Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede EERSTE BLAD waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN". I7de Jaargang. Zaterdag 28 Juli "1917. No. 38 Uitgave der Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te MIDDELHARNIS. DE WIJDE, WIJDE WERELD Hoe lang nog? VOORUIT! n n Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Prijs per kwartaal, franco per post 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60 Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis. Oe roeping der Liberale Partij. Tegenover de opvatting, dat de Li berale idee in ons staatsleven heeft afgedaan, staat die, dat een eeuwig be ginsel, dat der vrijheid, nooit kan ster ven. De innerlijke begeerte der men- schelijke natuur, zich los te maken van allen dwang, zich in ieder opzicht, lichamelijk en geestelijk, vrij te maken, heeft altijd in den mensch gewoond en zal ons doen en laten eeuwig blijven beheerschen. Het is alleen de roeping van de partij, die op dit oude begin sel gefundeerd is, om voortdurend de vormen te vinden, waarin zich het prin cipe moet uitleven om de beste ver houdingen te geven op ieder oogenblik voor alle burgers onzer samenleving. Het spreekt wel vanzelf, dat het bui tengemeen moeilijk is, de maatschap pelijke ontwikkeling voortdurend op den voet te volgen en den bovenbouw on zer gemeenschap steeds aan te passen aan de resultaten van nieuwe vindin gen, die vaak een onverwachte omwen teling teweegbrengen in de voortbren ging en de verhouding der burgers on derling. Grove misstanden zijn daarvan het gevolg en vooral de zwakkeren zijn dan slachtoffer in den strijd om het be staan. Hoezeer het ook te betreuren valt, dat velen lijden buiten hun schuld, meer dan te verzachten is het leed onge twijfeld niet. Ja, we zouden het gaarne radicaal verbeteren en zoo oud als de wereld is, hebben er immer idealisten bestaan, die zich een zorgenvrije maat schappij droomden. Zij moeten er ook zijn, die gevoeligen, wier droom helaas te vaak voor dweperij werd geschol den Wij kunnen ze niet missen, de onverflauwbare idealisten, want hun critiek is ons een waarborg, dat althans gestreefd zal worden naar het fnuiken van de allerdroevigste ellende en dat wij om onszelfs wille zullen trachten, meer zon en blijden schijn te brengen in het leven van hen, die zich in den ruwen greep van het noodlot geklemd weten bij de worsteling voor een beter levensbestaan. Het maatschappelijk organisme is te ingewikkeld om onophoudelijk ideaal in gericht te kunnen zijn. De slachtoffers en de misstanden kunnen niet uitblij ven. Maar daardoor juist is het een dankbare taak voor onze partij, haar roeping bewust te zijn, d. w. z. voort durend te blijven zoeken naar de grootst mogelijke harmonie. Wij mogen daarbij niet blind zyn voor het schrijnend leed om ons heen Integendeel, wijd ge opend moeten onze oogen zijn en klaar en duidelijk moeten wij den roep der tijden naar meer geluk voor allen be grijpen. Het is onze taak om, ons aanpas send aan de telkens veranderende om standigheden, altijd te streven naar de overbrugging der grievenste tegenstel lingen, omdat wij weten, dat vele daar van buiten 's menschen wil tot stand komen. En helder moet ons bij onzen arbeid voor den geest staan het woord, ge sproken door den eminenten liberaal, den 'voortvarenden Engelschen minister Lloyd George „Ik geloof en ik hoop, dat wij, voor dat ons geslacht zal zijn heengegaan, een groot eind verder zullen zijn ge komen op den weg die naar dat doel leiden zal, vooruit in de richting van den goeden tijd, waarin armoede en onderdrukking, die sleeds samengaan, zoo ver van ons volk verwijderd zullen zijn als de wolven, die eens onze bos- schen onveilig maakten." Deze gedachte moet ook zijn de lei dende idee onzer politiek. Zij zal in staat zijn duizenden lauwen te bekoren en geestdrift te wekken onder hen, wier ernstig streven gericht is op verbetering van het lot hunner medemenschen. Zij zal een-nieuw tijdperk van bloei der liberale idee beheerschen I. H. J. YOS. FEUILLETON. DOOR ELIZABETH WETHERELL. Ueauthorlnoerfle oterdruk tan tapt, s?elijknnniig hoek, ror- achnnon hij do Firma D. BOLLE te Botterdam. 