Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede
EERSTE BLAD
waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN".
l7d® Jaargang.
Zaterdag 20 October 1917.
No. 50
Uitgave der
Fiakkeesche
Boek- en Handelsdrukkerij
te MIDDELHARNIS.
Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekbandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Vredesstemmen.
Onder de stemmen, die zich voor den
vrede lieten hooren, kan de rede door
den Engelschen oud-minister Asquith te
Londen gehouden, niet nalaten in hooge
mate de aandacht te trekken. Men her
innert zich, dat hij intertijd plaats moest
maken voor Lloyd George, omdat de oor
log krachtiger moest gevoerd worden dan
tot nog toe het geval was geweest. En
nu treft het, dat Asquith juist optrad op
het oogenblik, dat het wel voor iedereen
vast is komen te staan, dat de persoons
verwisseling niet geleid heeft tot het doel,
wat daarmee werd beoogd. Wij hebben
sinds Asquith's aftreden vele van geest
tintelende redevoeringen van den heer
Lloyd George gehad, maar eenig militair
succes, tenminste van zulk eene betee-
kenis, dat daarvan iets voor de beëindi
ging van den oorlog was te hopen, is
niet gezien. Hij bleet telkens herhalen,
dat het volhouden van den oorlog vast
en zeker op de vernietiging van den
tegenstander moet uitloopen.
Asquith heeft tegenover het standpunt
van Lloyd George, dat men Duitschland
geheel op de knieën moest brengen, het
gulden woord laten hooren, dat een vrede
door den overwinnaar aan den over
wonnene opgelegd, geen waarde heeft,
omdat die tal van nieuwe oorlogen in
den schoot draagt. Hij heeft o.i. de waar
heid in het hart getroffen, toen hij zeide,
dat de leuze: Wie den vrede wil, zich
moet voorbereiden tot den oorlog, al deze
ellende over de wereld heeft gebracht.
Zoo is het. Uit het kwade kon nooit
het goede voortkomen. Is er grooter
monstruositeit denkbaar, dan dat natiën,
die prijs stellen op den naam beschaafd,
jaar in jaar uit een groot, zoo niet het
voornaamste deel van hunne volkskracht
besteden aan de versterking van een in
strument, dat zoogenaamd heet om den
vrede te bevorderen, maar dat nergens
anders toe dient dan om op het oogen
blik, dat het gaat om zijn wil door te
zetten, dit te doen met belaching van
alle recht.
En nu is het waar, dat men van alle
kanten tegen het in werking zetten van
dit instrument heeft opgezien, maar dat
men ooit heeft kunnen gelooven, dat dit
instrument jaar in jaar uit ongebruikt
zou kunnen blijven liggen, is natuurlijk
onaannemelijk. Het bestaan van dat in
strument is de oorzaak van den oorlog,
m.a. w. de steeds toenemende bewapening.
En eene natie, eene groote natie wel,
te verstaan, die op militair gebied wat
in de melk te brokkelen heeft, die op
de knieën zou worden gebracht door den
overwinnenden vijand, zal maar één
wensch hebben, en wel deze: het stuk
geslagen instrument te herstellen, en het
zooveel krachtiger te maken dan vroeger,
dat hel op zijne beurt, in staat wordt het
instrument van den overwinnaar krachte
loos te maken. Zonder beeldspraaknooit
kan een vrede, die óf door de Entente
óf door de Centralen zou worden gedic-
den gewenschten beteren toestand.
Afmatting van overwinnaar of over
wonnene ,zal ons dan misschien weer een
halve eeuw buiten oorlog houden, maar
het zal slechts zijn een reculer pour
mieux sauter.
Asquith's rede vestigt er tot onze blijd
schap weer de aandacht op, dat, als deze
oorlog ons niet leert, dat alles gausch
anders moet worden in de verhouding
tusschen de verschillende volken, dat
tusschen hen over de vele vragen niet
langer de brute macht moet beslissen,
dat al het bloed dat er gevloeid is, ver
geefs zal vergoten zijn. Wij moeten van
den onnatuurlijken ot den natuurlijken
toestand komen, en die is, dat alle vragen
zullen beslist worden met het oog op
historie en recht Het lot der volken moet
niet kunnen beslist worden Asquith
heeft daarop zoo juist gewezen door
een tweede Weener Congres, dat zich om
de volken niet bekommerde, alleen vraagt
of ieder die tot de overwinning heeft bijge
dragen, wel zijne competente portie krijgt
van de Europeesche taart. Men zal zich
eens nauwgezet moeten gaan afvragen wat
historie en recht voor de volken wensehe-
lijk maakt, daarvan zal samenvoeging ot
splitsing van landstreken moeten afhan
gen, en zeer zeker moeten die volken zelve
de grootstej stem daarbij in het kapittel
hebben.
