Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede EERSTE BLAD waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN". Jaargang. Zaterdag 4 Augustus 1917. No. 39 Uitgave der Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te MIDDELHARNIS. DE WIJDE, WIJDE WERELD ,7de Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Prijs per kwartaal, franco per post 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60 Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis. Oe strijd voor het Staatspensioen. Het besluit der Eerste Karner om de bij haar nog aanhangige wetsontwerpen niet in behandeling te nemen, op grond dat de vorige Tweede Kamer is ontbon den en de door haar aangenomen ont werpen als vervallen moeten worden beschoud, heeft ten opzichte van het ontwerp-Óuderdomswet tot een politiek debat in de Tweede Kamer geleid. Men zou zoo meenen, dat het vanzelf sprak, dat de Regeering alle bij de Eerste Kamer aanhangig gemaakte ontwerpen wederom zou indienen en deze zonder discussie onder den hamer van den voorzitter der Tweede Kamer zouden doorgaan. Als men aanneemt, dat bij den oppositieleider in de Eerste Kamer, den heer baron De Vos van Steenwijk, louter formalistische bezwaren hebben voorge zeten, kon niemand verwachten, dat over de weder-indiening der aanhangige ont werpen bij de Tweede Kamer eenige discussie zou plaats vinden. De heer Scha per had blijkbaar „nattigheid" gevoeld: Toen hij Dinsdag de vraag stelde, of de Regeering de ontwerpen, die bij de Eerste Kamer aanhangig waren, wederom ten spoedigste zou indienen, barstte de bui los. Van Rechts stelden de voormannen Rutgers, Kooien en Nolens het als een uitgemaakte zaak voor, dat, waar de partijen waven overeengekomen in het komende zittingsjaar geen politieke ont werpen naar voren te brengen, het Ouderdomsontwerp uit dien hoofde niet weder aanhangig kon worden gemaakt. Men zou, het oordeel dezer heeren vernemende, haast gaan denken aan een afgesproken spel tusschen deze Recht- sche leiders en de Eerste Kamer! Natuur lijk wordt dit door de Rechterzijde ten stelligste ontkend. Maar juist om die ver denking van zich af te weren, hadden de heeren het verstandigst gehandeld door hun oppositie te laten varen. Nu wekte het maar al te zeer den indruk, alsof het votum der Eerste Kamer voor hen een gereede aanleiding was om het verzet tegen de Ouderdomswet opnieuw aan te wakkeren. Vooral als dan een vinnig man als de heer Rutgers de Linkerzijde komt verwijten, dat het haar schuld is dat de ouden van dagen geen pensioen verkrijgen, vraagt men zich at, hoe het mogelijk is, dat zoo scherpzinnig man zijn politieken blik zoo kan 1 iten benevelen door bekrompen partij-inzicht. Immers de heer Rutgers weet even goed als wij dat de vrijzinnige Concentratie eerlijk haar belofte van '1913, n.l. tot uitbreiding van het twee-guldens-pen sioen tot alle 70-jarigen, die hetnoodig hebben, heeft ingelost. De tegenstand der clericale partijen in de Eerste Kamer is de eenige oor zaak, dat honderden ouden van dagen nog op het pensioen van den Staat moe ten wachten. En dan komt in de Tweede Kamer de heer Rutgers nog doodleuk ver'ellen, dat de Linkerzijde de schuld is van het uitblijven van het Staatspen sioen voor allen, die het noodig hebben 1 Alsof niet iedereen weet, dat de tegen stand, die de Rechterzijde in de Tweede Kamer bood en die, welke dezelfde par tijen in de Eerste Kamer zouden bieden er toe leidden, dat de behandeling van het wetsontwerp niet werd bespoedigd' Thans vindt de Rechterzijde in't votum der Eerste Kamer een gereede aanleiding om op grond der neutraliteit, te trachten het Ouderdomspensioen op de lange baan te schuiven. De aanneming der motie-Schaper in de Tweede Kamer zal de regeering een vingerwijzing zijn, dat de Linkerzijde van baar niet anders ver wacht dan een onverwijlde wederin- diening van het ontwerp-Ouderdomswet. Wij twijfelen er niet aan, of de regeering zal daartoe ten spoedigste overgaan. Het convenant der verschillende poli tieke partijen heeft nooit de bedoeling gehad de bij de Eerste Kamer aanhan gige wetsontwerpen uit te schakelen, zooals de heer Rutgers het probeerde te doen. Wij hebben weinig hoop, dat de Eerste Kamer de Ouderdomswet zal aan nemen. Wij zijn overtuigd, dat in 1918 de strijd over het Ouderdomspensioen opnieuw zal moeten worden gestreden. FEUILLETON. ELIZABETH WETHERELL. fieanfchorlseerde overdruk van het, etnlijknamlt? hoek, ver schenen hij de F Irma I). HOLLE t,« Rotterdam. 