Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede
EERSTE BLAD
waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN".
!7de Jaargang
Zaterdag 22 September 1917.
No. 46
Uitgave der
Fiakkeesche
Boek- en Handelsdrukkerij
te MIDDELHARNIS.
Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiön aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middefharnis.
Opdrijving der oorlogslasten.
Het schrijven van „De Fakkel", dat
wij in Nederland nooit tot vermindering
van oorlogslasten kunnen komen, omdat
wij daarvoor nooit genoeg uitgaven, heeft
het volgende protest van niemand minder
dan de heer De Beaufort uitgelokt:
Leusden, 1 Sept. 1917.
Zeer Geachte Hoofdredacteur,
Vergun mij een paar opmerkingen naar
aanleiding van het in uw blai No. 284
voorkomend artikel getiteldNiet genoeg.
Vooreerst deze: of er al dan niet militai
risme in de bekende uitlating van den
Minister van Oorlog te Leeuwarden, over
toekomstige oorlogsbegrootingen, ver
scholen was, komt mij minder belangrijk
voor dan de vraag, of het staatkundig was
voor een bewindsman om zich op deze
wijze uit te laten. Hij schijnt er van over
tuigd te zijn dat een aanstaande vrede ons
niets zal brengen, dat eenigermate gelijkt
op ontwapening of op mindere bewape
ning; vele militairen zijn dit geloof ik, met
hem eens. Ik zal de laatste zijn om hun
dit te verwijten, maar er bestaat bij mij
wel eenige twijfel of deze overtuiging ook
gedeeld wordt door alle ambtgenooten
van den Minister van Oorlog. Mocht dit
niet het geval zijn, dan had deze staats
dienaar, mijns inziens, beter gedaan om
niet ongevraagd met een zoo gewichtige
en verreikende verklaring de natie te
komen verontrusten.
In de tweede plaats blijkt uit de woor
den van den minister, dat hij van oordeel
is dat de vóór den oorlog bestaande wed
strijd tusschen de mogendheden in het
volmaken hunner krijgstoerustingen,
door toepassing van alle uitvindingen op
het gebied van scheikuade en werktuig
kunde, na den vrede zal voortdurente
recht ziet de minister in, dat de oorlogs
uitgaven daardoor zoo ontzaggelijk zullen
toenemen dat zelfs Nederland, dat in dien
strijd toch altijd ver zal moeten achter
blijven bij de groote mogendheden, toch
zijne uitgaven voor de landsverdediging
tot een ongekend bedrag zal moeten op
drijven. Hieruit vloeit voort, dat ook voor
Marine een aanzienlijke verhooging nood
zakelijk zal wezen, zoodat men wel zal
kunnen aannemen, dat een bedrag van
honderd millioen voor Oorlog en Marine
gezamenlijk, den minister niet te boog zal
voorkomen. Een dergelijk bedrag, blij
vend op onze staatsuitgaven drukkend,
zal geheel nieuwe geldelijke voorzienin
gen noodzakelijk maken. Bezuinigingen
zijn uitgesloten; behoud der buitenge
wone belastingen, die thans geheven
worden, zoo noodig zelfs verhooging daar
van, zal zich als onafwijsbare eisch doen
gelden. Dit nu reeds in het vooruitzicht
t» stellen, terwijl de zekerheid daarvoor
niet bestaat, alleen op grond eener op
vatting van sommigen, die naar het
schijnt door den Minister van Oorlog
wordt gedeeld, is zoude ik meenen
niet van voorbarigheid vrij te pleiten.
In de derde plaats, wanneerjde vrede,
die in het verschiet ligt, niet is een wapen
stilstand, eenreculer pour mieux sauter,
en evenmin een vrede, die met een inter
nationale overeenkomst tot ontwapening
gepaard gaat, dan mag men zich toch
vleien, dat hij met zulk een hartgrondige
vreugde zal worden ontvangen, dat in alle
landen de openbare meening eenstemmig
zal aandringen op zijn behoud. De regee
ringen, die dan met de handen in de
haren zullen zitten over de regeling hun
ner financiën, zullen voorzeker dezen
aandrang niet tegenwerken. Lange jaren
van vrede wachten ons dus en nu zoude
ik het toch betreuren, indien Nederland,
zooals het artikel: „Niet genoeg" schijnt te
bedoelen, alsdan oorlogsprofeten binnen
zijne grenzen zag opstaan, die voortdurend
bewapening predikten. Men -zal natuur
lijk gedurende dit tijdperk van vrede de
weerbaarheid des lands nietgeheel mogen
laten vervallen, maar evenmin die zooda
nig behoeven te versterken, alsof eiken
dag de oorlog ons bedreigde.
