De drie Spinsters Raadsels De Matthaus Passion te Haarden In een klein vervallen huis je, dat even buiten het dorp aan een landelijke weg lag woonde een arme vrouw. De ze vrouw had een dochter, Ro salinda genaamd. Rosalinda was knap en lief, maar had een groote afkeer van spinnen. Alles had ze voor haar moe der over; ze maakte het huisje schoon, ging water halen uit de bron, plukte bloemen molk het geitje. Alleen als zg spinnen moest, begon zij te huilen en liep weg. Haar moe der had erg veel verdriet over deze onwilligheid van haar dochter, te meer, daar zg met spinnen haar dagelijks brood moest verdienen. Op een mooie dag in de len te, toen de vrouw Rosalinda gezegd had, dat zij spinnen moest en het meisje nuilend de deur uit ging, liep de moe der haar dochter na en gaf haar een harde klap! Rosalin da begon nog harder ie huilen, zoo hard, dat de koningin, die juist langs reed in een sierlgke karos, haar koetsier beval te stoppen. De koningin stapte uit en vroeg aan Rosalinda's moeder waarom het meisje zoo schreide. De moeder voelde zich een beetje beschaamd, toen zij be kende, dat zg haar kind had geslagen, maar zg voelde zich nog meer beschaamd, toen de koningin wilde weten, waarom de moeder geslageu had. Zij kon de koningin toch niet ver tellen, dat haar dochter lui was en niet wilde spinnen en zeker niet, dat Rosalinda hee- lemaal niet spinnen kon? Het was te goed bekend in het heele land, dat de koningin zelf een der beste spinsters van het land was. De draden, die zij spon, waren zoo glad eD glan zend, dat er een gouden stra ling van uitging. En de Konin gin verwachtte van iedere vrouw, dat zg spinnen kon. „Ik heb Rosalinda een klap gegeven, omdat ztj maar niet van het spinnewiel af kan ble ven. Zij spint zoo graag en zjj doet het zooveel, dat Ik er nog armer van word dan lk al ben Ik heb niet genoeg geld om almaar vlas voor Rosalinda te koopen," klaagde toen de moe der. De koningin was verrukt. Een meisje, dat zóó graag spon had zij nog nooit ontmoet. Rosalinda moest op het ka steel komen wonen en als het werkelijk bleek, dat zij zoo'n ijverig spinstertje was, mocht zg de vrouw worden van dén oudsten prins, die zoo schoon en verstandig was, dat alle da mes van de hofhouding ver liefd op hem waren. Rosalinda's moeder moest dadelijk een reiszak vullen met de kleeren en eigendommen van het meisje. De koningin nam haar dadelijk mee naar 't kasteel. Daar aangekomen bracht de koningin het meisje naar een groot vertrek, dat vol ge stapeld was met vlas. Op dit vertrek sloten twee even groo te kamers aan. Ook die waren vol vlas. Rosalinda moest dit vlas tot garen spinnen. Wan neer zij daarmee klaar was. zou de bruiloft gevierd wor den. Verdrietig en eenzaam bleef Rosalinda achter. Nooit zou zij al dat vlas tot garen kunnen spinnen. Zij wist immers niet eens, hoe zij een spinnewiel bedienen moest. Treurig keek zij uit het venster en bedacht, wat haar lot wel zou zijn, als de koningin ontdekte, dat zij heelemaal niet spinnen kon. Terwijl zg uitkeek, kwamen drie oude vrouwtjes langs. Voor het raam bleven zij staan en vroegen Rosalinda, waarom zg weende. Het meis je vertelde van haar verdriet en wanhoop. De vrouwtjes wa ren diep ontroerd. „Wg zullen je helpen", be loofden zij daarom, „maar je moet ons op je bruiloft ont vangen en zeggen, dat wij drie tantes van je zijn". Dat wilde Rosalinda wel. Zg opende de breede openslaande deuren en de vrouwtjes kwa men binnen. Dadelijk gingen zg aan het werk. Rosalinda zag nu eerst goed, hoe leelijk de oude spinsters waren. De oudste had een groote platvoet de middelste een natte hang lip en de jongste een ontzet end breede duim. Even dacht het meisje er aan, wat de ko ningin en de prins wel zou den zeggen, als deze vrouw tjes op de bruiloft zouden ko men. Lang dacht ze daar niet aan, want de vrouwtjes spon nen zoo vlug en de spoelen, die op den grond vielen be vatten zulk mooi en fijn garen als Rosalinda nog nooit had gezien. Het vrouwtje met de plat voet trapte het wiel, die met de hanglip maakte de draden vochtig en die met de breede duim draaide ze zoo vlug, dat het meisje er duizelig van werd. Af en toe kwam de konin gin eens kijken hoe het werk opschoot. Dan verborg Ro llnda de vrouwtjes achter een hoop vlas. De koningin was erg tevre den over het