103) Dit werd afgesproken. Nu, Ellen, nu moest ge naar beneden gaan, en mij aan Mijnheer Lindsay voorstellen. Aan mijn vader! Voor een oogenblik waren er allerlei gewaar wordingen op Ellens gelaat te lezen. Zy bewil ligde er echter terstond in, en ging met haar broeder naar beneden, haar hart evenwel klopte schier hoorbaar. Zy nam hem mee naar de bibliotheek, die op dezen avond niet voor het gezelschap openstond, en zond een bediende om Mynheer Lindsay. Terwijl Ellen op zijne komst wachtte, was het haar te moede, alsof zij niet wel bij hare zinnen was. Was dat waarlijk Jan Humphreys, die de bibliotheek bedaard op en neer wandelde? de bibliotheek van Mynheer Lindsay? en zou zy haar broeder voorstellen aan hem, die haar verboden had, zy n naam te noemen Er was echter iets in het gelaat en het voorkomen van Jan, en in zjjne in het oog loopcnde bedaard heid, dat ongemerkt haar geest tot kalmte bracht. De ouden van dagen kunnen weer wachten. De niet-loontrekkers en de loontrekkers die niet kunnen voldoen aan een in allerlei opzicht onrechtvaardig weisvoor schrift mogen weer wachten en kunnen intusschen sterven en begraven worden. Wel gaat art. 370 der Invaliditeitswet- Talma voort (Art. 369 is reeds lang van de baan) propaganda te maken voor het echte Staatspensioen, daar het met feiten en bewijzen zien laat tot hoe belachelijke resultaten zijn eigen toepassing leiden kan, maar dit alles schijnt nog niet wel sprekend genoeg. Rechts heeft nog niets geleerd en wil niet luisteren naar de stem der mensche- lijkheid, zoowel als naar de stembusuit spraak van 1913, en stelt zijn vertrouwen op de dommekracht, die heet rechtsche Eerste-Kamer-meerderheid. Rech tscheplaatselij ke blaadj es, geschre ven in verkiezings-strooibillettenstijl, trachten 't Rechtsche volkske wijs te maken, dat in 1913 het Staatspensioen toch heusch geen woordje zelfs heeft meegesproken en alles draaide om de Tariefwet, terwijl in 1916 bij de Staten verkiezingen het Staatspensioen zoo bij zonder veel in de melk te brokken had maardan ook de nederlaag leed. En mannen als Mr. Rutgers en Snoeck Henkemans maken met dergelijke blaad jes gemeene zaak. Intusschen zijn de broeders zelf onder ling aan het harrewarren over de Staats- bijdrage voor 75 jaar van Talma's Inva liditeitswet. Mr. Aalberse, op de lijn van de Duitsche Centrumpartij, maakte er zoo iets als een beginselkwestie van en is tegen allen Staatsteun. Maar de Redac teur van Patrimonium, een van de weinige democraten onder de anti-revolutionnai- ren, beweert wel zeker te weten, dat Een zegevierend vertrouwen in hem verving de vrees voor Mijnheer Lindsay,en toen hij verscheen ging Ellen hein vrij kalm tegemoet, terwijl hare hand op den arm van .Tan rustte, en zeide: „Vader, dit is Mijnheer Humphreys" mijn broeder durfde zij er niet bijvoegen. Ik hoop, dat Mijnheer Lindsay het mij niet ten kwade duiden zal, dat ik hein deze moeite veroorzaak, zei de laatste; wij bezitten iets ge zamenlijk, dat ons moest beletten, elkander als vreemdelingen te beschouwen. Ik ten minste kon niet besluiten, Schotland te verlaten, zonder mij aan u bekend te maken. Mjjnheer Lindsay wenschte hartelijk, dat dit iets, dat zjj beiden bezaten, iets anders mocht geweest zjjn. Hjj boog, en was .gelukkig het genoegen te hebben," ofschoon het duidelijk was, dat hij niet gelukkig was, noch er zich verheugd over gevoelde. Ellen kon dat zien. Mag ik u een paar minuten verzoeken om mij nader te verklaren, misschien wel om mij nader te verontschuldigen, zeide Jan, even glim lachende. Mijnheer Lindsay, zich wellicht een weinig schamende, dat zijne innerlijke gevoelens ver dacht werden, bewilligde lersiond in zjjn verzoek en noodigde zijn onwelkomen gast zeer beleefd uit, te gaan zitten. Ellen, aan een blik van haar broeder gehoorzamende, dien zjj verstond, begaf zich naar het andere einde der kamer, waar zjj niet hooren kon, wat zjj zeiden. Jan ving de ge schiedenis aan van Ellens kennismaking met zjjne familie, en deelde ze kort aan Mjjnheer Talma nimmer de bedoeling had, dat die Staatsbijdrage na 75 jaar zou komen te vervallen; die kon dan dienen voor het aanbrengen van allerlei verbeteringen in het stelsel. Maar uit alles blijkt, dat de heeren van Rechts alleen den mond vol hebben van beginselenmaar dat zij feitelijk van alles maken een partijkwestie. Zij noemen het Staatspensioen „bedeeling", een woord, dat nu eenmaal een onaangena- men klank heelt, maar zien niet eens in (of willen niet inzien) dat