Binnenland.
zoodra de troepen groote trekvogels hun
vorstteeken in de blauwe herfstlucht schre
ven. Tegenwoordig hoe zou men nog
kunnen korten op het broodrantsoen, als
dit al voor een groot deel aanvulling be
hoeft met gebakken aardappelen en een
koek van bespaard boekweitemeel.
Och, wat werd 't krap toegemeten met
eten en loon bi) de keuterboeren in 't Oosten
van het land 'n vijftig, 'zestig jaar geleden.
Een winterdag dorschen werd er beloond
niet vijf Duitsche Groschen of dertig cent
Hollandsch geld en den kost. De dagen
waren wel niet lang, maar het was er
dan ook loon naar. En de kost? Een
zware boekweitekoek met stukken spek ge
bakken, dat was wel de hoofdvoeding.
Deugdelijk was ze, en het eigen gebakken
roggebrood gaf er een aanvulling aan, zóó
soliede, dat er duchtige spieren groeiden
om de knokige knuisten van die vroegere
werkers.
Inden zomer, in den vollen roggemaai-
tycl steeg het loon tot een gulden daags.
Maar dan werden er ook dagen gemaakt,
die voor drie dorschdagen in den winter
telden. Vóór zonsopgang het veld in. Een
pijp gerookt nog voor de eerste zonnestralen
de dauwdruppels tot parels maakten en
dan met regelmatigen slag de zicht gezwaaid
van half vier in den ochtend tot half negen
in den avond met nu en dan de korte rusttij
den voor den vijfmaal daags weerkeerenden
maaltijd.
Vijfmaal daags eten, dat is voor de Lim
burgers een levenseisch. Het tegenwoordige
geslacht wil nog slechts met moeite en strijd
een enkele vanjdie eetmomenten laten schie
ten. De gewoonte is eenmaal ingeroest. Wat
de zwoegers van voor meer dan een eeuw
instelden, dat handhaaft het tegenwoordig
geslacht, al kromp de werktijd meer en
meer.
Als 't oude taaie boerenvolk om vier uur
in den ochtend met geen andere maagvul
ling dan een pijp tabak de handen repte
om vóór de zeven-uursboterham al een stuk
werk gereed te hebben, dan kan men zich
indenken, dat om half elf een tweede boter
ham met koffie geen overdaad was. Het
warme maal om twaalf uur, gestampte pot
winter of zomer, lente of herfst waar
in ons land kent men het eeuwig-moes van
den Limburger, de eeuwige kool die, steeds
afgesneden, immer weer onvermoeid door
groeit? 't kon niet anders, of 't moest
om vier uur gevolgd worden door brood
met een slok koffie. Want de zon was er
nog, en zoo lang 't licht was, diende men
te werken op den schralen zandgrond om
binnen te halen al wat men kon, voordat
de krone-krane kwamen verkondigen, dat
de tijd voor rusten en 't inkorten op de
boterhammen aangebroken was. Om acht
uur, half negen, wachtte 't laatste maal
van den dag, een schotel dampende petatten.
Zóó heeft het oude ras gesappeld van
vroeg tot laat. Met maaltijden die geen luie
kenden, dan wat het eigen geslachte varken
aan worsten en spek produceerden, bleef
de kracht in de knoken. „Daar was niks
van de weelde van tegenwoordig,"vertelde
me hoofdschuddend eens een oudje van
tachtig. „En we waren d'r niet minder om,
al kregen we maar vijf Groschen vooreen
dag dorschen."
In enkele van zijn nakomelingen heeft
dit oude ras zich niet verloochend. Er zijn
er nog van die onvermoeide werkers. In
den roggetjjd kon men ze vinden in het
veld voor dag en voor dauw. Als de stoom
fluit van de fabriek hen om zes uur binnen
de fabrieksmuren roept, hebben ze al een
paar uren harden arbeid er op zitten en
als 's avonds om half zeven de fabrieksdeur
weer achter hen dicht valt, dan nemen ze
opnieuw de zicht ter hand, om verder te
zwoegen tot de schemering hen dwingt om
te rusten.