De vraag over Elzas-Lotharingen, Italia
irredenta, de Sionistische quaestie om
deze maar eens te noemen, dat zijn alle
maal vragen, die niet buiten de belang
hebbenden om moeten worden beslist.
Daarmee zal de gezonde democratie zeker
een heel eind vorderen, als aan de vredes-
tafel niet langer de vorsten en de diplo
maten, maar de volken zelf heteindwoord
krijgen te spreken. Men heeft, toen het
uitbarsten van den oorlog dreigde, de vol
ken er buiten gehouden; men doe het
zeker niet nu de vrede in het zicht komt.
Wij rekenen Asquith's rede onder de
uredes-s tern men. Zeker, hij heeft als ver
standig man rekening gehouden met de
omgeving, waarin hij sprak, en met de
beste wijze, waarop hij zijne woorden in
gang zou kunnen doen vinden. En daarom
heeft hij natuurlijk niet verzuimd over
zijn geloof in de eindoverwinning van het
Engelsche volk te spreken, en zijn compli
ment te maken aan het dappere Engelsche'
leger. Maar dat alles kan toch niet wegne
men, dat wie goed tusschen de regels door
leest, hier de stem beluistert van den man,
die er ernstig naar streeft mede te werken
tot een vrede, die ons op den weg voert
naar langdurigen, zoo niet blijvenden
vrede. Die wordt niet verkregen door een
Brennus, die den overwonnen Romein
een „Wee den overwonnenen" toeriep,
die zal slechts de vrucht zijn van het be
wustzijn, dat ook onder de volken onder
ling het recht het hoogste gezag moet zijn.
schreven door iemand, die zich blijkbaar
sterk voelde duidelijk toonde, zonder
wachtwoord zijne meening te dier
plaatse te kunnen uiten. Met name
kwam dit uit in wat over deD oorlog
geschreven werd. Ook verklaarde zich
in die dagen „De Standaard" zeer
ingenomen met de candidatuui' van
den heer Colijn voor den Kamerzetel
in het district Enkhuizen. 11 Aug. 1.1.
heette het, dat men de verwachtingen
omtrent hetgeen de beer Smeenk reeds
nu in de Tweede Kamer zou kunnen
doen, te hoog spande, 18 Aug. d.a.v
dat het was „uitnemend goed gezien
om in een district als Enkhuizen een
in landbouwzaken zoo door en door
kundig man als den Burgemeester van
Nieuwer-Amstel te fcandideeren. En 22
Aug. d.a.v. werd het een aanwinst
geacht, nu een landbouwspecialiteit in
onze Karaerclub te hebben ontvangen,
die allerlei moeilijke vraagstukken uit
eigen rijke ervaring en kennis behan
delen kan. Men had zelfs wellicht meer
kunnen zeggen. De verkiezing van eene
„landbouwspecialiteit", van een „zoo
door en door kundig man", die allerlei
moeilijke vraagstukken, „uit eigen rijke
ervaring en kennis" behaadèten kan,
is toch eene aanwinst voor de gansche
Kamer. Van geheel het land."
Wij zullen het er maar voor houden,
dat het den heer Fabius onbekend was,
dat tijdens Dr. Kuyper in „Weisser
Hirsch", was, de oud-minister Golijn als
tijdelijk redacteur van „De Standaard"
optrad.
Onder broeders.
In „Studiën en Schetsen" van Prof.
Fabius, komt de volgpnde passus voor
in een artikel, genaamd De anti-revo
lutionaire Kamerleden":
„Tijdens de afwezigheid van Dr. Kuy
per werden dezen zoiner in „De Stan-
teerd, ons een stap nader brengen totldaard" ongeteekende hoofdartikelen ge-
De herziening van de wet op de
Grondbelasting.
(Slot.)
Nu kan een effect weer herbeleend
worden, wat met den grond niet het
geval is en zou zich dan het geval voor
doen, dat dit effect meerdere keeren
werd belast, zooals Treub in 4 van zijn
M. v. T. uiteen zet.
Ieder zal dit gaarne toegeven, doch
is deze moeilijkheid niet op dezelfde
wijze te ontgaan, indien men geen af
trek, op de wijze als Treub wenscht,
toestaat on alleen den eigenlijken bezit
ter van het effect belast, zonder te vragen
of hij dit effect als onderpand van een
schuldvordering op iemand bezit of niet.
