Liesjes tulpen
Het witte Konijntje
Mensch of Aap
voor Moeder
Vijf en dertig cent en een
kwartje
Lieske kijkt peinzend voor
zich uit. Dat is wel een heel
moeilijke som. Eindelijk is ze
er: zestig, zestig cent, daar kan
ze best mooie bloemen voor ko
pen, rode. gele en blauwe bloe
men, want morgen is Moeder
jarig.
Zo gaat ze dan 's middags op
weg. Het is warm en zij moet
nog een heel stuk lopen, vóór
ze bij de bloemenwinkel
maar zevenjarig Lieske houdt
vol en stapt stevig door.
Als ze aan bet doel van haar
tocht is gekomen, staat ze een
beetje bedremmeld voor het
raam naar al die bloemen te
kijken. Welke zal ze nu nemen?
Die grote blauwe of die rode?
Ze weet het niet.
Dan verzamelt ze al haar
moed en doet de" deur open. De
winkelier is een - heel lange
man. Hij buigt zich naar Lies
ke over en vraagt, waarmee hij
de „jonge dame" van dienst kan
zijn.
Lieske opent haar warm ge
worden handje en laat de zestig
cent zien, die ze steeds stevig
heeft vastgehouden.
Heeft u hier veel mooie
bloemen voor? Het is voor Moe
der. ze is .morgen jarig.
De winkelier, die schik in het
kleine meisje heeft, glimlacht
en pakt twaalf mooie gele tul
pen van zes cent per stuk en
Lieske betaalt met een gewich
tig gezicht. Ze bemerkt niet
eens, dat de rekening niet
klopt, dat de winkelier haar
twee tulpen heeft toegegeven.
Zo jongedame, zal je ze
voorzichtig dragen?
Een hevig ja-geknik en Lies
ke verlaat met stralende ogen,
haar krullen dansend om haar
bruinverbrand gezichtje, de win
kei en keert opgetogen met haar
schat huiswaarts. Als ze een
poosje gelopen heeft, komt
op een nogal stil gedeelte van
de weg twee opgeschoten jon
gens tegen.
Hé, Janus, moet je dat
kind zien, heeft die even mooie
Woemen.
—Ja Piet, en die strik in d'r
haar, goed om er uit te trek-
kenl en roets, hij voegt de
Zo, zus, geef nou je bloe
metjes maar hier. Wij kunnen
ze best gebruiken. Mooie bloe-
mèèèè, tien centen per stuk.
Nee, riee, dat zijn mijn bloe
men, voor Moeder, blijf af. Ik
heb jullie toch niets gedaan?
Verschrikt doet Lieske een
paar passen achteruit.
Ha, ha, ze heeft ons niets
gedaan, nee, dat moest er nog
bij komen!
En wild rukt de jongen aan
de bloemen, die Lieske stevig
tegen zich aangedrukt houdt. Ze
knakken, breken^ en de bladeren
worden vies en slap.
hebben wee stoute jongens ze
helemaal kapot gemaakt. Kijk
maar, eindigt ze met een snik.
Ach, m'n lieve meiske, dat
jij nu toch zo'n verdriet hebt,
maar ik vind je bloemen toch
mooi hoor.
Heb jij ook verdriet, en
huil je nu ook? Om die bloe
men?
Ze klautert op haar moeders
schoot en slaat de armpjes om
haar hals.
Lieske huilt.
Nou begint ze nog te hui
len ook, laten we maar door
lopen, die bloemen zijn toch
niks meer waard.
De andere jongen geeft haar
een duw, zodat ze in het gras
langs de weg valt. Dan lopen
ze verder: Lieske's schouder
tjes schokken, haar lipjes tril
len en de tranen biggelen langs
haar wangen. Als een zielig
hoopje zit ze daar nu, de strik
gescheurd, haar jurkje
zorgvuldig de bladeren glad en
kreukt en vies. Dan strijkt ze
rolt de bloemen In een kranten
papier dat in haar buurt ligt.