Maar van de jongeren hebben velen de
laatste drie jaren het werken verleerd. Het
geregelde werk gaat hen niet goed meer
af, gewend als ze zijn om langs gemakke
lijker weg veel geld te verdienen. Weelde
en overdaad zijn gekomen in de plaats van
soberheid. En met bezorgdheid gaat men
afvragen, hoe het in de komende winter
dagen gaan moet, nu, door gebrek aan kolen
en grondstoffen, de fabrieken, waar althans
nog enkele uren daags geregelde arbeid
werd verricht, langzamerhand allen ge
dwongen worden te sluiten. Reeds nu neemt
het aantal diefstallen onrustbarend toe. En
zeker zal deze toestand verergeren, nu de
scbaarschte in het eigen land het steeds
moeilijker maakt om smokkerwaar te be
machtigen. K.
Kameroverzicht.
De lezers van „Vooruit" zullen het den
kameroverzichtschrijver zeker niet ten
kwade duiden, wanneer hij niet altijd de
juiste volgorde neemt, waarin de kamer de
diverse wetsontwerpen in behandeling nam,
maar begint met wat hy als het voornaamste
acht. En dan is de week die achter ons
ligt zeker van groot belang voor onzen
Vaderlandscheu en Kolonialen landbouw.
Waar vele jaren tevergeefsch om is ge
vraagd, wat al sedert jaren als een drin
genden eisch werd gehoord in Nederland,
de wettelijke regeling van het hooger onder
wijs voor landbouw- en. veeartsenijkunde,
belichaamd in de stichting van afzonderlijke
hoogescholen voor deze wetenschappen, is
eindelijk een feit geworden, althans wat
onze Tweede Kamer betreft, maar er is
gelukkig geen twijfel aan of ook de Eerste
Kamer zal er haar goedkeuring aan hechten
en dan kunnen we binnenkort de officieele
opening van de landbouwhoogeschool en
van de veeartsenljkundige hoogeschool
respectievelijk te Wageningen en te Utrecht
tegemoet zien.
Er is in de Kamer heel wat over gedis
cussieerd en ni6t minder dan 13 sprekers
hebben er het woord over gevoerd, maar
daarbij bleek toch dat in den loop der tijden
de meeningen over dit hooger onderwys
zich niet onbelangrijk hebben gewijzigd,
want niemand in de Kamer pleitte nu nog
voor de inlijving van deze hoogescholen bij
een onzer Universiteiten of de Te'chnische
hoogeschool. Dat was enkele jaren geloden
anders en zou daar heel wat over zyn ge
sproken. Wij achten dit een gelukkig ver
schijnsel, een bewjjs dat men een meer juist
begrip heeft gekregen van de landbouw
wetenschap, een wetenschap die zich trou
wens de laatste jaren heeft uitgebreid en
verdiept.
De afgevaardigde van Emmen opende
het vuur en hield daarmee zyn „maiden
speech" en S. M. kan er dus moeilijk in
dit overzicht over spreken. Hy behoorde
tot de weinige kamerleden die Wageningen
niet de meest gewenschte plaats voor de
landbouwhoogeschool achten, maar meende
dat die in de nabijheid van de veeartsenlj
kundige hoogeschool en niet te ver ook
van het Koloniaal Instituut moest staan,
en in een universiteitsstad, als zijnde een
groot wetenschappelijk milieu, wat hy vooral
voor de hoogleeraren onmisbaar achtte.
Maar hy wenschte de zaak niet in de
waagschaal te stellen door de plaats en pleitte
voor alles de onmiddellijke totstandkoming
van deze inrichting van hooger onderwijs
waarop onze en ook de koloniale landbouw
reeds veel te lang hebben gewacht tot
schade van onze bodemcultuur. Met het
betoog van den afgevaardigde van Emmen
die uit de Wageninsche inrichting is voort
gekomen mocht niet baten, niettegenstaande
den steun van de heeren De Baufort, Dres-
selhuis, Terspil, v. Leeuwen. Rechts stond
op enkele uitzonderingen na op het stand
punt dat de zaak voor Wageningen in 1911
door Minister Talma reeds was beslist en
aan dat heilige huisje mocht niet getornd
worden. „Taboe" heet dat in de boeken van
Jules Verne en ten slotte won Wageningen
het met een zeer groote meerderheid.
Maar het voornaamste is dat we de hoo-
ge-school dus krijgen en daarmede wensch
ik Nederland en niet het minst den Neder-
landschen landbouw geluk!
Nu de hand aan den ploeg geslagen om
onze landbouwhoogeschool tot grooten bloei
te brengen ten bate van onze bodemcultuur
en dus ter verhooging van onze economische
kracht. Ook ons Indië, Oost en West, zal
er dankbaar voor zijn. Daar vooral ligt nog
eene reusachtige taak voor den Nederland-
schen landbouwingenieur zooals de titel
zal luiden weggelegd, tot heil mede van
land en volk.