A. geeft dus zijn bezit aan effecten op,
doch rekent hier niet bij eventueete
effecten, die hij als onderpand van een
schuldvordering op hem aan B. heeft
gegeven, Heeft B. dit onderpand weer
als onderpand voor een schuldvordering
op hem aan C. verstrekt, dan geeft hij
deze effecten evenmin op, terwijl G. ten
slotte de effecten, die hij als onderpand
in zijn bezit heeft, moet opgeven en er
belasting van betaalt. Dat C. dan deze
belasting wel weer zal verhalen op B.
en deze op A. is een zaak buiten de
belasting om.
Hoe dit echter ook zijwij willen
gaarne erkennen, dat de door Treub
getroffen regeling misschien in verband
met het geheele bank- en effectenwezen
rationeeler is, daar wij allerminst over
dit gebied een oordeel kunnen vellen,
het neemt niet weg, dat de Minister van
Financiën angstvallig waakt dat het effect
niet meerdere malen getroffen wordt,
doch bij de belasting van de onroerende
goederen hiervoor geen maatregelen treft.
Wat toch is daar het geval. Indien de
effectenbelasting ook hypotheken treft,
en dat doet zij zeer terecht, zal dus de
hypotheekgever de kosleD van deze be
lasting wel verhalen op den hypotheek
nemer en zal deze dus voor het onroerend
goed belasting betalen in den vorm van
grondbelasting en tevens nog weer be
lasting moeten betalen voor de hypotheek,
die hij er op genomen heeft. Hier wordt
dus het kapitaal in dezen grond of in
dit gebouwd eigendom gestoken, twee
maal belast, waartegenover staat, dat
het kapitaal in roerend goed als effecten,
schuldvorderingen, obligaties ot aan-
deelen gestoken, slechts eenmaal aan
belasting onderworpen is, hetzij aan
effecten- of aan dividend- en tantiémg-
belasting. Naar onze meening is hier de
wetgever niet billijk geweest en heett
of het principe te aanvaarden, dat het
voor een zakelijke belasting niets ter zake
doet, wie de eigenaar van de belaste
zaak is en hoe deze belaste zaak mis
schien ook weer bezeten wordt, hetzij
door hypotheek erop aan te gaan, hetzij
door prolongatie of anderszins, of heeft
het stelsel te volgen, waarna hij schulden
(prolongatie, beleening) bij de effect
belasting laat aftrekken, doch dan ook
aftrek van schulden bij het in den grond
gestoken kapitaal toestaat.
Zooals de ontwerpen nu zijn, legt
men een zeer zwaren druk op de eige
naren van gebouwde of ongebouwde
perceelen, die meerendeels tot de mid
denstand en kleineren boerenstand be-
hooren en staat deze grondbelasting,
die bij den eersten den besten verkoop
weer in den koopprijs verdisconteerd
wordt, gelijk met een zeer zware heffing
ineens van hun kapitaal. Kan men
Smid ongelijk geven, als hij in zijn
meermalen aangehaald artikel dan ook
schrijft: „Het is wel zeer merkwaardig,
dat dezelfde Minister, die zich tegen een
heffing ineens van enkele procenten van
groote vermogens zoo krachtig heeft
verzet, met het oog op het gevaar, dat
er voor marginale ondernemingen uit
zou voortvloeien, eenigen tijd later een
wetsontwerp heett ingediend, dat feitelijk
neerkomt op een heffing ineens, gaande
voor tal van marginale landbouwonder
nemers tot bij de 40% en misschien in
sommige gevallen nog wel daarboven."
Ook reeds door een andere regeling,
die in de Memorie van Toelichting op
het Grondslagen-ontwerp wordt toege
licht, is de grondetgenaai'-landbouwer
(en wij drukken er nogmaals op, dat
dit meest kleine menscben zijn) in
het nadeel. Het vermogen, dat de indus
trieel of handelaar in eigen zaak heeft,
wordt niet verder belast als alleen bij
de vermogensbelasting; het vermogen,
dat de landbouwer bezit en in eigen
zaak (bedrijf) heeft, wordt voor een
deel zeer zwaar door de groudbelasttng
getroffen. Nu bezit een handelaar ot
fabrikant ook meestal gebouwde eigen
dommen en zullen deze ook onder de
grondbelasting vallen; echter is de ver-