Wanneer hebben wij voor onze defen
sie genoeg gedaan? vraagt de schrijver
van het artikel. Ten opzichte der defensie
geldt het omgekeerde van het bekende
antwoord van Kardinaal Richelieu op de
vraag hoe hij over'zijn staatkundig talent
dacht; op de vraag, wat is er in Neder
land voor de defensie gedaan? zoude men
kunnen antwoordenun peu quand on
le _considère, peu quand on le compare.
Onze voorraad van torpedo's, vliegma
chines, kanonnen en soortgelijk oorlogs
tuig moge op zich zelf niet onaanzienlijk
zijn, vergeleken met wat de groote mo
gendheden in hunne tuighuizen hebben,
is hij onbeteekenend. "Van elke poging
om zelfs in de verte gelijken tred met
die mogendheden te houden moet nood
zakelijk worden afgezien. Om te bepalen
of er genoeg is gedaan kan men zich
derhalve met de groote mogendheden
niet meteneerder nog met de kleinere,
maar, lettende op het verschil in ligging
en staatkundige verhoudingen, acht ik
den juisten maatstaf ook hier niet aan
wezig. Staan wij thans zooals uit het
artikel schijnt te moeten worden opge
maakt op den rand der weerloosheid,
dan vrees ik dat zelfs een oorlogsbe-
grooting vau 60 millioen niet in staat
zal zijn om ons in een toestand van vol
komen weerbaarheid te brengen.
Nog één woord ten slotte. Zij, die niet
kunnen gelooven, dat er ooit een tijd zal
aanbreken, wanneer beschaafde landen
hunne twisten niet meer door de macht
van het zwaard zullen laten beslissen en
die dus den oorlog een onvermijdelijk
kwaad achten, zouden zich toch naar
ik mij vlei hartelijk vei blijden, indien
zij door de toekomst in het ongelijk
werden gesteld. Welnu, laat hen dan ook
bedenken dat zij de vrede-lievende stem
ming bij de volken, die alleen tot. een
zoo blijde toekomst den weg kan effenen,
niet krachtiger kunnen tegenwerken dan
door hun onophoudelijk dreigen met het
schrikbeeld van den oorlog. Niet ten on
rechte zegt het Duitsche spreekwoord:
als men den duivel op den muur schildert
dan komt hij.
W. H. de Beaufort.
Het doet ons uitermate genoegen, dat
in eigen partij „De Fakkel" voor haar
krijgsgeschreeuw op de vingers werd ge
tikt, en wij signaleeren alleen als merk
waardig feit, dat ze daarvan niets anders
terug heeft dan dat ze het er niet mee eens is.
Gelijkheid van de beide takken
van onderwijs.
„De Standaard" en wij hadden
niet anders verwacht is er slecht
over te spreken, dat wij den eisch van
„Volksonderwijs" dat, als de bijzondere
school in eene zekere gemeente uit
particuliere fondsen inwendig of uit
wendig zal worden verstrekt of ver
fraaid, ditzelfde voor de openbare school
uit de gemeentekas zal moeten ge
schieden, tot de onze maakten. En nu
worden wij, naar aanleiding van onze
uitspraak, dat hierdoor zal verkregen
worden dat de strijd, die na de wijzi
ging van art. 192 zal gestreden moeten
worden tusschen openbaar en hij zonder
onderwijs, alleen met geestelijke wapenen
zal worden gevoerd, verrast met den
volgenden schimpscheut: „De heeren
willen niet uit het oog verliezen, dat
de strijd met „geestelijke wapeneu"
zal worden voortgezet en daarom leggen
ze voor hün scholen beslag op de
„gemeentekas." Dit is nu wel heel
aardig, maar het is de zaak glad om
draaien. Noch „Volksonderwijs" noch
wij stellen den eisch, dat de openbare
school, wat het onderwijs betreft, een
prae zal moeten krijgen op de bijzon
dere school door eene extra-subsidie
uit de gemeentekas. Wij denken daar
aan zelfs niet. Maar, als, in strijd met
alle bedoeling van de finantieele gelijk
stelling, het bijzonder onderwijs mid
delen zou gebruiken om hare school
aanlokkelijker te maken dan de open
bare en ieder onderwijsman weet
hoe gemakkelijk zulks, vooral in eene
kleine plaats, te bereiken valt, dan
moet daartegen een wapen zijn, en
het eenige wapen daartoe is, dat men
