mijn adjudant.
sprakeloos van verrukking,
toen de koningin het doosje
opende en ieder een diaman
ten ring overhandigde. Ze
maakten weer een statige bui
ging en dankten de koningin
voor het vorstelijke geschenk.
De koningin gaf elk der soi-
De vier muskettiers waren
daten een hand. „Jullie zijn
de beste en dapperste mannen
uit Kollinesië en jullie hebt 't
land een oorlog bespaard", en
gordijnen, de soldaten dank-
toen verdween ze weer door de
baar achterlatend.
nijn gewaarwordingen mee-
celen zooals ik ze mij herin
ner:
Het schijnt me toe, dat er
in het donker dat mij omringt,
kortstondige lichtflikkeringen
zijn; mijn gevoel van verdoo-
ving verdwijnt nu en dan. Ik
schijn bijwijlen te hooren en te
denken. Vluchtige visioenen
die ik mij meen te herinneren
zijn misschien een deel van
mijn waanzin; misschien ook
slechts voorvallen uit een
nachtmerrie. In ieder geval
.rijn ze zeer vaag. Het is of
het mij duizelt.
Ik herinner me flauw, ziek
eweest te zijn en verpleegd te
worden. In mijn droom zie ik
-.chaduwen bewegen en hoor ik
ze praten. Ik weet niet, wat ze
zeggen, noch wat ze doen. Ik
moet een verband over mijn
oogen gehad hebben of blind
■veest zijn 'Later heeft men
lijkbaar dat verband verwij
ld, of anders moet mijn ge-
:ht verbeterd zijn. Maar ik
oa mijn hoofd niet bewegen,
het was ergens aan vastge
hecht.
Dit duurde een onbebepaal-
den tijd En niets scheidt die
periode van den dag waarop ik
het bewustzijn herkreeg. Dit
had plotseling plaats
Ik slaap niet langer; ik kan
zien en hooren. Ik lig in een
bed; onder mij voel ik de zach
te aanraking van een matras
en kussens en boven me de
warmte en het gewicht van
dekens.
Ben ik ziek? Dat moet wel,
want mijn hoofd is omzwach
teld met linnen. Waar ben ik?
Ik kijk op en zie een zonne
straal door het raam schijnen.
Ik zie meubels, maar alles is
onbekend. Ik weet totaal niet
waar ik ben.
Mijn hersenen werken nog
niet normaal. Ofschoon ze
mijn gevoelens en waarnemin
gen reglstreeren, kan ik ze
niet ontleden Indien iemand
toen tot mij gesproken zou
hébben, ik zou hem niet be
grepen hebben.
Violet was zich slechts be
wust van de geheimzinnige
stem en de groote stilte rond
om haar. Vrees had plaats
gemaakt voor een gevoel van
onwerkelijkheid. Ze bewoog
zich niet. Ze zat als in de
greep der ontzetting.
Ik moet eenigen tijd in
dezen toestand gebleven zijn,
hoorde ze het dier voortgaan.
Ik herinner mij levendig, dat
ik dronk of dat men mij te
drinken gaf. Ik was wakker1
en sliep afwisselend. Mijn ge
waarwordingen eindigen daar;
ze zijn vaag en eentonig. Ik
voel de aanraking van vingers
op mijn hoofd, dat pijn doet.
Iemand duwt mij en ik kreun.
Iemand buigt zich over mij.
Mijn oogen ontmoeten andere
oogen maar al mijn indruk
ken zijn haast niet uit elkaar
te houden.
Op zekeren dag doe ik een
poging om de oogen, die in de
mijne staren, te herkennen.
Het lukt me niet. Op dat
oogenblik fluistert een stem
vlak bij me: „Hij is genezen".
Er volgt meer gefluister.
Dan ben ik weer alleen Een
diepe stilte omringt me, en de
gedachte blijft hameren in mijn
hoofd: „Ut ben genezen Ik
ben genezen". Ik begin te be
grijpen. Ik ben genezen! Ik
leef! Dus moet ik in staat zijn
te denken en me te bewegen,
en onmiddellijk tracht ik mijn
omgeving te onderzoeken, door
overeind te zitten.
Ik kan het niet.
Alleen mijn hoofd schijnt vrij
te zijn, de rest van m'n lichaam
is vastgemaakt aan het bed.
en mijn armen zijn als vast
geplakt aan mijn zijden.
Het kan geen zwakte zijn,
want ik voel me sterk. Mijn
spieren en ledematen zijn rus
teloos. Mijn voeten zijn vrij,
maar een soort van scheede
houdt mijn armen in dezelfde
positie. Ik voel dat mijn horst
ook stevig verbonden is. Ben
ik vastgehouden Waarom
Mijn handen zijn dun en sterk
en mijn nagels rijten het linnen
dat ze omsluit, vaneen. Wat
zijn die gegroeid!
Ik voel dat ik kracht ge
noeg heb om het. verband aan
flarden te scheuren; .een bui
tengewone macht schijnt me
op te heffen. Het linnen biedt
niet lang weerstand aan mijn
nagels. Na een of twee po
gingen geeft de 3tof het op
en mijn vingers zijn vrij. Dan
tracht ik mijn hand te bewe
gen, maar er is nog iets wat
haar in bedwang houdt: een
extra verband om de pols.
Mijn spieren spannen zich en
doen het oogenblikkelijk scheu
ren. M'n pols, die zjjn vrijheid
verkregen heeft, glijdt langs
m'n borst en komt boven de
lakens.
Goeie hemel'. Wat is dat
voor een zwart, harig ding,
vlak bij m'n gezicht?
Een plotselinge schrik doet
iedere spier van mijn lichaam
ineenkrimpen; groote weerzin
"oet me terugdeinzen. Instinc
tief tracht ik mijn hand los te
maken, dit vieze ding van rnjj
af te slingeren
(Wordt vervolgd)