Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede EERSTE BLAD waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN". Zaterdag 15 September 1917. No. 45 Uitgave der Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te MIDDELHARNIS. l7de Jaargang Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Prijs per kwartaal, franco per post 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. Prijs der Advertentiën van 1 6 regels f 0,60 Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Ad vertent ie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis. Nog eens het Defensie-vraagstuk. Als wij nog ëens op het vraagstuk van onze verdediging terugkomen, dan is dit, omdat, als er geen vrede komt, die belangrijke inkrimping van de bewape ning' brengt, dit vraagstuk wel het aller moeilijkste zal zijn voor de kleine staten. „De Fakkel", het orgaan van de Vrije Liberalen voelt dat net zoo goed als wij, maar vindt een gemakkelijken uitweg door de volgende redeneering: „De moeilijke vraag is natuurlijk: wanneer hebben wij naar onze beste weten onder bepaalde internationale omstandigheden genoeg gedaan voor onze defensie? Maar voorloopig is die vraag voor ons geen moeilijke, omdat, blijven leger en vloot ook na den vrede noodig, wij in elk geval nog verre van ieder „genoeg" verwijderd zijn. Men spreekt van de noodzakelijk heid met onze defensie den middenweg te gaan. Welnu, het was niet op den middenweg, dat wij vóór den oorlog waren. Het was op een smal zijpaadje, uiterst links, een paadje dat dikwijls genoeg door een moeras liep. Mag het niet ronduit gezegd worden? Men kan zelfs niet spreken van onvoldoende uitrusting; wij waren in het geheel niet uitgerust. Ook naar de matigste eischen van vóór den oorlog ontbrak ons bijna alles: geschut, munitie, vliegtuigen, gereedschappen zelfs. Om van inrichtingen om dat alles aan te vullen zelfs niet te spreken. En onze kazernes en hospitalen niet te noemen. Of wij genoeg doen? Hot is moeilijk om uit te maken of een patroon ge noeg loon betaalt. Maar als hij zijn arbeiders zelfs het aliernoodigste ont houdt, is er dan twijfel dat er niet genoeg is." Wij zullen nu maar niqt spreken over de krasse beschuldiging hier aaD het adres van alle opeenvolgende minister van Oorlog geuit, van Nepveu tot Colijn, dat zij zich tevreden zouden hebben ge steld met een gansch onvoldoende oor- logsbegrooting; dat zij willens en wetens ons land weerloos zouden hebben gela ten. Maar wij vestigen de aandacht op de woorded in de door ons hierboven geciteerde passus: blijven leger en vloot ook na den oorlog noodigwant door deze zinsnede wordt de quaestie gansch onzuiver gesteld. Natuurlijk zullen leger en vlootl noodig blijven, de vraag is echter: zullen door algemeene ontwa pening, uisler gezegd inkrimping van bewapening, na den oor log ook de kleine volken in staat gesteld worden meer dan vroeger hunne neutraliteit te verde digen, of zullen zij voor de keus komen te staan lusschen alles of niets. Niets in den gedachtengang van „De Fakkel" gesproken, die ons „Het Centrum" heeft er terecht op gewezen geheel niet uitgerust noemt, niettenstaande wij tientallen van millioenen voor Oorlog en Marine uilgeven, ongerekend de persoon lijke lasten, die ons volk daardoor worden opgelegd. „De Fakkel" wil alles, wij moeten niet alleen met onze artillerie bij zijn, maar met munitie, vliegtuigen, enz. Met dat praten in de ruimte komt men echter niet veel verder. Het blad zette de reke ning eens op, als het dit aandurft, met een leger van 600.01)0 man want.dat zouden wij in staat zijn in oorlogstijd te formeeren behoorlijk geoefend en geëncadreerd, voorzien van een artillerie, die zich met het buitenlandsch geschut meten kan, een artiller ie in eigen fabrie ken vervaardigd, omdat de oorlog ons heeft geleerd, dat wij die eigenlijk niet kunnen ontberen; voorts een corps vliegeniers, een berg van handgranaten, voldoende