Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede EERSTE READ waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN". 17d® Jaargang. Zaterdag 14 Juli 1917. No. 36 Uitgave der Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te MIDDELHARNIS. DE WIJDE, WIJDE WERELD Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Prijs per kwartaal, franco per post 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60 Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis. Een groote liberale partij. De motie, welke in de laatste jaarsver gadering onzer Unie werd aangenomen, heeft tot velerlei commentaar in de pers geleid. Nu hetgeen in het laatste num mer van ons blad werd geschreven over de opmerkingen, die „Het Volk" naar aanleiding der motie maakte, kunnen wij tot het desbetreffend artikel het zwijgen doen. Van meer belang is het artikel, dat de „N. R. C." van 3 Juli j.l. aan de kwestie wijdt. Het Rotterdamsche orgaan bespreekt de vraag, of de tijd voor de vorming van één groote liberale partij thans is gekomen. Wij zijn het geheel met de „N. R. C." eens, dat het dwaasheid ware nu te streven naar herstel van één groote liberale party. Voor de kracht van een politieke organisatie is als eerste voor waarde noodig onderling vertrouwen en eensgezindheid omtrent de hoofdlijnen van staatkundig beleid. Het lijkt ons onmogelijk, dat bij een fusie der drie vrijzinnige groepen dit thans zou kunnen worden bereikt. Wij zijn het ook geheel eens met de „N. R. C." dat de naaste toekomst een zoodanig tijdperk van gis ting en onzekerheid zal zijn, ook voor de politieke partijen, dat het ook om die reden voorbarig zou zijn reeds nu pogingen te gaan aanwenden tot herstel van één groote liberale partij. De eenheid in zoodanige partij zou hopeloos zoek zijn! Voor vele vrijzinni gen is het thans reeds moeilijk zich aan te passen aan de hervormingen, waarvoor het Kabinet-Cort van der Linden ons heeft gesteld. Hoe velen zijn er niet, die het betreuren, dat bij de Grondwetsher ziening art. 192 daarin betrokken is geworden. Het is te begrijpen. Het liberale ideaal was immers steeds dat de openbare school, op haar banken alle kinderen des volks ontvangende zonder onder- FEUILLETON. ELIZABETH WETHERELL. Geenthorlseerde overdruk ran bet gelijknamig hoek, ror- schenen hij de Firma D. BOLLE te Rotterdam. 101) Het was juist iets voor Mijnheer Humphreys geweest zoo iets geheel uit het oog te verliezen en voor haar was het zeer natuurlijk, datzjjin hare droefheid, verstrooidheid van gedachten en gebrek aan ondervinding het eveneens ver geten had. Zij schreef onmiddellijk aan Mijnheer Humphreys en herstelde het verzuim; nu begon hare hoop weder te herleven. Slechts eenmaal had zjj vroeger geschreven, bij gelegen heid van het terugzenden harer reiskosten. Mijn heer Lindsay en zijne moeder waren hiermee z<Per prompt geweesi, en daar Ellen niet zeggen kon, hoeveel het juiste bedrag was, hadden zij om zeker te zijn, meer dan genoeg gezonden. Ellen was, sedert zjj in Schotland gekomen was, van gevoelen veranderd; het speet haar nu,dat het geld verzonden was; zjj begreep nu de bedoeling, waarmee het gezonden was, en dit hinderde haar. Een paar maanden na het verzenden van haar Iaatsten brief ontving zjj er eindelijk een van scheid van stand of geloof, hen opvoe dende tot christelijkeenmaatschappelijke deugden, de school kon zijn, die de geheele natie bevredigde. Vanaf het moment, dat een 350.000 kin deren plaats vonden op de banken dei- bijzondere school, tegenover het half miUioen, dat de openbare school bevolkt, moest worden erkend, dat het ideaal van één volksschool voor de geheele natie, reddeloos was verloren. De waarlijk liberaal denkende kon bij die situatie allerminst het veel mis bruikte woord van 1879 tot het zijne maken, dat „de minderheden dan maar onderdrukt moesten worden." Hij had als waarlijk liberaal te aanvaarden, dat aan elk Nederlandsch burger de gelegen heid moet worden geschonken zijn kinde ren de schoolopvoeding te geven, die hij wenscht. De consequentie dier gedachte was, dat niet alleen het openbaar lager onderwijs, doch het lager onderwijs openbaar zoowel als bijzonder voor werp van de aanhoudende zorg der regeering moest zijn en op gelijke hulp uit de staatskas recht had, mits de waar borgen van