De afgevaardigde van Emmen, die zyn
gansche leven in dienst van den landbouw
en de landbouwwetenscchap heeft doorge
bracht is er zeker dankbaar voor dat hy
aan de totstandkoming van de hoogeschool
waarvoor hy jaren heeft gestreden, heeft
mogen medewerken.
Dat was de hoofdschotel van het parle
mentaire menu der laatste week.
Er ging een bord soep aan vooraf.
Met dat woord soep bedoel ik niet het
wetsontwerp zelve dat bedoelde om aan
degenen die hadden verzuimd tijdig aan
vrage te doen voor het ouderdomspensioen
volgens de ongelukkige wet Talma, daartoe
alsnog de gelegenheid te geven. Neen dat
ontwerp was. rechtvaardig en goed, maar
„Soep" was het van de Rechterzijde om er
tegenop te komen en zooals de heer Beu-
mer deed, het te doen voorkomen alsof de
minister op deze wyze bij een begrootings-
wijziging de wet verkrachte. Deze afge
vaardigde zag reeds in de toekomst onze
geheele wetgeving op losse schroeven gezet
en hield een spitsvondig betoog tegan dezen
maatregel van Rechtvaardigheid. Nu, aan
repliek heeft het hem niet ontbroken en ten
slotte werd de bevoegdheid in dezen van
de rijksverzekeringsbank nog wat uitgebreid
door het Amendement Duys c.a. dat met
groole meerderheid werd aangenomen.
Zoo is er dus weer moeten worden ge
corrigeerd in de wet-Talma. Wanneer zullen
we toch eindelijk eens voor goed van dat
wanproduct van wetgeving worden verlost
en er flink en royaal het premievrije staats
pensioen voor in de plaats gezien? Maar als
de voorstanders er van, in drie groepen
verdeeld in de vrijzinnige staatspartij, elkaar
bekampen, is er niet veel uitzicht op. In
Friesland doet men thans weer een poging
om dat samengaan gedaan te krijgen en de
candidaten van alle fracties op één lijst bij
elkaar te zetten, maar of die poging slagen
zal moeten wo afwachten.
Ten slotte kregen we nog een stukje
„buitenlandsche zaken" n.l. over de afschaf
fing van de Nederlandsche capitulaties in
de Fransche zone van Marokko en de heeren
Knobel en Visser van IJzendoorn, speciali
teiten op dil gebied, hielden er interessante
beschouwingen over, waarmede de minister
zich kon vereenigen en zoo ging dit wets
ontwerp er zonder stemming doer.
Zoo kwamen we dan tot de Spoorwegen
met beperkte snelheid en daarover is heel
wat te doen geweest vooral over positie
van het personeel en het was een koltje
naar de hand van den heer Kleerekoper om
voor de eischen van het personeel op te
komen.
En wanneer deze heer dan eens dat kon
doen zonder sarcasme, zonder stekeligheid
en het geven van steken links en rechts,
dan zou hy zeker meer bereiken en meer
het oor der kamers hebben dan thans. Deze
afgevaardigde schijnt te menen dat alles
er by behoort en wellicht dat er onder zyn
partygenoten zyn die dat juist een bewjjs
van kracht en kennis achten, maar wij be
treuren het dat ook de opmerkingen die
juist en goed kunnen zyn, in zoon kleed
zyn gestoken. C'est le ton qui faitlamusi-
que! Maar met de spoorwegen met beperkte
snelheid kwamen we er deze week nog
niet, ze rijden daarvoor nog te langzaam
en het is zeker een goed denkbeeld van den
minister om die snelheid wat te verhoogen
en ook de snelheid van onzen parlemen
tairen spoorweg mag wel wat worden ver
hoogd, dat zou zeker onzen wetgevenden
arbeid ten goede komen.
Nu zyn we verplicht om het volgende
overzicht weer met die beperkte snelheid
spoorwegen te beginnen. We zullen dan
tevens in de gelegenheid zijn om het resul
taat te vermelden van de vragen door den
heer Van Hamel tot den minister van
Buitenlandsche zaken te richten inzake het
grint en zandvervoer naar België.
S. M.
Voederbieten, mangelwortelen, koolrapen en
paardepeen.
De minister van landbouw heeft:
I. vastgesteld de volgende prijzen, tegen
welke voederbieten, mangelwortelen, kool
rapen en paardepeen ten hoogste mogen
worden te koop aangeboden of verkocht.