En ze loopt weer verder, de ge
kneusde tulpen stijl tegen zich
aan.
Eindelijk is ze thuis. In de
huiskamer zit haar moeder be
droefd voor zich uit te staren.
Mammie!
Geen antwoord.
Mammie!
O, dag lieveling, ben je
daar? Wat heb je toch al die
tijd gedaan?
Ik heb bloemen gekocht,
dag en toen, gaat zij voort, ter
wijl de traantjes weer komen,
voor morgen, voor uw verjaar-
vertelt zij met een pruillipje.
Nee, Lieske, niet om de
bloemen, maar ik heb zo even
bericht gekregen, dat Vader
Is Vader ziek geworden?
Dat Vader met de mo
torfiets eenongeluk
heeft gekregen.
O. Moesje, heeft Vader nu
pijn? Kunnen we niet naar hem
toegaan om hem te troosten, zo
als hij mij altijd doet, als ik
pijn heb?
Ja meiske, natuurlijk gaan
we morgen naar Vader toe en
dan nemen we de bloemen mee,
die jij voor mij hebt gekocht.
Je zult eens zien, hoe vlug va
der dan weer beter is.
En zo kwamen de bloemen,
die voor moeder bestemd wa
ren, bij vader terecht.
Voor de Ouderen
Een paar honderd jaar gele
den behoorde de familie Pel-
ham tot de rijkste en aanzien
lijkste van Engeland. Enige
wijken buiten Londen had lord
Pelham een prachtig kasteel,
vanwaar hij zich twee maal per
week te voet naar Londen be
gaf om daar zijn zaken te be
hartigen.
Op een van deze tochten
kwam plotseling uit het struik
gewas langs de weg een man
op hem toe, die hem vroeg of
hij een wit konijntje wilde ko
pen. De man opende het mand
je, dat hij bij zich had en in
derdaad zag lord Pelham daar
in een wit konijntje zitten. Hij
voelde echter niets voor de
koop, schudde dus zijn hoofd
en wilde verder gaan. Maar dat
was den man niet naar de zin.
Hij haalde plotseling een pi
stool uit zijn zak, hied dat lord
Pelham voor de neus en ver
telde, dat de prijs van het ko
nijntje honderd pond bedroeg
De lord begreep nu, dat hij met
een rover te doen had en dat
hij als zijn leven hem lief was,
wel in de koop zou moeten toe
stemmen.
Ik heb zoveel geld niet bij
mij, zei hij. Als je mij echter
naar mijn huis wilt vergezellen,
dan zal ik de som overhandi
gen.
Daar voel ik niets voor.
antwoordde de rover. Geef me
maar een schriftelijk bewijs,
hier is pen en inkt. Dat papier
tje kan ik dan bij elke kassier
in Londen wisselen. Ik raad u
ephter aan naar uw kasteel te
rug te keren en dat vandaag
niet meer te verlaten, zodat ik
de zaak ongehinderd kan afwik
kelen. Hier is het konijntje, u
hebt het van mijn gekocht.
Tien jaren waren ongeveer
na dit voorval verstreken, toen
lord Pelham op een dag een ju
welierswinkel binnen ging om
een sieraad te kopen. En on
middellijk herkende hij in den
eigenaar van de winkel den ro
ver van voorheen. Hij liet ech
ter niets merken de ander
scheen hem in 't geheel niet te
herkennen hij kocht wat en
ging heen. De volgende dag
richtte hij echter zijn schTeden
wederom naar de juwelierswin
kel. ditmaal met een mandje bij
zich. En toen hij met den ju
welier alleen was, vroeg hij
hem, of hij voor honderd pond
een wit knijntje wilde kopen.
