Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Eoedereede EERSTE BLAD waarin tevens opgenomen de „ONZE EILANDEN". I7de Jaargang. Zaterdag 24 Februari 1917. No. 16 Uitgave der Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te MIDDELHARNIS. DE WIJDE, WIJDE WERELD Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Prijs per kwartaal, franco per post 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60 Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Advertent ie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van correspondenten en Advertentiën t& adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis. Uit de Liberale Unie. De commissie uit de L. U., die onder voorzitterschap van den heer Rink het concept, gereed maakt van de nieuwe organisatie, die door E. V. noodig zal worden, heeft met zoo bekwamen spoed gewerkt, dat ze met hare taak gereed is. Het concept zal volgende week reeds in eene vergadering van het Hoofdbe stuur kunnen worden behandeld, en nog vóór Paschen ter goedkeuring aan de Algemeene Vergadering kunnen worden voorgelegd. Eerste eisch. Het is niet onmogelijk, ja, zelfs waar schijnlijk, dat Duitschlands verscherpte duikbootenoorlog voor ons land zal komen te staan op een tekort aan onontbeerlijke levensmiddelen, zoodat rantsoeneering noodig zal worden om den aanwezigen voorraad zoo lang mogelijk te laten duren; we zitten nu eenmaal in een belegerde stad, al is het denkbeeld daarvan heiaas nog lang niet zoo ver doorgedrongen als wenschelijk kan genoemd worden. Zelts in deze tijden hoort men meer klachten van wie zich moeten behelpen, dan be tuigingen van instemming met de maat regelen door stads- ot landsoverheid in deze ten voorzorg genomen, en toch is spaarzaamheid zoo dringend geboden. Eerste eisch is thans om te maken, dat de bevolking niet aan den honger ten prooi valt, en daartoe moeten wij allen medewerken. En dit laatste wordt zeker niet gedaan door hen, die de voorstelling geven, alsof eene dergelijke regeling voor 6 millioen zielen zeer gemakkelijk zou zijn te treffen, en die den volke voor spiegelen, dat alles opperbest zou gaan, als t'osthuma maar wilde. Vooral de S. D. A. P. in deze voorspiegeling bijzon der sterk, omdat zij, wat in deze dagen al bijzonder onaangenaam aandoet, uit den nood der tijden politieke munt wil slaan, waarom de sociaal-democratische Amsterdamsche wethouder Wibaut aan Pothuma tot voorbeeld wordt gesteld. Dat de heer Wibaut in de hoofdstad wordt toegejuicht, is trouwens geen won der, waar hij bij zijne levensmiddelen voorziening alleen de Amsterdamsche belangen in het oog houdt, en er geen rekening mee houdt, dat de opvatting in de tijden van onze republiek gehul digd, dat Amsterdam Nederland is, thans niet meer opgaat. Eu als men dan „Het Volk" het ver schil in inzicht tusschen den Minister en den heer Wibaut duidelijk ziet maken in een'artikel, betiteld Hij heeft weer ruzie" („Hij" is de Minister), dan heeft men zekér recht zich te beklagen, dat het blad zijnen lezers niet vertelt, dat Minister Postbuma zijn geheele werk kracht en zijn geheele bekwaamheid, die niet gering zijn, geeft aan de zaak der levensmiddelenvoorziening, maar dat het dezen stelselmatig tegen dezen be windsman opruit. Wat „Het Volk" in dat opzicht zelf te kras vindt, krijgt eene plaats in haar Zondagsblad „De Noten kraker". Even erg is het wat „Het Volk' schreef naar aanleiding van de waarschuwing, door enkele bladen gegeven, om thans geene meetings te houden. Als er gisting bestaat begrijpelijke— maar ongerecht vaardigde gisting daar zoo wel de kolennood ais de aardappelnood aan Posthuma's ve keerd beleid worden ge weten, is de meeting een uiterst ge vaarlijk ding, een spelen met vuur, altijd voor dengenen, die in deze tijden, niet vóór alles politiek voordeel wil behalen Wat wel duidelijk blijkt uit hetgeen het orgaan der S. D. A. P. op deze waarschu- schuwing antwoordde, en waaruit wij het volgende citeeren „Agitatie, daar zijn de heeren bang voor. Men ziet achter dit verachtelijk geschrijf de bourgoisie, die rustig bij FEUILLETON. DOOR ELIZABETH WETHERELL. fJ«»athorl*eer<I* oyerdrak Tan het pelijknamigr boek, ter- schenen bij de Firma D. BOLLE t,e Rotterdam. 