kazernes, uitstekend inge richte hospitalen, duizenden automobie len, motorfietsen en rijwielen, enz., enz., enz jaarlijks kosten moet. Bij voorbaat verzekeren wij „De Fakkel" dat het aan dit blad dan blijken zal, dat de Minister van Oorlog geheel mis was, toen hij sprak van een verdubbelde oorlogsbe- grooting, dat dit een vertiendubbelde had moeten luiden. Maar dan voegen wij daarnaast nog een andere rekening, en wel deze: Wat er dan zal overblijven voor de werken des vredes, voor de ontwikkeling van onze geestelijke en stoffelijke welvaart? Het antwoord daarop zal dan moeten luiden Totaal niets. Niets voor ons lager onder wijs, dat ook door belangrijke verbetering van de salarieering der onderwijzers in peil moet stijgen; niets voor ons vakon derwijs, waaraan vooral ook met het oog op de bekwame handen, die na den oorlog noodig zullen zijn, niet geqoeg geld kan worden besteed; niets voor de droogma king der Zuiderzee, die, als ze thans korengevende provincie was, de moeilijk heid van onze positie niet weinig zou verbeteren niets eindelijk voor de sociale hervorming, die ook daarom ten onzent krachtig moet worden aangepakt, omdat een klein volk door elk werk des vredes, waarin het de groote volken vooruit is, de reden van zijn onafhankelijk bestaan niet weinig verhoogt. Men geve zich daarvan wel rekenschap, als men, het zelfs niet de moeite waard vindende op de mogelijkheid te hopen, dat met dezen oorlog inkrimping dei- bewapening zal voortkomen, den krijgs- klaroen laat schetteren. En wij richten hetzelfde verzoek aan „De Nederlander", die voor dwazen uitmaakt allen, die met mannen als De Beaufort aan reactie ge- looven, wat betreft den wedstrijd in bewapening; het doet ons leed, dat het Christelijk blad nu reeds, vooruitloopende op wat er geschieden kan, propaganda maakt voor de bewapening zoo sterk mogelijk, een leus, die naar onze beschei den meening in strijd is met al hetgeen Christus ons predikt. De Ongevallenwet. Het Rapport van de Staatscommissie, door Minister Talma indertijd ingesteld om te rapporteeren over de resultaten van de risico-overdracht, is thans ver schenen. liet is ongetwijfeld een on- wederlegbaar bewijs, dat het zeer goed is dat die overdracht bestaat, zij is èn den werkgever èn de Rijksverzekerings bank ten goeie gekomen. Dat de werk gevers, aangesloten bij de Risico-Bank, jaarlijks een dik millioen bespaard heb ben aan premie, is iets dat wij hun allerminst benijdenintegendeel, van haar zuinig beheer heeft de Staat, die in dit opzicht nooit te veel lessen krij gen kan, heel wat kunnen leeren. Trouwens geen mensch, die de moei lijkheden vaD de Ongevallenverzekering begreep, heeft ook maar één oogenblik verwacht, dat nu 17 jaren geleden Lely's wet even volmaakt in het leven zou komen, als de j.odin der wijsheid uit het hoofd van haren vader Zeus. En voor ons is het altijd de hoofdzaak geweest, dat de arbeider tegen onge vallen voldoende verzekerd zou zijn in woord en geschrift hebben wij dan ook altijd gepleit voor de Land- en Tuinbouw-Onderlinge, toen Minister Talma deze den nek wilde omdraaien het jammere is maar dat lang niet alle werkgevers bij het landbouw- en tuin bouwbedrijf daarbij zijn aangesloten, zoodat men helaas moet constateeren, dat er zelfs nu nog, nadat de Ongeval lenwet 17 jaar beeft gewerkt, altijd werkgevers zijn, die zich absoluut niet verplicht gevoelen hunne arbeiders of de weduwen van dezen te vrijwaren tegen de financieele nadeelen, die uit een ongeval en door den arbeid ver kregen, voortvloeien. Het spreekt van zelf, dat er in 1900 heel wat meer van die werkgevers waren er is niets wat opvoedender werkt voor de werk gevers dan een sociale wet, en wij voor ons gelooven, dat als men thans de stemming over de Ongevallenwet door de werkgevers, wier bedrijf daaronder valt, liet houden, slechts een heel kleine minderheid zich daartegen zou verklaren; per slot van rekening is de