meisje en be loofde, toen het vlas in twee kamers tot garen gesponnen was, al vast met de voorbe reidselen met de bruiloft te zullen beginnen. Weldra was het vlas in de derde kamer opgesponnen. Roalinda bedankte de oude spinsters hartelijk. Achter el kaar verdwenen de vrouwtjes door dezelfde deur als zij naar binnen gekomen waren, Rosa linda nog eens haar belofte herinnerinde. „Het zal je ge luk brengen", verzekerden zij het meisje. Twee dagen later werd de bruiloft al gevierd. Toen alle gasten aan den feestdisch za ten, kwamen de drie oude vrouwtjes binnen. „Wie zjjn dat?" vroeg de prins, die heel gelukkig was met zjjn jonge en knappe vrouw, die zoo goed spinnen kon. ,Dat zijn drie tantes van mij", antwoordde Rosalinda en ging naar de spinsters toe. Zjj kuste hen op de wangen en noodigde hen uit plaats te ne men aan de tafel. De prins was ook opgestaan en zich af vragend hoe zijn mooie vrouw drie zulke leelijke tantes kon hebben, ging hij naar de vrouw tjes toe. ,Hoe kom je aan die plat voet?" vroeg de prins aan het oudste vrouwtje. ,Van het trappen van het spinnewiel", antwoordde zij. „Hoe kom je aan die natte hanglip?" vroeg hij aan het tweede vrouwtje. „Van het nat maken van de draden", antwoordde zij. „Hoe kom je aan die breede duim?" vroeg de bruidegom aan het derde vrouwtje. „Van het draaien van de dra den", antwoordde zij. De prins keek eens naar zijn stralende bruid en een schrik deed hem verstgven. Stel je voor, dat dat lieve meisje, dat zoo graag spon en zoo veel spon een platvoet, een nat te hanglip en een breede duim zou krijgen. Dat mocht nooit gebeuren. En Rosalinda moest haar prins beloven nooit meer te zullen spinnen. Dat beloofde zij graag. Na den maaltijd gingen de drie oude vrouwtjes weg. Rosa linda en de prins deden haar uitgeleide. Dankbaar kuste de bruid de gerimpelde gezichtjes. Zij wist, dat zg nu gelukkig zou kunnen leven met den prins, van wien zg heel veel hield. 1. Wat staat hier? t t t aa t t t 2. Ik besta uit 4 letters. Schrijft men mij met een t, dan ben ik een kleine tak, schrijft men mij met een d, dan ben ik een me taal. 3. Ik ben Iemand, die gehoor zaamd moet worden, maar neemt mer mijn derde en vierde letter weg, dan word ik een lengtemaat. Eventjes prei Een jongen zal al vier uur te vis sen, toen er een man langs kwam. die vroeg wat hij deed. De vis, wat het korte antwoord. Zo, zo, en heb Je al lets te pak ken gekregen? Ja! WatT Koude handen, xel de jongen Hij moest er toch af! Jan zette een stoel midden in de kamer en zei tegen zijn vriend Piet: Als je op die stoel gaat staan, kan ik maken, dat je er afkomt, zonder dat ik het je twee keer behoef te vragen. Piet lachte Dat zou lk wel eens willen zien zei hij. Als lk er niet af wil. dan kom ik èr niet af. En hij stapte op de stoel. Kom van die stoel af! zei Jan. Welnee, ik denk er niet over! Blijf er dan maar op staan, tot je een ons weegt, en Jan keerde zich om. Zolang wachtte Piet maar niet. Ret begon hem al heel gauw te vervelen en hij moest toegeven, dat Jan hem lelijk had beetgenomen. KUNST Als het middelpunt, waar naar zich de pelgrimstocht beweegt, steekt de Groote Kerk van de oude vestingstad Naarden boven de wallen uit en beheerscht den wijden om trek. Het is niet moeilgk de plaats te vinden, waar de Mat thaus Passion uitgevoerd zal worden, want kgkt men rond om zich, dan ziet men men- schen met kussentjes en kla vieruittreksels met den naam Bach er op, zich naar het cen trale punt bewegen, de Groote Kerk, die, wanneer het groot- sche werk van Bach een aan vang neemt, tot op de laatste plaats bezet is. Niets is er, dat de kerksche sfeer verstoort; men heeft geen aanstalten gemaakt om de uitvoerenden naar voren te halen, of ze een zoodanige plaats te geven, dat ze voor iedereen zichtbaar zijn. Alles blijft in de sfeer van den kerk dienst, niet de glorie van de solisten, maar den inhoud van het Passie-verhaal, de lijdens geschiedenis van Jezus, zooals ook Bach zelf het wilde, is primair. Niettemin heeft men eerste rangs krachten uitgenoodigd, om het werk te doen slagen: de sopraan Ankle van Wicke- voort Crommelin, de alt Annie Hermes, den tenor Han le Fèvre. als evangelist en voor de aria's. De bas Max Kloos voor de Jezus-partg; verder de andere baspartijen door Lau rens Bogtman, Bram van