deugdelijkheid voor beide takken van onderwijs gelijkelijk werden gesteld. Dat zuiver liberale denkbeeld heeft de heer Corf van der Linden in het nieuwe artikel 192 vastgelegd. De schoolstrijd wordt daarmede uitge^ schakeld van het politieke terrein, waar hij nooit had moeten komen, omdat de ont wikkeling van ons volksonderwijs er ten zeerste onder heelt geleden. Zoodra de nieuwe onderwijswetten tot stand zullen zijn gekomen,zullen openbare en bijzon dere school op paedagogisch terrein om den voorrang kunnen wedijveren. Wat de heer Gort van der Linden tot stand heeft weten te brengen, is de consequen tie van datgene, waartoe de wet-Mackay moest leiden: de gelijkstelling van open baar en bijzonder onderwijs. Het is begrijpelijk, dat menig vrijzin nige niet zoo gemakkelijk tot de erkenning van de juistheid van dit standpunt komf. Mijnheel* Humphreys, een langen, zeer vriende lijken en belangrijken brief. Zij was er een ge- heelen tijd in verdiept. De wissel van Mijnheer Lindsay werd teruggezonden. Mijnheer Humphreys weigerde volstrekt, iets van hen aan te nemen, en schreet Ellen, dat hij haar als zijn eigen kind beschouwde, op den tijd toen hare vrienden haar nit zijne handen namen, en dat hjj haar meer verschuldigd was dan zij hem. Ellen gaf het geld aan Mijnheer Lindsay, doch de geheele boodschap durfde zjj hem niet geven. De wissel werd terstond met trotsch- heid weder ingesloten en naar Amerika terug gezonden. Van Jan werd nog niets gehoord. Ellen ver wonderde zich, zjj wachtte en weende, zjj schikte zich met moeite tot ohderwerping, en hield zich hoe langer hoe inniger aan haar bijbel, waar zjj den troost vond, dien zjj zocht. Het onderwijsvraagstuk wordt uitgescha keld van het politieke terrein. Zoo gaat het eveneens met de quaestie van het algemeen mannenkiesrecht. Hoeveel jaren van strijd zijn helaas niet noodig geweest, voor dit punt no. 1 werd op het Con centratie-program. Met de uitschakeling dezer twee strijd vragen, die een halve eeuw en langer onze politiek hebben beheerseht, zijn groote geschilpunten tusschen de drie vrijzinnige fracties verdwenen. Oude problemen hebben atgedaan. De kwestie van het vrouwenkiesrecht kan o. i. geen reden voor principieelen strijd zijn. Na hetgeen wij ten opzichte daarvan b.v. in Engeland zich gebeuren, lijdt het wel geen twijfel, of binnen zeer korten tijd zal daarvoor ten onzent ook een oplossing worden gevonden. Men zou dus van meening kunnen zijn, dat bij het verdwijnen dier geschilpunten er alle aanleiding was de fusie der drie fracties te overwegen. Zeker, wanneer de wereld er na den vrede, die toch eenmaal zal moeten komen, even zoo zou uitzien, als ze voor den oorlog was Wanneer de oude problemen en politiek, economisch en sociaal gebied zich dan voordeden als voor den krijg en geen nieuwe waren gerezen! We weten echter allen wel, dat de vroegere toestanden niet zullen terugkeeren. Hoe zullen de staatsinkomsten worden verstrekt? Zul len gansche bedrijven worden gemonopo liseerd en uit particulier bezit overgaan in handen van den Staat? Hoe zal men staan tegenover het militaire vraagstuk? Zal, zooals de N. R. C." terecht opmerkt, kunnen worden toegelaten, dat op de arbeidersklasse al te spoedig, zoo niet uitsluitend, dan toch in relatief de ergste mate de kwade kansen van het bedrijf blijven drukken? Juist al deze vragen, met vele te vermeederen, zullen op de politieke verhoudingen enormen invloed oefenen en zonder proleet te zijn, kan men met zekerheid zeggen, dat de oude partijverhoudingen zullen hebben afge daan. Niet direct, doch binnen enkele jaren. In den boezem van elke partij zullen zich de nieuwe geschillen gaan afteekenen. En juist daarom ware een fusie der vrijzinnigen tot eene groote liberale partij ongewenscht. Trouwens, wij gelooven niet, dat in den boezem der vrijzinnige groepen aan fusie wordt gedacht. Wat men, met name in de Unie, voorstaat, is de samenwerking der drie groepen op een vast omlijnd program. En dat dient zeer ernstig overwogen. Wat het Goncentratieprogram van 1913 naar voren bracht, is nog niet in het Staatsblad gebracht. Het algemeen kies recht voor mannen is verkregen, de be letselen tegen het vrouwenkiesrecht zijn uit de Grondwet weggeruimd, doch het Staatspensioen zal nog moeten worden bevochten, omdat de