Voederbieten en mangelwortelen f22 (ge
leverd door den verbouwer franco op wagon
of in het schip aan het naastbygelegen
spoor- of tramstation of haven), f 24,50 (ge
leverd aan den verbruiker netto ingeladen
gewicht franco schip of wagon of wagen op
afleveringsplaats by verbouwer); koolrapen
knollen en knolrapen resp. f 20 en f22,50;
paardepeen (wynpeen, Flakkeesche peen en
alle andere soorten peen, met uitzondering
van de z.g. bosjespeen) resp. f 24 en f26,50
alles per 1000 K.G.
II. bepaald
dat de aflevering en het vervoer van de
sub. I genoemde artikelen, alsmede van
suikerbieten, verboden zal zyn met uitzon
dering van:
a. indien de aflevering en het vervoer ge
schieden binnen de grenzen eener gemeente
of wel naar de bewaarplaats van den pro
ducent;
b. indien het betreft hoeveelheden kleiner
dan 500 K.G.;
c. indien het betreft partyen, bestemd voor
veevoeder, gedekt door een vervoerbewys
afgegeven door de N. V. Bieteninkoop en
Toewijzings-associatie „Bieta", of wel door
een Veevoederbureau, ingesteld door den
minister van landbouw, nijverheid en handel,
d. indien het betreft partijen koolrapen,
knollen en peen bestemd voor distributie als
menschelijk voedsel en gedekt door een ver
voerbewys afgegeven door of vanwege de
Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeni-
ging Groentencentrale
e. indien het betreft partyen suikerbieten,
bestemd voor aflevering aan eene suiker
fabriek. (St.ct)
Minister Posthuma tegen onregelmatigen
opslag.
Door den minister van Landbouw enz-
is tot de burgemeesters de navolgende cir
culaire gericht:
Het is ongetwijfeld ook aan uwe aandacht
niet ontgaan dat, naarmate de economische
moeilijkheden hier te lande toenemen, de
groep van personen, die alle goederen op-
koopen, waarvan op prijsstijging gehoopt
wordt, grooter wordt.
Niet zelden ook veroorzaken deze personen
daardoor moedwillig een tijdelijk gebrek aan
bepaalde goederen en daardoor een onnoo-
dige prijsstijging. Zonder in ook maar één
enkel opzicht een nuttige tusschenschakel
in den handel te vormen, belemmeren voren
bedoelde gelegenheidshandelaren in niet
geringe mate een zoo geregelde goederen
circulatie, als in deze tijden nog mogelijk
zou zyn.
Het is dringend noodzakelijk, ook om de
taak der regeering niet noodeloos te ver
zwaren, dat met kracht tegen misstand
wordt opgetreden.
Onder de grootere gemeenten zyn er reeds
met vrucht in die richting werkzaam. Ik
zou wenschen, dat in alle gemeenten dat
voorbeeld werd gevolgd.
Op grond van het bepaalde in artikel 4
der Distributiewet 1916, heb ik derhalve de
eer u op te dragen uwe bijzondere aandacht
te wijden aan den opslag van goederen,
welke niet in overeenstemming is meteen
reëelen handel. Ik geef u voorts by deze
een last als bedoeld in artikel 9, 1ste lid,
der Distributiewet 1916, om van den voor
raad van zoodanige goederen onmiddellijk
opgave te vorderen van dengene, die deze
voor eigen rekening, dan wel voor reke
ning van derden onder zich heeft, en
deze goederen vervolgens overeenkomstig
het 2de lid van vorengenoemd wetsvoor
schrift in bezit te nemen.
Ik zal gaarne van iedere inbezitneming
onverwijld mededeeling ontvangen, onder
opgave voorts of u het wenschelyk acht,
dat de betreffende goederen in uwe gemeente
zullen blyven. Met uwe wenschen zal zoo
veel mogelijk rekening worden gehouden
en in elk geval zullen u ten spoedigste
instructies omtrent de bestemming dier
goederen en de aangewezen schatter^wor-
den gezonden. Voor zoover u goederen voor
de getaxeerde waarde'niet in uwe gemeente
wenscht te distribueeren, zullen deze in elk
geval van Rijkswege worden opgenomen.
U zoude voorts wellicht aanleiding kun
nen vinden uwe gemeentenaren aan te
sporen in de gewenschte richting mede te
werken, door u mededeeling te doen van
hun blijkende onregelmatigen opslag van
goederen. Zy zouden tot dat doel kunnen
worden gewezen op het feit, dat voor het
goedgezinde gedeelte der bevolking de be-
staansmoeilykheden ernstig en onnoodig
worden verzwaard door de gewetenlooze
praktijken van enkelen.
