Officieel Nieuws- en Advertentieblad vonr Overflakkee en Goedereede
EERSTE BLAD
waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN".
I7de Jaargang.
Zaterdag 19 Mei 1917.
No. 28
Uitgave der
Fiakkeesche
Boek- en Handelsdrukkerij
t; MIDDELHARNIS
Waar wij op dit oogenblik aan toe
zouden zijn, als Dr. Kuyper in 1900
zijn zin gekregen had.
Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Prijs der Advertentiën van 1 6 regels f 0,60
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Bij de Algemeene Beschouwingen over
de Staatsbegrooting in 1900, heeft Dr.
Kuyper onder den indruk van het droe
vig lot, dat de Boerenrepublieken,ten
deel was gevallen, aangedrongen opeen
verbond te sluiten door Nederland met
de andere kleine landen, om sterk te
zijn. Hij zeide daarvan woordelijk het
volgende: (Zie Handelingen 4 December
1900.)
„Kleine staten als de onze vinden de
zekerheid en de waarborg voor hun onaf
hankelijkheid niet in de macht, maar in
het recht, en hoe meer men ontwaart
dat het recht door de macht overhoop
geloopen wordt, des te meer rijst voor
hen de ernstige vraag, wat lot hen in
de toekomst wacht. Langen tijd werd het
wankelend recht voor het besef van
kleine volken nog gesteund door de over
weging, dat de groote Mogendheden on
derling met een naijver op elkander be
zield waren, die hopen deed, dat de booze
luim van den eenen door de naijver der
andere in toom zou worden gehouden.
Maar gelijk op commercieel gebied de
groote falnikanten tegenwoordig de con
currentie dooden door het oprichten van
trusts, zoo ziet men ook onder de groote
Mogendheden hetzelfde gebeuren, en
worden er politieke wereldtrusts in den
vorm van alliantiën tot stand gebracht,
die maken dat de concurrentie, die als
zoodanig voor ons een waarborg was,
wegvalt. En dat er voorts van de ideale
politiek, die het indertijd de groote Mo
gendheden deed opnemen voor Grieken
land en de Balkanstaten thans minder
dan ooit sprake is, wordt duidelijk, zoo
dra men opmerkt, hoe het ideale leven
steeds meer ondergaat in een materieel
FEUILLETON.
DE WIJDE, WIJDE WERELD
ELIZABETH WETHERELL.
fle»othorI«eerde orerrlrnk tan het i^élljknamii? boek, Ter
aeltenen bij de Firma l>. BOLLE te Rotterdam.
streven en in de wereldpolitiek het ideale
streven opgaat in economische expansie
politiek. Be machtige Staat zegt brutaal
weg: ik heb voor mijn uitgroeien in
menigte van volk en veelheid van indus
trie meer terrein noodig en z io krijgen
wij de geschiedenis van den leeuw, die
tot het lam zegt: Het spijt mij, maar
mijn honger maakt het noodig, dat ik
u opslok."
Dr. Kuyper wilde dus, om machts-
willekeur tegen te kunnen gaan, Neder
land versterken door een verbond met
de andere kleine landen, natuurlijk in
de eerste plaals met het aan ons land
grenzende België.
De toenmalige Minister van Buiten-
landsche Zaken het tegenwoordige Kamer
lid de heer De Beaulort, gaf het volgende
antwoord, waarin hij niet onduidelijk liet
doorstralen, dat dergelijke geïmproviseer
de plannen niet in overeenstemming
w tren met den ernst van de zaak. (Zie
Handelingen 6 December 1900.)
„Nu wer.sch ik mij over het denkbeeld
zelf volstrekt niet uit te laten; het geldt
hier een zeer gewichtige vraag, die zeer
rijp overwogen moet worden, maar ten
einde die goed te kunnen overwegen,
moet men haar eerst zuiver stellen.
Wanneer men een vereeniging wenscht
te vormen in den geest zooals dit door
den geachten afgevaardigde is aangegeven
dan zou dit niet anders kunnen geschie
den dan in den vorm van een defensief
verbond der kleine Mogendheden, waarbij
dan misschien de casus foederis (grond
om het verbond te sluiten. Red. „Vad.")
nader zou kunnen worden gepr. ciseerd,
maar de geachte atgevaardigde zal toe
geven, dat dit niet gemakkelijk zal gaan,
omdat men moeilijk een klemmende en
juiste definitie zal kunnen vinden, die
uiet tot voorwendsel kan worden gebruikt
door hen, die zich willen onthouden. Het
zal dus, wil de zaak eenige beteekenis
hebben, wel moeten zijn een algemeen
defensief verbond. Welke Mogendheden
zullen daartoe nu kunnen toetreden?
Vooreerst zullen uitvallen
België en Zwitserland, die
beide, doordat zij neutraal
verklaard z ij n, nimmer kun
nen toetreden tot een defen
sief ver bon d."