Rechtsche meer derheid der Eerste Kamer dit Staatspen sioen niet wil. Het zal inzet worden van den strijd van 1918. Dan zal het afbreuk doen aan de vrijzinnige actie, als niet onder één vaandel wordt opgetrokken. Meent ge, dat de doorsnee-vrijzinnige het onderscheid kent b.v. tusschen Unie Liberale en Vrijzinnig-Democraat? Er is trouwens niemand, die dat ver schil kan noemen, want het bestaat niet meer, sinds het Kabinet-Cort van der Linden het algemeen mannenkiesrecht heeft gebracht. Het gevolg Vdn den onderlingen strijd zal alleen zijn, dat velen overloopen naar een ander politiek kamp en de kracht der vrijzinnige actie danig zal worden verzwakt. Met het oog op het Staatspensioen en de samenstel ling der nieuwe onderwijswetten dient ernstig overwogen te worden, of niet alsnog in 1918overeenstemming tusschen de drie vrijzinnige fracties is te verkrij gen. Voor fusie gevoelen wij op dit moment niets, doch er is o. i. alle aan leiding de Concentratie van 1913 lot in 1918 voort te zetten op vastomlijmd program. De moeilijkheid, hoe de zetelverdeeling bij de Evenredige Vertegenwoordiging voor d e drie fracties zal moeten geschieden HOOFDSTUK XXV. Gijt Op zekeren avond, het was Oudejaarsavond, gaf M(jnheer Lindsay eene groole partij. Ellen was nog wel niet op dien leeftijd om op partjjen te gaan, doch wanneer er te huis visite was, konden haarvaderen hare grootmoeder het maar niet huiten haar stellen. Over het geheel schepte Ellen daar veel behagen inzjj behoefde er nog geen werkzaam aandeel in te nemen, en had dus gelegenheid alles in stilte gade te slaan en te genieten; dikwijls hoorde zij muziek, ook luisterde zij menigmaal aan de zijde van Mjjnheer Lindsay naar de gesprekken, waarin zij groot behagen vond. Op dien avond echter hielden Ellens gedachten zich met geheel andere dingen bezig; en de kamenier van Mevrouw Lindsay, die binnengekomen was om haar te kleeden, was maar in het geheel niet tevreden over haar ernstig uitzicht en over de onverschilligheid, waarmee zjj alles wat er voorviel, opnam. Ik wenschte wel, jongejuffrouw Ellen, dat ge uw hoofd wat rechter hicldt. en een anderen kant uitkeekt, ik weet niet, hoe ik uw haar goed zal krijgen, als ge het zoo naar de laagte houdt. Och, Juffrouw Mason, ik denk dat het wel gaan zal, liet ziet er zoo wel netjes uit,u behoeft er niets meer aan te doen. Wacht jongejuffrouw, laat mjj dien kant even vastmaken. Mjjnheer zal u vanavond zeker zijn witten rozekuop noemen, Dat is niets nieuws, zeide Ellen half glim lachende. Juffrouw Mason verliet haar; en daar Ellen behoefte gevoelde haar geest wat op te beuren kreeg zjj haar hij bol om een paar geliefkoosde teksten op ie slaan, eer zjj naar beneden ging. Wel vloeiden hare tranen eenige oogenblikken, doch spoedig werden zjj weggewischt, en de glimlach, waarmee zij Mjjnheer Lindsay iu dc zaal ontmoette, was niet minder helder dan ge woonljjk. Het gezelschap was bijeen, doch het was nog in den avond, toen er een heer kwam, die wei gerde de gezelschapszaal binnen te treden, en naar de jongejuffrouw Lindsay vroeg. De jongejuffrouw Lindsay is niet te spreken, Mjjnheer. Waarom behoeft ge dat te zeggen,Porter- field? riep de stem van de huishoudster, die juist de gang doorging, daar gij evengoed weet als ik, dat de jongejuffrouw Ellen De knecht bracht haar tot zwijgen met iets aangaande „Mylady" te zeggen, en herhaalde zijn antwoord aan den heer. De laatste schreef een paar woorden op een paar woorden op een kaartje, dat hij uit zijn zak haalde, en verzocht dit aan de jongejuffrouw Ellen te overhandigen. Hij bracht het echter aan Lady Keith. Wat is het voor een man, Porterfield? zeide Lady Keith, terwjjl zij het kaartje tusschen haar vingers verkreukelde, en zich een weinig van het gezelschap verwijderde. Een bijzonder knap heer, Mylady, antwoord de Porterfield op een zachte» toon. Een heer? zeide Lady Keith vragend. Zeker, Mylady! en hij sprak, alsof hij een prins van den bloede was; hij is iemand, die stellig niet gewoon is dat men „ueen" tegen hem zegt Lady Keith aarzelde. Daar zjj zich echter her innerde, dat zjj Ellen juist in de muziekzaal verlaten had, besloot zjj, dat Porterfiiold den vreemdeling zou binnen leiden. Toen hjj onaan-

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1917 | | pagina 1