Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede
EERSTE BLAD
igeren,
ijd
'.togen.
waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN".
I7de Jaargang.
Zaterdag 8 September 1917.
No. 44
erker.
INLOTEN.
lelsdijk.
>AG veiling,
JESTUUR.
Uitgave der
Flakkeesche
Boek- en Handelsdrukkerij
te MIDDELHARNIS.
Land- eu Tuinbouw.
twee ARBEIDERSWO-
en grond, te Meliasant,
aan den Bouwdijk,
week verhuurd tot 1
ie voor f 1,10 per week
en M. Visbeen ten ver-
Ir A. Koole.
ft SLUIS.
datums in September 1917
Irberge van H. v. d. Doel
U3 Gem. 286 R. V. M.)
jsland, aandenStoofweg
1,96,70 Heet. (4 Gem.
'LAND te Dirkaland aan
reg in huur bij D. den
|,50 Hect. (7 Gem. 105
(D te Dirkaland aan den
rur bfi G. Nachtegaal.
SLUYS
IIJGBAAR BIJ
5AAIJER TEEPE
USEAND
jfnemen,
5 noemde verschijn-
|t is en uw zenuwen
behoefte heeft om
en een goed bloed-,
uiken, kunnen ern-
Icomen gezondheid,
/acht daarom niet,
die gij beslist zult
|es verzekerd zijn.
f 8.25.
pgisten.
open doen, bezoekt
bekend adres van
PRIJZEN.
M. WEBER.
I RIJWIELEN, enz.
September op de
bENT PER LOT.
1917, No. 18.)
>ntal loten 7000.
Paardenmarkt,
4RD, Secretaris.
Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Prijs der Advertentiënvan 1—6 regels f 0,60
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten sn Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Bedenkelijke onwetendheid.
Ds. M. C. van Wijhe, een der onder
teekenaars van het bekende dienstwei
geringsmanifest, die tot drie maan-ien
cel werd veroordeeld, heeft in „De
Amsterdammer" zijne ervaringen in de
cel beschreven. Wij kunnen nu juist
niet zeggen, dat hij daarvan veel bijzon
ders verteld heeft, maar foch heeft hij
één punt naar voren gebracht, waarop
het ons wel de moeite waard lijkt de
aandacht te vestigen. De Nederlandsche
rechter weet niet wat de celstraf is.
Toen toch toch een van de onderteeke
naars van het manifest, alvorens zijne
straf te ondergaan, zich tot een zeer
hoogeD titularis van onze rechterlijke
macht met de vraag wendde: „Ik heb
hier wat boeken bij mijzou ik die in
mijn cel mogen meenemen en gebrui
ken", kreeg hij ten antwoord: „Ja, dat
weet ik niet! U begrijpt, dat al die
bepalingen daaromtrent en al die maat
regelen aangaande het celleven mij niet
bekend zijn, maar U moet dat maar
eens informeeren."
Ziedaar eene zeer bedenkelijke onwe
tendheid, men mag zeker ais eerste eisch
stellen, aan hem die celstraf oplegt, dat
hij zeer precies weet, waarin die bestaat,
onbekendheid in deze kan niet anders
leiden dan tot zeer lichtvaardig omsprin
gen met de strafmaat. Er was een 40
jaar geleden, maar ongelukkig zijn wij
den naam van den man kwijt, een gees
telijke in Engeland, die de stelling ver
dedigde, dat niemand tot rechter mocht
worden benoemd, alvorens bij proefon
dervindelijk de wetenschap had opgedaan
wat celstraf en de aankleve daarvan
beteekende. Hij zelf had, als geestelijke
aan een der groote gevangenissen ver
bonden, zich ettelijke dagen in de cel
laten opsluiten, ook vierentwintig uur
in de donkere cel, verscherping van straf
voor wie niet gehoorzaamt aan de vast
gestelde reglementen, en zijn bevinding
was vaivdien aard, dat bij tot de uitspraak
kwamAls iedere rechter doet wat ik
thans heb gedaan, znllen de vonnissen
veel minder worden. En de eisch van
dien geestelijke werd toen natuurlijk
wel als belachelijk uitgekreten, maar dat
bewijst niets, eu als hij van dien hoogen
titularis van onze rechterlijke macht had
geweten, die niet eens wist wat men in
de cel mag doen of laten, zou dit zijne
stelling nieuwe kracht hebben bijgezet.
Het is helaas een nieuw bewijs, noe de
rechtelijke macht, ook ten onzent, verre
staat van de kennis van de practijkdes
levens, cn ook geen moeite doet, die
kennis op te doen, die juist voor haar
meer dan voor een ander onontbeer-
lijk is.
Sij de lezing van het artikel van Ds.