Het was wel niet hetzelfde
diertje, dat hij, lord Pelham,
tien jaar geleden van hem had
gekocht, maar toch minstens
even waordevol. Tegelijkertijd
haalde de lord een pistool uit
zijn zak en richtte dat op den
verschrikten juwelier. De man
viel, doodsbleek, voor hem op
RAADSELS
Vul deze figuur zo in, dat op de
kruisjeslij nen de naam komt
te staan van iets, dat steeds
rond moet draaien.
Plaats op de tweede regel een
vis; op de derde iets, dat een
schilder gebruikt; op de vierde
iemand, die zich met de ver
zorging van planten en bloe
men bezig houdt; op de zesde
een werktuig, dat mijn- en weg
werkers gebruiken; op de ze
vende een plaats in Utrecht; op
de achteste een zwarte, kleve
rige massa.
OPLOSSINGEN
1. LeLkker is maar een vinger
lang.
Ivoor boor.
3. Kameel kaneel.
OPLOSSING REBUS
He zijn niet allen koks. die
die lange messen dragen.
de knieën en smeekte iftm toch
genade te hebben met ziin
vrouw en kinderen en haar niet
ongelukkig te maken. Hij had
zich destijds in een wanhopige
toestand bevonden, zijn schuld
eisers lieten hem niet met rust
nomen zich op deze wijze geld
en toen had hij het besluit ge
te verschaffen. Met dat geld
had hij een zaak opgezet, die
was uitgegroeid tot de juwe
lierswinkel van thans.
- Goed, zei lord Pelham, ik
geloof u en het is helemaal mijn
bedoeling niet u in moeilijkhe
den te brengen. Als je werke
lijk berouw hebt betaalt ge mij
echter vijfhnderd pond, hon
derd voor mij, omdat ge er mij
indertijd honderd hebt afgezet
en vierhonderd voor een liefda
dig doel.
Blij er zo gemakkelijk af te
komen, betaalde de juwelier de
verlangde som. Lord Pelham
sprak met niemand over deze
geschiedenis. Na zijn dood vond
men haar echter in zijn nage
laten papieren. De naam van de
juwelier was er echter, heel
ridderlijk, niet in vermeld.
De verdwenen
sieraden van de
KONINGIN
34. Den volgenden morgen
wachtten hertog Lukraak en
Priemstoot vol spanning op
de komst ran den juwelier.
Toen hij eindelijk met de dia
manten gespen verscheen,
roemden beiden om het hardst
het werk van den kunstenaar.
De gespen waren dan ook zoo
goed hersteld, dat er niets van
te zien was, dat er vier nieu
we diamanten waren ingezet.
De juwelier werd vorstelijk be
loond. Hertog Lukraak liet de
sieraden goed inpakken, hij
schreef een lange brief aan de
koningin en gaf die aan den
muakettier. Priemstoot nam
hartelijk afscheid van den her
tog en spoedde zich toen spoor
slags weer naar de haven
plaats. Het was nog vroeg in
len morgen toen hij aankwam
Na eenig zoeken vond hij den
kapitein van het schip en wel
dra was hij weer aan boord.
Feuilleton
LADER MATIN-MAGOG
Vrij naar hot Engolsch door D.A.O.
23
Deze kijk op de zaak hield
hem bezig. Hij bleef lang In
gedachten verdiept. Iets zeer
ongewoons voor hem.
„Ik weet natuurlijk", mom
pelde hij, „dat sommige grap
penmakers zeggen, dat we van
de apen afstammen. Als dat
waar is, zou je mijn grootva
der kunnen zijn om het zoo
eens te zeggen. En daar je erg
knap bent, wie weet. Je bent
misschien je eigen kleinzoon
wel. De een of anderen morgen
valt je haar uit en je huid
wordt wit 't zou me niets
verwonderen"
Hij schudde het hoofd In
grootè verbazing over de nieu
we gezichtspunten.
„Maar, hoor eens riep
hij plotseling uit op triomfan
telijken toon van iemand, die
een onafwijsbare tegenwerping
maakt.