81) Ik kwam aan de jongejuffrouw Ellen vragen of zjj mij eene groote gunst wil bewijzen. Er is een vreemd heer gekomen, en niemand heeft nog met hem gesproken, en dat is toch niet zooals het behoort. Hij is hier al eengeruimon tjjd geweest. Hebt ge het aan Mijnheer Jan gezegd? Neen joDgejnffrouw Ellenhij is in de bibliotheek met Mijnheer; en ik durfde er niet heen; het zou hun wellicht niet aangenaam zjjn Zou de jongejuffrouw het op zicli willen nemen Mijnheer Jan te zeggen, dat er een heer is? Ellen wilde het gaarne op zich nemen, daar was geen twjjfel aan; Margaretha kon haar echter bezwaarlijk iets gevraagd hebben, wat haar meer zelfbeheersching kostte; dit,zeidezjj nochtans niet. Ge weet immers zeker, dat hjj daar is, Margaretha Ik ben er volkomen zeker van, jongejuf frouw Ellen. Het spjjt mjj waarlijk, dat ik u de kachel gezeten, alleen door de krant van de ellende van het volk verneemt. Die het wel erg vindt, dat de vrouwen in de arbeiderswijken uren lang in de kou voorde winkels staan, in de hoop, een enkel maatje aardappels te ver overen die het nog erger vinden dat er soms een ruit bezwijkt, en nog veel erger, dat een winkel, een kar, een schuit met levensmiddelen of brand stof gevuld, geplunderd wordt. Maar waar diens gemoed toch dra weer tot rust komt, nademaal het krantenbe richt tevens vermeldt, dat een vol doende politiemacht aanwezig is." Het bovenstaande is van niet te qua- lificeeren allooi. Wij laten nu daar, dat de voorstelling van het blad, dat alleen de sociaal-democratie met de nooden der arbeiders zou zijn begaan, even valsch is als die, dat dezen alleen, of zelfs altijd het hardst, zouden lijden onder den oor logstoetand. Maar wat er van te zeggen, dat het hier als onschuldig wordt voor gesteld, als ieder die in deze tijden niet heeft wat hij behoeft, er maar naar grijpt. Zeker, wij ontkomen niet, dat, wie tot zoo iets kwam, vaak weinig schuld heeft, omdat achter hem stond de opruier, die er hem toe bracht, en die precies weet, hoever hij kan gaan om buiten schot te blijven, maar dat neemt toch zeker niet weg, dat in eene belegerde stad, want daarin verkeeren wij op dit oogenblik, eigenmachtig naar iets te grijpen onduld baar is. Wij zullen het thans niet meer hebben over economische stelsels; nu de nieuwe fase van den oorlog ons in zooveel ern stiger toestand bracht, is de tijd daarvoor voorbij. Eerste eisch is, dat wij met den bestaanden voorraad zoolang mogelijk toekomen. Daarvoor stelle men zich op de hoogte van de beschikbare voorraden der eerste levensmiddelen, zoover dat kan, want dan zal men ook een onder zoek moeten instellen bij'de particulieren, en dat gaat in eene kleine, maar is bijzonder moeilijk in eene groote ge meente, en daarnaast gebruike de Regee ring de Oorlogswinstbelasting ook om de maximumprijzen der levensmiddelen laag te houden, en waar dan nood gele den wordt, mogen de Steuncomité's hun plicht doen. Wij verkeeren op dit oogenbik om zoo te zeggen in een brandend gebouw, waaruit wij allen gered kunnen worden, als ieder ordelijk in het gelid voortmar- cheert, maar waarin duizenden onder den voet zullen worden geloopen, als er een wedstrijd ontstaat om naar de uit gangen te dringen. En daarom achten wij het zoo hoogst gevaarlijk om thans het tuchtgevoel, dat in de Nederlandsche natie toch al niet bijzonder groot is, in meetings te ondermijnen. Het publiek in die meetings is voor de overgroote meerderheid totaal onbevoegd om de moeilijkheden, aan de levensmiddelen voorziening verbonden, te overzien, en om te beoordeelen, of de Regeering in deze doet wat ze kan. Maar wie zich niet te hoog acht om in deze tijden uit politieke demagogie munt te slaan voor eigen partij, ga zijn gang, alhoewel zelfs het feit, dat de S. D. A. P., zooals trou wens de tieele internationale sociaal-de mocratie, zeer moeilijke tijden doormaakt, ons daarvoor nog niet eens afdoend excuus schijnt. heb moeten storen; maar ais ge het niet gaarne doetIk schaam mij, dat ik dien heer zoo lang alleen gelaten heb. Ik zal het doen. Margaretha. Zij stond op, trok hare schoenen aan, streek zich werktuiglijk het haar glad, en ging naai de bibliotheek. Onderweg had zjj er bijna berouw over, dat zjj zoo bereidvaardig was geweest, aan het verzoek van Margaretha te voldoen; deze boodschap viel haar ontzaglijk moeilijk. Zij was nog nooit naar die kamer gegaan dan met Alice en trad er nooit ongenoodigd binnen. Zjj kon nauwelijks van zich verkrijgen op de deur te kloppen. Zij had het echter beloofdhet moest dus gedaan worden De eerste vreesachtige