Wij vestigen de aandacht op deze door
ons gespatieerde woorden, omdat dit ons
ontslaat van het stellen van de vraag
aan onze lezers, aan welke zijde in deze
destaatsmanswijsheid en de vooruitziende
blik was. Waar zouden wij op dit oogen
blik beland zijn als wij een defensief
verbond met België hadden gesloten?
Het geval heeft eindelijk nog een co-
miscben kant; niemand mau blijder zijn
dat men in 19Ü0 me', op de denkbeelden
van Dr. Kuyper is ingegaan, dan Dr.
Kuyper zelf.
Grooter ramp zou dezen byper-pro-
Duitscher toch niet hebben kunnen tref
fen, dan dat Nederland met Duitschland
in oorlog ware gekomendan ware toch
zijn eenige uitweg geweest aalmoezenier
in het Duitsche leger te worden.
Staatsraad Struycken.
Het lid van den Raad van State, Prof.
Struycken schreef reeds als hoogleeraar
in een van de katholieke periodieken
geregeld politieke opstellen, waarin hij
de brandende staatkundige vraagstukken
van den dag behandelde, en dat zeker
op zeer lezenswaardige wijze. Toen de
heer Struycken dan ook tot lid van den
Raad van State werd benoemd, zeiden
wij zoo bij ons zeiven: Daar raken wij
weer een schrijver van beteekenis over
politiek kwijt. Dit is echter niet gebeurd,
de geleerde schrijver is politiek publicist
gebleven. Dat dit een misverstand is,
werd hem reeds door „De Nederlander''
het blad van den heer De Savornin
Lohman, aan het verstand gebiacht, maar
dit heeft blijkbaar niet den minsten in
druk op den hoogleeraar gemaakt. Toch
is het goed, dat blijvend op dezen mis
stand gewezen wordt, want het gaat hier
om het karakter van een van onze hoog
ste staatscolleges, zooals de Raad van
State is. Art. 75 van de Grondwet maakt
den Raad van State in de eerste plaats
tot college van advies voor de Kroon
over alle ontwerpen door de Regeering
bij de Staten-Generaal ingediend. Deze
adviezen zijn geheim, tenzij te dien aan
zien door de Regeering anders wordt
beslist.
Wat doet dus de heer Struycken met
zijne politieke artikelen? Hij publiceert
het advies, dat hij over het ontwerp, dat
hij bespreekt, in den Raad van State
gege en heeft, of nog zal geven, en dat
gaat niet aan. De Raad van State is nu
eenmaal een gesloten huis, afgezonderd
van het politieke leven, en wie de poli
tieke kloostergelofte aflegde, kan niet
meer lustig ommedeinen op de politieke
markt. En nu moge de heer Struycken
als excuus aanvoerenIk ben nog zoo
jong, te jong om niets meer van mij naar
buiten te laten boorendat had hij moe
ten bedenken toen hij tot veler verwon
dering, niet het minst van eigen partij-
genooten, het professoraat voor een zetel
in den Raad van State prijs gaf; drum
prüle wer sich ewig bindet.
Mogen wij hem in herinnering brengen
dat, toen de heer Heemskerk pas lid van
den Raad van Slate was geworden, deze
ook meende dat dit lidmaatschap hem
niet behoefde te beletten in de politieke
meeting als criticus van het Kabinet
Cort van der Linden op te treden, maar
dat bij zeer spoedig heeft ingezien, dat
dit toch niet aanging.
93)
Zij trachtte zich te verheelden, hoe de arme
koningiD inet haar gevolg en haar gunsteling
Kizzio daar aan den avondmaaltijd gezeten had,
en hoe die deur geopend werd, en Rnthven,
met zjjn ijzingwekkend gelaat, door ziekte ver
bleekt en verzwakt, zich vertoonde, en daarop
anderen. de opschudding van dat oogenblik,
en hoe liizzio, die wist, dat zij om hem gekomen
waren, naar de koningin vlood om bescherming,
hoe zij verhinderd ze hem te verlemen, en de
ongelukkige man van haar weggesleurd en met
verscheidene wonden bijna voor hare oogon
doodgestoken werd, en daar! daar was
geen twijfel aan, had zijn bloed gestroomd.
Ge zjjt vermoeid, dit bevalt u niet erg
zeide Mijnheer Lindsay, Toen hjj haar ernstigen
blik gewaar werd.
O, het bevalt mij hier bijzonder goed, zeide
Ellen, verschrikt opziende; ik beschouw zeer
gaarne oude dingen.
Gezotidt misschien ook wel de regalia willen zien.
Wat, Mijnheer?
De koninklijke onderscheidingsteekenen,
den ouden diadeem, den schepter, enz. van
de Schotsche koningin. Nu. kom dan, zeide hjj,
daar hij het antwoord op Ellens gelaat las;
dan zullen wij gaanmaar laat ons èeisl de oude
kapel zien.
Ellen was hiermee bijzonder in haar schik.