Van Wijhe dringt zich ook weer sterk
het gevoel op, dat wij toch eigenlijk met
die gelijkheid van straf voor allen, de
grootst mogelijke ongelijkheid betrach
ten. Het denkbeeld, dat iemand die om
gewetensbezwaren den krijgsdienst wei
gert of voor de weigering daarvan pro
paganda maakt, in dezelfde cel wordt
opgesloten en aan hetzelfde régime wordt
onderworpen als de eerste de beste
misdadiger is toch inderdaad meer dan
stuitend. Zeker, de Overheid kan nu
eenmaal niet toestaan, dat iemand zijn
consciëntie boven de wet stelt, aange
zien dat zou leiden tot finale anarchie,
waarbij dan nog niet moet vergeten
worden, dat aanvaarden van gewetensbe
zwaren tegen den krijgsdienst als reden
van vrijstelling zou leiden tot het gevolg,
dat zoo goed als alle Nederlanders zich
onder de bezwaarden zouden scharen.
Het eeriige middel, dat ook de Overheid
ten dienste staat om echte of onechte
gemoedsbezwaren van elkaar te onder
scheiden, is het opleggen van een zekere
straf. Daarnaast kan het in 's Lands
belang zijn, dat men in oorlogstijd hen,
die de dienstweigering direct of indirect
propageeren, hunne propaganda onmoge
lijk maakt. Maar én bij de eerste catego
rie én bij de tweede categorie heeft men
toch zeker aan vrij heidsberoovinggenoeg;
dat een man als Ds. Wijhe b.v. de eerste
twee dagen van zijn verblijf in de cel
moest leven van water en droog brood
heeft niet den minsten zin, en is voor
ons gevoel stuitend.
Zoolang de gevangenisstraf, die feitelijk
'niets anders is dan eene verlegenheids-
strat, en die alleen in stand blijft, omdat
men haar door niets anders weet te
vervangen, blijft bestaan, zal men brood-
noodig eene aparte regeling daarvoor
moeten maken voor hen, die zonder
misdadigers te zijn, om een reden aan
's Lands belang ontleend, de vrijheid een
tijd lang moeten derven. Met dit laatste
is natuurlijk nief gezegd, dat wij het
niet Verstahdiger zouden hebben gevon
den, als men de onderteekenaars van
het dienstweigeringsmanifest maar onge-
mogid,„had gelaten.
Verdubbelde oorlogsbegrooting.
De uiting van den Minister van-Oorlog
dat na den vrede onze oorlogsbegrooting
zal moeten worden verdubbeld, heeft,
zooals te begrijpen was, heel wat stol
opgejaagd. Patrimonium's Weekblad wijst
er op, hoe of onder die verdubbeling de
sociale hervormingsarbeid zou lijden, en
stelt de vraag, in hoeverre een klein
land moet meedoen, in den militairen
wedijver, die tot nog verschrikkelijker
rampen leiden zal. Het meent dat't stre
ven der arbeidersbeweging niet anders
kan zijn dau inede te werken tot gedeel
telijke ontwapening bij algemeene inter
nationale overeenkomst, en protesteert
uit naam van de christelijke beginselen
tegen den den noodlottigen wedijver in
al meer soldaten, al meer kanonnen, al
meer vliegtuigen en duikbooten, die den
vrede en de welvaarl der volken be
dreigen.
Het Katholieke „Centrum" begroet
deze uitlating met vreugde, en noemt
ze moedgevend, daar hier een aangena
mer en zuiverder geluid wordt gehoord
dan meermalen in anti-revolutionaire
bladen te beluisteren is. „Want,'' zoo
zegt. het blad, „het zal werkelijk geen
gemakkelijke laak zijn het militairisme
en zijn propagandisten die altjjd maar
zwaardere persoonlijke en financieele
lasten willen opleggen en steeds meer
millioeneh eischen voor materiaal, dat
soms reeds verouderd is vóór hét in
gebruik worden genomen behoorlijk
te weerstaan. Wij moeten er voor waken,
dat wij, als deze mobilisatietijd met zijn
ontzettende lasten, zijn stoffelijke en zede
lijke misère voorbij is, niet voorgoed
onder den druk van hun nooit bevre
digde eischen komen,"
Inderdaad, daarvoor moeten wij waken,
gedachtig aan het woord vaa den heer
De Beaufort, dat als er ait dezen oorlog
geenej ontwapening voorkomt, het met
de geestelijke en stoffelijke welvaart van
Europa voor goed gedaan is. En al kan
een klein land uit den aard der zaak
niet met de ontwapening beginnen, heel
iets anders is het, nu reeds, vóór dat
wij weten wat de vrede ons brengen
zal, op eene verdubbelde oorlogsbegroo
ting aan te dringen. Waarbij niet ver
geten moet worden, dat de offïctersstand,
die langer dan drie jaren gemobiliseerd
is geweest, groor gevaar loopt in de war
te komen over de beteekenis van onze
weermacht, en wat enkel middel is
als doel aan te zien. Ons verheugt het
ten slotte, dat .Patrimonium's weekblad
het openlijk uitsprak, dat Mie wedloop
in bewapening tegen de Christelijke be
ginselen is, want wie „De Standaard"
leest, zou wel tot de conclusie moeten
komen, dat er niets meer in overeenstem
ming is met Gods Woord dan het hebben
van goed geoefende, best gewapende
legers; van het feit toch, dat die niets
anders zijn dan een noodzakelijk kwaad,
wordt daarin nooit gerept, en altijd werd
in het blad geklaagd, dat het percentage
Nederlanders, dat in het leger dient,
veel te gering is, en werd Rumeniëons
als voorbeeld gesteld, al heeft dit land
dan ook bij dit blad, dat meer Duitsch
dan Nederlandse!! is, thans afgedaan.