104) Kom bij ons ontbijten, Mijnheer Humphreys zeide Mynheer Lindsay met genoegzame harte lijkheid. Mijnheer Humphreys wees deze uitnoodiging echter van de hand niettegenstaande Ellens beschroomden vingerdruk op zijn arm, die om een geheel ander antwoord scheen te verzoeken. Ik zal echter vroeg bij u zijn, Ellen. En o, Jan, zeide Ellen eensklaps, bestel een paard, en laat ons eens met elkander rijden, laat mij u Edinhnrg eens laten zien, Ja, laat ons u ten minste Edinhurg laten zien, zeide Mijnheer Lindsay; maar bestel geen paard, Mijnheer Humphreys, de mijne z|jn tot uw dienst. Ellen legde de andere hand dankbaar op den arm haars vaders, toen dit tweede voorstel ge daan en aangenomen werd. Doch de regeering mag thans voor de oppositie niet uit den weg gaan en dient het Ouderdomsontwerp-Lely ten spoedig ste toch weer in te dienen. Nimmer toch heeft het in de bedoe ling der Linksche partijen gelegen dit ontwerp te begrijpen onder de proble men, die in het neutrale jaar niet aan hangig mochten worden gemaakt. Men heeft het van Links als een uit gemaakte zaak beschouwd, dat de Eerste Kamer het Ouderdomsontwerp in behan deling zou nemen. Dat zij dit thans op louter - formalistische gronden heeft ge weigerd, kan voor de Linkerzijde nimmer een reden zijn om op grond van het con venant dit wetsontwerp van de agenda te schrappen. De slimmigheidjes van den heer Rut gers zullen dan ook o. i. de regeering niet kunnen bewegen, het ontwerp Lely in den doofpot te stoppen. De heer Limburg zeide terecht in de Kamer: „'tls volkomen waar, dat't convenant tot inhoud had, dat in het neutrale jaar geen politieke ontwerpen zouden worden behandeld. Maar men weet ook, dat overeenkomsten naai: den inhoud te goeder trouw moeten worden uitgelegd. Men heeft niet kunnen vermoeden, dat ten gevolge van staatsrechterlijke bezwa ren van de Eerste Kamer, de Ouder domswet niet zou worden behandeld. De bedoeling van het convenant was ten aanzien van politieke ontwerpen alles in status quo te laten; de rechterzijde noch de linkerzijde zoude eenig politiek voordeel behalen. Maar nu zal de rech terzijde het politiek voordeel behalen, dat de Ouderdomswet, bij de Eerste Kamer in behandeling wordt weggeno men en opnieuw moet worden ingediend; de toestand verandert dus wel. Het gaat niet aan, dat men van het convenant gebruik maakt, om de behandeling van het ontwerp af te snijden. Wanneer de ontwerpen weer in de Tweede Kamer worden ingediend, zou de behandeling slechts een formaliteit moeten zijn; men zou de wetten een voudig moeten aannemen, om daardoor den toestand te herstellen, zooals die ten aanzien van de Ouderdomswetten was." Wij vertrouwen, dat de regeering deze opvatting zal deelen en het Ouderdoms ontwerp ten spoedigste bij de Tweede Kamer aanhangig zal maken. Laat ons u Edinburg laten zien, zeide Ellen bij zich zelve, toen zfj en Mijnheer Lindsay langzaam en ernstig weder naar de zaal terug keerden. Zoo is het dan nit met mijn prettigen ochtendl Maar wat ben ik toch dwaas! Jan heeft zijn bijzondere wjjze van doen, hij weet aan ailes een aangenamen glimp te geven. Zij ging naar bed, maar niet om te slapen want een geruimen tijd schreide zij van vreugde en van allerlei gemengde aandoeningen. Uit het kwade on (sprong het goede zooals het meermalen gebeurt, en zooals Ellens hart voorspelde, toen zij den volgenden ochtend op- stond. Alvorens zij gingen rijden, zaten Mijnheer Jan, Mijnheer Lindsay en hare grootmoeder nog een half uurtje te praten, waarhij het genot van den vorigen avond hernieuwd en bevestigd werd. Ellen was verplicht voor zich te kijken, om de al tc levendige blijdschap te verbergen, die zij gevoelde dal op haar gelaat uitblonk. Zij nam geen deel aan het gesprek, het was haar l eeds genoeg te mogen luisteren. Hare oogen waren als betooverd, toen zij zag, hoe haar broeder al de vooroordeelcn van haar vader en hare groot moeder wist omver te werpen, en zich eindelijk