[Jet leek haar echter vreemd en moeilijk, zich
geheel in die oude, oude lijden te verplaatsen;
maar (e midden van deze bespiegelingen bracht
het bekende gezicht van de lucht hare gedachten
op een nieuw spoor; eer zij het bemerkte, waren
zjj ie huis in de laan voor de pastorie. De
monniken en de abdij waren vergelen; zij gaf
haar oom zwijgend de hand en wandelde met
hem naar het rijtuig.
Toen zij aan de Kroonzaal kwamen, verviel
Ellen weder in eene soort van overpeinzing;
maar Mjjnheer Lindsay, die nu wijzer was ge
worden, hield haar stille verrukking ditmaal niet
voor afgetrokkenheid. 11ij beantwoordde hare
vragen, gaf haar van een en ander uit'eg en
liet haar tevens tijd om alles te beschouwen en
er over na te denken.
Ik mag het Sohotsche volk graag lijden,
merkte Ellen eindelijk op.
Zoo? zeide Mjjnheer Lindsay, niel weinig
verheugd, ik wist niet, dat er aan deze zijde
van den Oceaan iels was, dat ge gaarne lijden
mocht. Waarom houdt ge van hen?
Omdat zij zich nooit door de Engelschen
hekben laten overliecrschen.
Zoo, zeide Mijnheer Lindsay, maar half
hierover tevreden, ge houdt dus eigenlijk
slechts van hen, omdat zij de vijanden, met
welke gjj zoo gaarne eens eene lans breken zoudt,
bevochten hebben.
O neen, Mijnheer, zeide Ellen lachende, dat
bedoel ik in het geheel niet; de Franschen
waren ook wel vijanden van Engeland, en hiel
pen ons daarenboven, en toch boud ik veel meer
van de Schotten dan van de Franschen. Ik houd
veel van hen, omdat zij vrij wilden zjjn.
Ge hebt dan al een bjjzonderen smaak voor
vrijheid! Eilieve.zijn al de Amerikaansche kinde
ren zulke groote republikeinen als gjj zyt?
Ik weet het niet, Mijnheer; ik hoop van ja.
VVal denkt ge van den held, wiens monu
ment ik it daar straks aanwees, van Nelson V
Ik placht zeer veel van hem Ie houden Mijnheer.
En doet ge het dan nu niet meer?
.Ja, Mjjnheer, ik houd nog van hem, dat
kan ik niel nalaten.
Dat is te zeggen, dat ge niet meer van hem
zoudl houden, als li zulks mogelijk was?
Ik denk niel. Mijnheer, dat ik van een man
behoor te houden alleen, omdat hjj groot was,
tenzjj hjj ook goed was Washington was groot
en geed beide.
Wel, wat was het dan met Nelson zeide
Mijnheer Lindsay, met een uitdrukking van het
grootste genoegen, ik „placht te denken",
zooals ge zegt, dat hjj een groot man was.
Dat was hjj ook, Mjjnheer; maar hij was
geen goed man.
Licht dat geen licht geeft.
Do Eerste Kamer heeft op 26 April
door aanneming van een motie voor
komen, dat de RegeeriDg de in zeer
algemeene termen aangekondigde Ex-
poi't-Centrale zou in het ieven roepen
zonder medewerking van de Staten-
Generaal. Onder dagteekening van 5
Mei 1.1. is nu een wetsontwerp inge-
Waarom niet?
Wel, ge weet, Mjjnheer, dat hij zijne vrouw
verliet; en Lady Hamilton overreedde hem, een
paar zeer outeerende dingen te doen; dat was
recht jammer!
Ge houdt dus niet van een groot man, die
niet tevens een goed man is. Wat is volgens
uwe meening een goed man, Ellen?
Hij, die altijd recht doet, omdat het recht
is. om het even, of het gemakkelijk is of niet,
zeide Ellen, na een weinig aarzelens.
Op mijn woord, ge trekt de lijn erg precies.
Maar dc meeningen kunnen dikwijls verschillen
in hetgeen men voor recht houdtwaaruit zullen
wij liet kunnen weten?
Uit den bijbel, Mijnheer, zeide Ellen schielijk,
met een blik, die hem half vermaakte, half be
schaamde.
En gij, Ellen, zijt gij zelf, volgens dezen
schoonen maatstaf goed?
Neen, Mijnbeer; maar ik wensch hel te zijn.
Ik geloof het. Maar ge moogt met dat alles
van Nelson houden, Ellen; dit waren de eenige
vlekken in die zon.
Ja Mijnheermaar kan iemand een waarljjk groot
man zjjn, die zich zelf niet weet te beheerschen
Dat is eene uitmuntende aanmerking.
Zjj is niet de mijne, Mjjnheer, zeide Ellen
blozende, men heeft het mij gezegd; ik heb
dat. alles niel in Nelson ontdekt; toen ik voor
de eerste maal zijne lcvensbeschrjjving las. zag
ik het in het geheel niet, ik meende, dat hij
volmaakt was.