lik was te zacht om een sterfelijk oor te kunnen bereiken: op de tweede, die niet veel 'harder was, hoorde zij eene beweging, en Jan deed de deur open. Zonder af te wachten, wat zij te zeggen had, trok hjj haar terstond naar binnen, ofschoon van hare zjjdc schoorvoetende, en geleidde haar stilzwij gend naar zjjn vader. De oude heer zat in zjjn grooteo studeerstoel, met een geopend boek naast zich. Hij keek op, toen zij inkwam, nam hare hand in de zijne, en hield deze eenige oogenblikken vast zonder te spreken. Ellen durfde hare oogen niet opslaan. Beste meid. zeido hij zeer ernstig, maar tevens vriendelijk, zjjt gij hier gekomen, om mijne eenzaamheid wat to vervrooljjken Ellen poogde te vergeefs ccnige verstaanbare woorden te spréken; het was haar onmogelijk; De Ongevallenwet. Van sociaal-democratische zijde is aan Borgesius de hem toekomende hulde ge bracht voor hetgeen hij voor de arbeiders heeft gedaan, en daarbij wordt ook de Ongevallenwet gerekend. Als men dit zegt, bedoelt men natuurlijk niet de wet zelve, die LelyVwerk is, maar het aan deel, dat Borgesius gehad heeft in de wijze, waarop het ministerie, waarin hij zitting had, met die wet heeft gehandeld, toen ze door de Eerste Kamer was ver worpen. Borgesius was vóór om aan den eisch van de Eerste Kamer toe te geven in zake de particuliere verzekering, en dat omdat hij honderdmaal meer voelde voor eene Ongevallenwet dan voor een zij bukte eensklaps voorover en raakte met hare lippen de hand aan, die op de leuning van den stoel lag. Hij legde de hand teeder op haar hoofd. God zegene u overvloedig, zeide hij, voor al de liefde, die ge haar betoond hebt. Kom, als ge wilt en wees, voor zooverre een ge broken hart het u vergunt, alles wat zij verlangde. Alles is het uwe. uitgenomen dat, wat met haar begraven zal worden. Ellen was zeer beklemd en verlegen, Niet omdat de woorden zoo droevig en plechtig waren het was de toondie haar verlegen maakte. Daar klonken geen tranen in, ofschoon hij eenigs- zins beefde; hij scheen echter uit een gebroken hart te komen. Zij beefde van inpanuiDg om zich zelve te bedwingen. Jan vroeg haar nu, wat zij was komen doen. Een heer, zeide Ellen, cr is een heer, een vreemdeling. Hij ging oogenblikkeljjk heen en liet haar intusschen daar staan. Ellen wist niet, of zij ook gaan zou, of blijven; zij meende, dat hij verlangde, dat zij bleef, daar hij haar niet met zich meegenomen had; zij bleef dus beschroomd staan Nu hoorde zij voetstappen door de zaal komen, voelslappen van twee personen, -»• de deur ging open, en de vreemde heer trad binnen. Geen vreemde voor Ellen) zjj herkende hem terstond; het was haar oude vriend, haar vriend van de boot, Mijnheer Georg Marshman. Mijnheer Humphreys stond op om hem te ontvangen, en de beide heeren schudden elkander zwijgend de hand. Ellen was eerst naar de andere zijde van de kamer geweken, en toen zij nu eene gelegenheid zag, wilde zij wegsluipen; doch Jan hield haar zachtjes tegen; zij bleef dus stil naast hem staan, ofschoon zij bij zich zelve gevoelde, dat het hier voor haar ouden vriend de geschikte plaats noch tjjd was om haar te herkennen Hjj zat naast Mijnheer Hum phreys, en hield zich voor het oogenblik alleen met hem bezig. Ellen dacht in het geheel niet aan hetgeen zij met elkander spraken; met de oogen strak op Mijnheer Marshman gevestigd, herdacht zjj nog eens het lang verledene. Dezelfde aangename blik en vriendelijke toon die haar hare eerste droefheid vertroost hadden en die zij zich zoo goed herinnerde, de oude inanier van spreken, en zelfs het bewegen van den arm of de hand de bekende gestalte en gelaat: hoe voerde dit alles Ellens gedachten terug naar het verdek der stoomboot, en naai de gezangen en gesprokken, naar die liefde en goedheid die haar zoo getrouw en krachtdadig zochten te overreden haar plicht te doen, het stond haar alles weder levendig voor den geest en Ellen staarde op hem als op eon schilderij uit het verleden, en vergat voor het oogenblik alle andere dingen. Hij beproefde nu met dezelfde liefde en goedheid iets lot opbeuring van Mijn heer Humphreys te zeggen; en dat was eene moeilijke taak. De oude heer hoorde en ant woordde meestal kortaf, maar zoo, dat men wel bemerken kon, dat zjjn vriend vergeefscheonocite deed; het bittere en scherpe der droefheid was

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1917 | | pagina 1