„Kijk eens hier, je bazelt.
Je bent geen mensch, want je
kunt niet praten. Als je een
mensch geweest was, zooals je
zei, dan zou je kunnen praten.
Je schrijft toch? Waarom
praat je dan niet?"
Dit argument bleek te veel
voor den gorilla. Zijn oogen
werden dof. Met hangenden
kop keerde hij terug naar zijn
cel.
„Hei je van zijn leven! Heb
ik je beleedigd?" stamelde
Gregory verwonderd, de aap
volgende.
De deur girig voor zijn neus
dicht.
„Uwedele is gauw uit uw
humeur vandaag", spotte de
baas. „Kom terug, dwaas dier!
Ik zal excuus vragen". Maar
plotseling zweeg hij en spitste
de ooren. Een vreemd geluid
kwam vanuit de cel tot hem.
Hij drukte zijn oor tegen het
sleutelgat en luisterde. Zijn
gelaat drukte stomme verwon
dering uit; zijn mond opende
zich; hij vertoonde het beeld
van Iemand die niet weet wat
hij er van denken moet.
IrAls dat niet het gekste is,
wat ik ooit beleefd heb" mom
pelde hfl.
Vreemde, schorre klanken
verbraken de stilte in de cel;
aarzelende onvolledige letter
grepen, fragmenten van woor
den, die met moeite geuit wer
den; ze schenen uit de keel
gewrongen te worden op een
wijze, die pijn deed.
DE VERLOREN HERSENEN
Na het eerste optreden van
den wonder-gorilla in de
„Olympic Follies" moest men
voor elke voorstelling plaats
bespreken. Soms bood het
auditorium een ongewonen
aanblik. Behalve een groot i
tal kinderen, die de knappe
aap kwamen toejuichen, wa
ren er een massa bekende per
soonlijkheden uit de weten
schappelijke wereld docto
ren, natuurkundigen, efhnolo-
gen en philosophen, die vurig
verlangden met eigen oogen
dit verschijnsel te zien, dat
hun meest geliefkoosde theo
rieën deed wankelen; terwijl
anderen gekomen waren met
de heimelijke begeerte een
schijnbaar onverklaarbaar
raadsel op te lossen. Mollige,
woelige kinderen zag men in
afwisseling met kaalhoofdige,
oude heeren, wier waardigheid,
verhoogd door witte baarden,
hun beroep verried.
Niet zoodra was het scherm
omhoog, of het werd stil in
de zaal en ieders aandacht
was geboeid door het tooneel.
Op een dier avonden trad
een ernstige en zwijgende
jongeman de „Olympic Fol
lies" binnen, vergezeld door 'n
spraakzamen, drukdoenden
ouden heer hun particu
lier leven bekend als Profes
sor Fringue en Dr Silence. In
dien het publiek geweten had,
dat ze er waren, zou hun te
genwoordigheid een even groo-
te sensatie gewekt h^Dheri als
het optreden van de wonder-
gorilla.
Daar ze geheel door hun
werk in beslag genomen wer
den. keken de twee beroemde
mannen bijna nooit in een
dagblad en als ze het deden,
liepen ze het vluchtig door.
Ze stelden geen belang in the
aters of vermakelijkheden en
lazen de aankondigingen daar
over nooit.
Het is dus waarschijnlijk,
dat ze onbekend gebleven Lou
den zijn met den roem van de
gorilla, indien de wetenschap
pelijke bladen de zaak niet
aangeroerd hadden.
Het opschrift van een arti
kel, hoe onbeduidend ook, trok
de aandacht van den profes
sor. Er was niets nieuws in
het opschrift het leidde een
oud en afgzaagd thema in, een
altijd actueel onderwerp, om
dat het altijd onoplosbaar is,
een van die onderwerpen, die
men steeds nieuw leven in
blaast: „Het verstand van d':
apen