er tusschen ®/4 bedeeling en 4/4 bedeeliDgprincipieel geen verschil is. Vermakelijk zijn dan de krachttoeren in dit verband door de heeren gemaakt. Waarschijnlijk komt er nu vóór de ontbinding van 1918 niets meer van het Staatspensioen door den onwil der Rechtsche Eerste Kamer om op te schieten. Intusschen is Minister Lely aan het passen en meten gegaan en aan het reke nen en meende met zijn Aanpassings wetje een brug te kunnen slaan tusschen Talma en Treub, tegelijkertijd tusschen Rechts en Links. Links had niet zoo bijster veel op met die brug; de Heer Teenstra, die 1913 nog goed in zijn geheugen had, had 't in de Tweede Kamer al duidelijk gezegd: „maar ik wil geen Raden wet, ik wil niet zoo'n Ziektewet, ik wil geen I. W.-Talma" en van Rechts zou geen stap op de brug worden gezet. En de brug werd gebouwd en direct weer afgekeurd. Minister Lely beleefde van dit stukje ingenieurswerk weinig pleizier. Intusschen gebeurden er in den lande belangrijke dingen. Niet minder dan Grondwetsherziening kwam in Tweede en Eerste Kamer aan de orde. En voor Minister Cort met succes. Alge meen Kiesrecht en onderwijspacificatie, Art. 80 en 192. De arbeider heeft het gevoel, dat hij het zelf betaalt, zegt de Smeenk. Maar (laat hij direct er op volgen) de werkgever betaalt het natuurlijk, want het loon gaat naar boven. Betaalt hij 't dan zelfivell Neen, dat niet, antwoordde de heer Sm. Lindsay mede, terwijl hjj nauwelijks melding maakte van de weldaden, door hem aan haar bewezen; hy zocht behendig Ellen op den voor grond te plaatsen en aan te toonen, wat zij voor hen geweest was. Mijnheer Lindsay kon niet onbekend zijn met hetgeen zijn bezoeker op zulk een kiesche wijze voor hem trachtte te verbergen ook kon hij niet nalaten, heimelyk bij zichzelf te bekennen, dat hy tegen den vreemdeling onbil lijk geweest was; ofschoon liij den sprekeraau het andere einde van de wereld wenschte, zoo was dit overzicht nochtans te gelukkig gegeven, en zijne teederheid voor Ellen was te groot, dan dat hij niet met de innigste belangstelling zou geluisterd hebben naai* hetgeen er van haar gezegd werd. Ofschoon het nu in hooge mate zyn begeerte geweest was, ziju gast op eene korte wijze af te schepen, of hem met trotsche beleefdheid te behandelen, zoo maakte Mijnheer Humphreys door zyn innemende en waardige manieren dit geheel onmogelijk. Mijnheer Lind say gevoelde zich genoodzaakt, hem op zijn eigen grondgebied te ontmoeten op den toon name lijk van openhartigheid; en hij begou inwendig hoe langer hoe meer bevreesd te worden, dat zjjne wezenlyke gevoelens mochten ontdekt worden. Ellen stond van verre, waar zy de woorden niet verslaan kon, beider gelaat met veel angst en bewondering gade te slaanen toen zy eindeljjk opstonden en naderbjj kwamen, meende zij by na dat haar gehoor haar bedroog, toen zy Mijnheer Lindsay haar broeder hoorde verzoeken, zich met hem naar het gezelschap te begeven, om aan Mevrouw Lindsay voorgesteld te worden. Na eenige oogenblikken aarzelens werd de uit- noodigiug aangenomen, eu zij begaven zich ge zamenlijk naar de gezelschapszaal. Het was Ellen te moede, alsof zij droomde. Met een gelaal, even ernstig als gewoonlijk, maar met innerlijke blijdschap over haar broeder onmogelyk om te beschrijven, zag zij hem tus schen het gezelschap doorgaan en met hare grootmoeder spreken, ja, en hare grootmoeder zag er niet minder vriendelijk uit dan gewoonlijk, ook zag zij, hoe hij Mijnheer Muller herkende en met anderen, die hij kende, in gesprek kwam. Met onbeschrijfelijke blijdschap zag zij verder, dat Mijnheer Lindsay het meestal zoo wist aan te leggen, dat hij zich bij dezelfde groep bevond. Het was haar nog nooit zoo ontegenzeggelijk als dezen avond voorgekomen, dat Jan Humph reys alles doen kon. Hij bracht den ganschen avond aldaar door. Ellen droeg zorg, dat zy zich niet te veel met hem scheen bezig te houden; maar zy maakte toch, dat zy in zijne nabyheid was, als hij met Mijnheer Muller slond te praten, en dat zy aan den arm haars vaders hing, als hij in de nabyheid van Jan was. En toen deze afscheid genomen had, en in de voorzaal was, bevond Ellen zich, daar, eer hy vertrok. En daarheen volgde Mynheer Lindsay haar ook. Ge komt morgenochtend immers vroeg, Jan? Slot volgt

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1917 | | pagina 1