Toch staat één ding vast. Men kan
met teksten uit den Bijbel alles verde
digen wat men wil; het spreekwoord
zegt niet voor niets, dat zelfs de duivel,
als hij dat noodig vindt, zich op de
Schrift beroeptmaar wat men niemand
aan het verstand kan brengen, is, dat
het met Christus' leer in overeenstem
ming zou kunnen zijn, dat huisvaders,
die elkaar, nooit gezien hebben, zich
de grootste inspanning getroosten om
eikaars kindefen tot weezen te maken.
aan, de mannen te mobiliseeren, die
onmisbaar zijn voor de levering van
wat het land op economisch gebied
behoeft, hoe ter wereld kwam men er
hier toe, waar de kolennood zoo nijpend
is, dat b.v. in Twente, onze geheele
industrie zoo goed als stil staat, ar
beiders aan het mijnbedrijf te onttrek
ken Wij hopen dan ook, dat de Mi
nister het verzoek van den Christe-
lijken Mijnwerkersbond zoo spoedig
mogelijk zal inwilligen.
Onbegrijpelijk.
Dat er kolennood is, wij moeten ons
dat getroosten, maar dan mag men
zeker toch eischen, dat alles, wat dien
kolennood kan verhinderen, zal geschie
den En nu zijn wij min of meer op
geschrikt door een verzoek van den
Christelijken Mijnwerkersbond aan den
Minister van Oorlog, om aan alle ge
mobiliseerde mijnwerkers klein verlof
te geven.
Uit dit verzoek blijkt toch, dat een
niet gering aantal mijnwerkers onder
de wapenen is, en dat is ons ten eenen-
male onbegrijpelijk. In de oorlogvoe
rende landen denkt men er zelfs niet
Treurig.
Wat zoo treurig is in deze voor tal
van burgers moeilijke tijden, is, dat
iedereen, die daarvoor de kans schoon
ziet, de oorlogsomstandigheden pro
fijtelijk wil maken voor eigen beurs.
Nu heeft weer de Fruitcentrale, naar
aanleiding van een klacht uit de groote
steden over de duurte van het fruit,
een onderzoek daarnaar ingesteld, en
nu is het haar gebleken, dat de klein
handel op truit eene winst maakt, die
varieert tusscken 400 en 200 percent.
En wat van den fruithandel geldt, is op
den geheelen tusschenhandel van toe
passing. Nog dezer dagen werd ons
meegedeeld, dat iemand in eene restau
ratie, waar hij vóór den oorlog een
gekookt ei met 10 cents betaalde, dit
thans met 20 cents moest doen. Wat
wil dat zeggen? Dit, dat die restaura
teur zich vóór den oorlog met 4 a 5
cents winst op een ei tevreden stelde,
maar dat hij er nu 10 of 11 moet
hebben. En zoo gaat het met alles.
Een sigaar van 3 centen werd er een
van 4 dat wil zeggen, dat het artikel
met 33V3 percent in prijs verhoogd
werd, terwijl de grondstof, waaruit
het artikel wordt vervaardigd, lang niet
in die mate in prijs steeg. Het is wel
pleizierig, dat men naast andere ge-
noegelijkheden in deze wereld, die door
de oorlogvoerenden tot een gekkenhuis
werd gemaakt, ook nog deze onder
vindt, dat wij in Nederland zoo bereid
zijn er elkander door te helpen. En
de nijvere burgerij staat tegen al deze
uitbuiting machteloos, omdat er genoeg
O-Weeërs rondloopen, om het verlies
van eenige klanten op te verhalen.
Azolla.
De directie van de Ned. Heidemaatschappij
verzoekt ons het volgende in ons blad op
te nemen:
Het „nieuwe kroos" begint zoo langzamer
hand de nachtmerrie te worden van ieder
die wat met water te maken heeft, en dat
zijn er velen in ons vochtig landje, van de
visschers en schippers af, tot de huismoeder
op het platteland toe, die een emmertje
slootwater moet scheppen, om daarin haar
aardappelen en groenten te wasschen.
Het vorige jaar waren er streken, vooral
in de provincies Noord- en Zuid-Holiand en
Utrecht, waar het Amerikaansche water-
varentje decimeters dik op de watervlakte
lag gespreid en liet het zich in het voorjaar
van 1917 aanzien, dat de buitengewoon
strenge winter, dien we achter den rug