dan uit de gemeentekas hetzelfde doet
voor de openbare school. Het blijtt bij
eene dergelijke regeling dus geheel in
de hand van het bijzonder onderwijs
de gemeentekas voor de openbare
school gesloten te houdenze heeft
dan eenvoudig maar te doen wat de
wetgever zich bij de wijziging van
art. 192 heeft voorgesteld. En dat
schijnt nog maar altijd voor de ultra's
moeilijk te begrijpen. De nieuwe toe
stand zal in Nederland aldus moeten
worden4o. dat niemand meer bij de
vraag, of hij zijne kinderen naar de
openbare of naar de bijzondere school
zal zenden, met financieeler over
wegingen zal hebben te rekenen;
2o. dat, wat het onderwijs betreft, en
alles wat daarmee samenhangt, de
beide scholen geheel gelijk zullen zijn,
en dat er alleen verschil zal wezen in
richting3o. dat men, van de zijde
van het bijzondere zoowel als van het
openbaar onderwijs, af zal zien^an elke
poging om elkaar anders dan door gees
telijke wapenen te bestrijden; „Volks
onderwijs" kan blijven voor het open
baar, en de Unie kan voortgaau met voor
het bijzonder onderwijs te propjgeeren.
Maar wie zou nu zoo naïef zijn om
te meenen, dat die nieuwe periode,
die wij met het onderwijs ingaan, niet
eerst zal moeten worden ingeleefd, en
dat men, na zooveel jaren van school
strijd achter zich, niet zal moeten waken,
dat daarbij de mannen van openbaar en
bijzonder onderwijs zich ook precies aan
de wet houden
De herziening van de wet op de
Grondbelasting.
l.
Het is er na 25 jaar stilstand dan
toch van gekomen, dat er een herzie
ning van de wet op de grondbelasting
zal plaats hebben. Waar de schatting
van de belastbare" opbrengst van de
gronden 25 jaar geleden plaats had en
na dien tijd, om de hooge kosten eraan
verbonden, een herschatting niet meer
geschied is, kan men zich denken, dat
de toen bepaalde belastbare opbrengst
zeker geen juiste maatstaf is voor de
thans heerschende toestanden.
Minister Treub heeft gemeend een
herschatting, zooals Pierson deze inder
tijd voorstond, niet te doen plaats
hebben en er de voorkeur aan gegeven
den grondslag, waarnaar de belasting zal
worden geheven, geheel te veranderen.
Inplaats van 6°/0 van de belastbare
opbrengst, zal thans f 4,per 1000
verkoopwaarde van het land dienen
te worden betaald. Treub ziet in
dit systeem van schatting allereerst
het voordeel, dat het vlugger en goed-
kooper zal zijn en dus herschattingen,
die vulgens de nieuwe wet iedere tien
jaar zullen plaats hebben, de schatkist
minder geld kosten.
Het tweede voordeel, dat hij van de
wet verwacht, -is de gelijkmatige druk,
die zoodoende op alle landeigenaren
wordt gelegd, terwijl in de memorie
van toelichting bij de wet wordt uit
eengezet, hoe de druk juist bij het
schatten naar de verkoopwaarde minder
den kleinen landeigenaar zal treffen,
speciaal minder zijn invloed op den
kleinen eigenaar van dicht bij de dorpen
gelegen gronden zal laten gevoelen.
Hierop komen wij nog nader terug.
Het derde voordeel van deze nieuwe
grondbelasting is de groote vermeerde
ring van inkomsten voor bet rijk uit
deze zakelijke belasting, die het on
roerend goed treft, zooais de effecten-
en dividend- en tantieinebelasting de
roerende goederen zal belasten.
De geheele herziening steunt op het
principe, dat de grondeigenaar, waar
zijn eigendom door den staat bescher
ming geniet en deze bescherming en
de aard van den grond als onver
vreemdbaar vast goed, oorzaak is, dat
kapitalen door- grondbezit een zeer
solide belegging krijgen, ook dient
bij te dragen in de kosten van het rijk,
terwijl daarbij nog de leer, waarna de
staat een deel van de waardevermeerde
ring van de gronden toekomt, het
hellen van een grondbelasting recht
vaardigt.
Nu moge men over dit laatste strijden,
vooral in verband met de thans be-