Luy- nen, Herman Hülsmann, het koor van de Ned Bach vereeni- ging, van Leeuwen Boomkamp viola da Gamba, Salvatore het orkest, met de mooie hobo- soli. Indrukwekkend is het ver raad van Judus en de reactie van de beide koren hierop. De angstige kreet van het eerste koor weerklinkt in: „Laszt ihn, haltet, blndet nicht", over gaande in het machtig aan grijpende: „Sind BHtze, sind Donner". De woedde uit zich hierin op den verrader door krachti ge afgebeten accoorden, steeds meer opvoerend, en dan ineens afbrekend in een onheilspel lende rust, om even daarna weer los te barsten met alle kracht. Nog éénmaal hooren we het knapenkoor in het ko- dein' Sünde grosz", waarmee dein' S/nden grosz", waarmee het eerste deel eindigt. In het tweede deel hooren wc na de verloochening van Petrus, de aria voor alt, mst de prachtige, innige viool-solo. Daarna de vioolsolo in de aria voor bas, nadat Judas z'n ver radersloon voor de voeten van den hoogepriester heeft ge worpen. Machtig klinkt het o-stem- mig koor, nadat Pilatus het volk gevraagd heeft, wie vrg te laten: „Ba-ra-bam!" Aangrijpend is het oogen- blik, waarop Jezus aan het kruis gehangen, roept: „Eli, Eli, lama sabachthani", ver taald door den Evangelist: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Ge Mrj verlaten? Het tweede deel eindigt aan het graf van Jezus. Voor het laatst klinken de stemmen van de sopraan, alt, tenor en bas en eindigt het koor met het Tomassa en Jan Bleumers, vi- vervoerende: „Wir setzen uns ooi; het Rott. Phllh. Orkest, het geheel onder leiding van Anton van der Horst. Het is doodstil, wanneer het orkest den prachtigen inzet van het eerste deel der Mat thaus Passion begint; al di rect vult de verheven schoon heid van deze muziek de kerk ruimte en even daarna vertol ken de beide koren wat er in de gemeente leeft, en klinkt het: „Kommt, ihr Töchter, hilft mir klagen", aangevuld met den ontróerenden eenvoud van het knapenkoor. Vervolgens voltrekt zich dan het lijdensverhaal van Christus, verhalend gezongen door den Evangelist, afgewis seld door beelden uit het Mat- theus-Evangelie: het avond maal van Jezus met z'n dlscl- nelen. het verraad van Judas. Jezus voor Pilatus, de kruisi ging en de afneming van het kruis. Vijfmaal hooren we de prach tlge melodie van Hassler's: „Herzllch thut mich verlan gen", het meest bekend door het koraal: „O, Haupt, voll Blut und Wunden", uitgevoerd door het koor. Daarnaast de aria voor te nor: „Ich will bei meinem Jesu wachen", ingeleid door mit Tranen nieder, Und rufen dir im Grabe zu: Ruhe sanfte, sanfte Ruh!" Met z'n krachtige persoon lijkheid wist Anton van der Horst koor en orkest te be zielen. Het was een genot op zichzelf, deze sprekende figuur te zien dirigeeren, te zien, hoe hg z'n menschen wist op te voeren naar de hoogste pun ten van het werk. De zwaarste partij was ze ker weggelegd voor Han Le Fèvre, die de vertolking van den Evangelist en daarnaast nog de tenor-aria's op zich nam. Ontroerd luisterden de aan wezigen dikwijls naar de mooie momenten, die hij wist weer te geven. Uitdrukklngvol bracht Max Kloos de Jezus-partg, dikwijls met te groote dramatische spanning, daar we ons van de Christus-figuur een stabieler gemoedsuitdrukking voorstel len. De goede bezetting van de andere solo-partijen gaven aan deze uitvoering mede ean bij zondere diepte van voordracht. Het Bach-feest werd gegeven ter gelegenheid van het 25-ja- rig bestaan van de Ned. Bach vereeniging. de V. B Oe verdwenen sieraden van de KONINGIN 25. „Dat papier zou ik uit stekend kunnen, gebruiken", dacht Priemstoot, die vanuit zijn schuilplaats alles gehoord had. Hij volgde op een afstand den officier, die naar de wo ning van den burgemeeter ging. Even buiten de stad haalde hij hem in en tikte hem op den schouder. De man schrok en liet den brief vallen „Ik zou wel graag dien brief van u willen lecnen", zei Priem stoot. „Wat?!" schreeuwde de officier, „Meneer u bent gek of de brutaalste mensch, die er bestaat". „Mij goed", spotte Priemstoot, „maar dien brief moet ik hebben, goedschiks of kwaadschiks. De officier werd razend en trok zijn zwaard „Ik zal je leeren!" brulde hfl ,Kom maar op!" schreeuwde Priemstoot strijdlustig en ont blootte zijn degen.

Krantenbank Zeeland

Vrije Stemmen. Dagblad voor Zeeland | 1946 | | pagina 5