Ongevallenwet ook voor den werkge ver eene verlichting, als vóór die wet slechts door enkele voldoende gezorgd werd voor de in het bedrijf verminkte arbeider of voor de weduwe en weezen van de in het bedrijf omgekomen ar beider, was dat lang niet altijd onwil maar vaak onmacht. Toen de Ongevallenwet in behande ling kwam, stond de zaak gansch anders, en wilden de meeste werkgevers daar van niet weten, vreezende dat het be drijf daardoor te zware lasten zouden worden opgelegd. En toen werd, en dat gold voor de Eerste Kamer, het monopolie van de Rijksverzekerings bank de machine de guerre om de ver zekering zelve te doen vallen. In de Tweede Kamdi-heeft niettegen staande de verwerping van Dr. Kuyper's „groote amendement" om de risico overdracht mogelijk te maken, de anti revolutionaire partij vóór de wet ge stemd, en men mag haar woordvoerder nog altijd dank wi-ten voor zijne ver klaring, dat hij niet aan de vraag, of de verzekering precies zoo geregeld was ais hem het meest wenschelijk voorkwam, weduwen en weezen wilde opofferen, Als wij nu bedenken hoezeer de ri sico-overdracht ten slotte goed is ge bleken, dan komt tevens de gedachte naar bovenWat zoude Lely en zijn ministerie toch het toppunt van dwaas heid hebben verricht, als zij in 1900 hadden gedaan, wat de sociaal-demo craten en vrijzinnig-democraten van hen verlangden, als zij niet toegegeven hadden aan den eisch der Eerste Kamer, en dus den arbeider in nood gelaten, en dat voor iets, wat nog geen twintig, jaar lazer een wezenlijk geachte eisch bleek, als zij toen ingegaan waren op den oproep van hen, die liever dan den ar beider tegen ongevallen te verzekeren, een contlict met de door de kiezers gansch onbereikbare Eerste Kamer wenschten. Die oproep was trouwens eene absolute miskenning van den staat van zaken. Men moet menschen als Stork uitzondereg die deed vrijwillig reeds zooveel voor zijn arbeiders, dat hij de wettelijke verplichting tot onge vallen-verzekering min of meer als eene beleediging voelde, en uit het oog ver loor, dat de wetten er niet zijn voor hen die het goede doen, maar juist voor hen, die gedwongen moeten wor den om zulks te verrichten. Maar, de meerderheid in de Eerste Kamer wilde van de wet zelve niets weten, en de verkeerde tactiek volgende, om als hoofdargument daarvoor aan te geven het monopolie van de Rijksverzekerings bank, was die meerderheid weerloos tegenover het tweede ontwerp, waarin dat monopolie werd losgelaten. Gelukkig voor den arbeider Ten slotte willen wij uit de Onge vallenwet de les trekken, dat bij der gelijke wetten compromis tusschen de verschillende meeningen, hoe de zaak het best in te richten, altijd gewenscht zal wezen. Moge men dat aan de Rech terzijde nu ook weldra inzien in zake de Ouderdomsvoorziening. Het feit is er nu eenmaal, dat de Nederlandsche politici over dat vraagstuk verdeeld zijn in twee nagenoeg gelijke kampen, waarvan het eene de Staatspensionee- ring en het andere de Verplichte Ver zekering in haar vaandel schrijftzou het nu niet veel beter zijn in deze tot elkaar te komen, dan de arme ouden het slachtoffer te maken van den poli- tieken strijd Waarbij dan nog komt, dat als de Nederlandsche natie zich bij referendum over deze zaak zou uitspreken, het zeker met overweldi gende meerderheid vóór de Staatspen- sioneering zou zijn. Een van de vele vragen bij de gelijk stelling van openbaar en bijzonder onderwijs. „Volksonderwijs" heeft de vraag onder de oogen gezien, wat er moet gedaan worden in het vervolg, in het geval, dat de bijzondere school altijd nog zal b'ijven beschikken, naast de 100 percent uit de Overheidskas, over eene kas'gevuld door bijdragen van particulieren, en dat zij die bijzondere Kas aanwendde om óf uiterlijk óf innerlijk de school zóó te verfraaien of te versterken, dat deze een voorsprong zou krijgen op de openbare.

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1917 | | pagina 1