op zjjne wijze hunne achting te verwerven, in weerwil van hen zclven. Hare verwondering was niet minder groot dan hare vreugde, „Ik wist wel, dat hij alles doen kan, wat lijj wil," Het Rijk en zijn ambtenaren. In de „Nederlandsche Werkmans vriend" kwam dezer dagen een artikel voor, aanvangende „Naar wij van zeer betrouwbare zijde vernemen, is door den Minister van Bin- nenlandsche Zaken, op verzoek van den Minister van Financiën aanverschilende gemeentebesturen een schrijven gericht, waarin deze worden uitgenoodigd ambte naren bij de directe belastingen niet meer in aanmerking te doen komen voor be noeming tot ambtenaar bij de gemeen te-belastingen. Het is te wenschen dat in de Tweede Kamer den Minister nadere inlichtingen hieromtrent worden gevraagd. Want is dit bericht juist, dan betreedt men een zeer gevaarlijk pad. Maakt men eene dergelijke bepaling voor ambtenaren bij de directe belastingen, dan volgen ze straks ook voor andere categorieën. Dat hiermede de ambtenaren worden bena deeld, staat vastmaar óók benadeeld wordt het Staatsbelang. In de laatste economische nota van den Minister van Landbouw staat woordelijk: „In wellicht nog grootere mate gelden de bezwaren van den tegenwoordigen tijd voor hen, die van ambtenaarstractement, salaris of pensioen moeten leven. Voor hen is de toestand bepaald ernstig ge worden. Voor al degenen, die nu eenmaal ver plicht zijn, in woning en kleeding een zekeren stand op te houden en van een gering inkomen bijv. tot omstreeks ƒ3000 met een gezin te leven hebben, is deze tijd BUITENGEWOON ZORGELIJK. Buitengewoon zorgelijk. Elk particulier werkgever zou in dien buitengewoon zorgelijken toestand verbetering bren gen en heeft dit gedaan. Op de hoogst gebrekkige wijze waarop de overheid haar ambtenaren helpt in dezen hoogst zorgelijken toestand, heeft de heer van zeide zij bij zich zelve. „ik wist wel, dat zij daar niets legen zouden kunnen doen, maar ik zou nooit gedacht hebben, dat hij het ooit zoo ver brengen zou dat zij van lieiu hielden, dat had ik nooit gedacht!" De dag was zoo schoon, als men hem in dat jaargetijde in Schotland slechts wenschen kon. Zij verwijlden eenige oogenblikken bij een paar punten, ora een langeren blik op het schoone tooneel te vestigen. Hoe bevalt u mijn paard, Jan zeide Ellen by cene dier tusschenpoozen, toen haars broeders aandacht van het landschap weder op haar ge vestigd was. Heelt hij in uw schatting de plaats van Bruintje ingenomen? Neen, dat kan hy niet, zeide Ellen, terwijl zij haar paard een vriendelijk likje met hare hand gaf. Randolph heeft my nooit zoo veel vriendschap bewezen, Randolph! zeide Jan. Uwe kweokelinge heeft een ontzaglijke be trekking op de helden der onafhankelijkheid Mijnheer Ilumpreys, zeide Mijnheer Lindsay. Het is wel wat zonderling voor zulk een jong meisje, zoo sty f op haar stuk te staan. De onafhankelijkheid, die op gronden steunt Mynheer, heeft geenc aanbeveling noodig en dringt zich nooit op. Wie is dat Bruintje? zeide Mijnheer Lindsay eenigszins haastig. Het paard, waarop ik in Amerika placht te rijden, zeide Ellen, terwijl zij haar adem een weinig inhield; mijn lief paardje! Ik heb altijd iemand bij mij, als ik op Randolph rijd; maar Bruintje en ik waren gewoon, overal alleen heen te gaan. Welk bijzonder genot was er in, zoo alleen uit te gaan? zeide Mynheer Lindsay. Er was niemand om met mij mee te gaan, Mijnheer, en ik had niemand noodig. Bruintje droeg goed zorg voor mij. O, hoe aangenaam was mij doorgaans zijn gezelschap op die lange tochten en het mijne was hem, geloof ik, niet minder aangenaam. Mynheer Lindsay meende, dat er onder de redelooze dieren der schepping in dit opzicht al zeer weinig verschil zou bestaan. Jan, zeide Ellen, ik wensclite wel, dat ge my iets aangaande Bruintje kondt schrijven, wanneer ge thuis zijt, ge zult hem waarschijnlijk op Ventnor zien, anders moet geer Ellen Chaun- cey maar naar vragen, als ge er ten minste om denkt, en als het u geone moeite veroorzaakt. Op die voorwaarden zal ik het zeker doen zeide hy. Zou het, denkt, ge, wel ooit mogelijk zijn, dal. nieuwe dingen in Ellens genegenheid met

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1917 | | pagina 1