Onze rijstvoorziening lijdt aan
toenemend tekort.
Het Bureau voor Mededeelingen in zake
de Voedselvoorziening meldt:
Een van de artikelen, waarvan de aanvoer
aan onze regeering de meeste zorg baart
is de rijst.
Ofschoon niet behoorende tot die voe
dingsmiddelen, welke ons volk in zyn geheel
als onmisbaar beschouwt, biedt de ryst
toch door haar groote voedingswaarde, ver
bonden met hare houdbaarheid eigenaardige
voordeelen, zoodat zy speciaal als reserve
artikel in moeilijke dagen niet kan worden
gemist.
Haar beteekenis als zoodanig is zoowel
in 1916 als dit jaar gebleken in de dagen
toen er een tekort aan aardappelen was.
Het is begrijpelijk, dat onder deze om
standigheden de regeering in de eerste plaats
alle rystvoorraden tot zich beeft genomen
en buitendien tijdig alle maatregelen heeft
getroffen voor verderen aanvoer, Een en
ander stelde haar in staat om van Juni
1916 lot Oct. 1917 meer dan een half
millioen balen ryst te distribueeren.
Wat den rijstaan voer betreft, werden van
Aug. tot Dec. 1916 nog ongeveer 175,000
balen via Londen aaggevoerd. Intusschen
was echter de uitvoer uit Engeland verboden
en mocht Nederland volgens de door de
N.O.T. gesloten overeenkomst uitsluitend
ryst uit Britsch-Indië betrekken.
Dienovereenkomstig werden de stoomsche
pen „Java", „Deli", „Ceylon" en „Timor"
bevracht, waarvan de „Java" eog in Dec.
1916 en de „Ceylon" in de eerste dagen
van Febr. met te zamen 125,000 balen ryst
Nederland bereikten.
Met de stoomschepen „Deli" en „Timor"
die te zamen 133,000 balen ryst aan boord
hadden liep het minder voorspoedig. Zij
werden te Suez door den intusschen door
Duitschland verklaarden verscherpten duik
bootoorlog verrast, terwijl zy niet de noodige
bunkerkolen konden verkrijgen om onder
vermijding van de Middellandsehe Zee, via
de Kaap of op andere wyze Nederland te
bereiken. De „Timor" had trouwens een
dusdanige lange reis niet meer kunnen
doen, daar zy een defect aan de ketels
had, en dan ook te Colombo had moeten
repareeren.
Er bleef niets anders over dan de lading
te Suez zelf te lossen en te verkoopen,
terwijl het stoomschip zelf slechts bunkers
kon verkrijgen onder verplichting 6 maan
den voor rekening der Britsche regeering
te varen.
Hoewel alles in het werk werd gesteld
om ten minste de lading van de „Deli" voor
Nederland te redden, bleven deze pogingen
vruchteloos, zoodat men, na te vergeefs 3
maanden op bunkerkolen te hebben gewacht,
half Juni de lading rijst moest verkoopen
en het schip in time charter aan de Britsche
regeeriDg afstaan.
Met een lading van 177,000 balen rijst,
waarmede het stoomschip „Sawarinda" in
Juni van Burmah via het Panana-kanaal
is vertrokken, ging het niet veel beter. Het
stoomschip arriveerde half September in
Norfolk om bunkerkolen in te nemen, doch
tot op heden heeft Amerika geweigerd deze
kolen te verstrekken.
Even vruchteloos zyn verdere pogingen
gebleven om in den rystnood te voorzien.
Zoo werd het stoomschip „Hiouw" ge
charterd om half October een lading rijst
in Burmah te laden, terwijl de stoomschepen
„Kangan" en „Banka" werden aangewezen
om in November en December eveneens
in Burmah rijst te gaan halen.
Met de Vereeniging van Ryspellers, die
de zorg voor het verschepen dezer rijst op
zich had genomen, waren door de N.O.T.
de noodige invoerconlracten afgesloten, i,n
overeenstemming met de tusschen de N.O.T.
en de Britsche regeering inzake den aan
voer van ryst, bestaande overeenkomsten.
Nietemin werd aan de Britsch-Indische
regeering de verscheping verboden.
De Nederlandsche regeering is dien ten
gevolge niet b(j machte, zoolang de omstan
digheden zich niet te onzen gunste wijzigen