„Grootmoe, slaapt nog, straks zal ik het
haar vertellen."
Met zy'n heel klein kinderzieltje voelend
het heerlijke van het gedroomde verhaal,
het heerlijke mooie sprookje, waar hij prins
in was, zoo'n heel rijke prins, en het denken
aan de blijdschap van grootmoeder, wanneer
ze straks zou hooren, dat Connie zoo won
derlijk gedroomd had, maakt het kind stil
verrukt van geluk „Ja", dachtie, zich
groot-voelend „is kan ook vertellen, zooals
grootmoeder, ook zoo mooiEcht toch 1
En later ging hij zelf ook koning worden,
en dan gaf-ie heel veel speelgoed aan de
zoete kinderen
Geduldig wachtte hij, met Bob, goeie lieve
hond, altyd trouw bij het baasje, aan zijn
zij, totdat grootmoeder haar Connie kwam
halen. Eindelijk kwam de oude vrouw.
Lang had het kind zitten fantaseeren, won
derlijke die het zwakke hoofdje wel wat
vermoeden.
„Zoo heerlijk schijnt het zonnetje, mijn
lieve jongen, kom gauw je bedje uit, dan
gaan wij wandelen, myn sohatl"
Connie recht rechtop in zijn bedje zitten,
met zijn blonde krullen verward om zijn
zacht rosig gezichtje, en zei zacht, op half-
smeekenden toon: „Neen, grootmoeder ik
moet je iets vertellen, wat ik gedroomd
heb. Toen, dou je moet luisteren".
„Maar kindje, is het dan zoo gewichtig?
Kom maar gauw hoor jongen, straks hoor
ik het wel en dan zal grootmoeder je ook
nog mooie dingen vertellen"
Dat was een teleurstelling voor het ventje,
want hy was zoo vol van zijn verhaal
het was ook zoo echt het was zoo heer
lijk, dat-ie eigenlijk maar liever in zijn bedje
was gebleven om verder te droomen. Niet
aardig van grootmoeder, dacht-ie dat zij niet
luisteren wil en bet was toch zoo mooi.
Zou-ie nog eeDs vragen, of ze het verhaal
wilde hooren, och ja ze moest luisteren,
want 't was net, of 't minder mooi werd,
als-ie nog lang moest wachten.
„Wacht eens, hoe begon het ook weer!"
Eerst Bob, ja juist, eerst liep Bob weg, die
mocht er niet bij zijn. Waarom mocht-ie er
niet bij zijn Goeie, lieve Bob, moest-ie weg!
Een volgende keer zou-ie zorgen, dat Bob
er wel bij was!
En toen dat veld met al die bloemen, ja
al die bloemen, ging het door Connie's
hoofdje.
Het kind genoot weer van het mooie
verhaal, dat hy echt gedroomd hadl
Toch was grootmoeder wel nieuwsgierig,
wat Connie gedroomd had, want altijd was
ze vol zorg voor haar lief kleinkind, haar
teere Connie, die soms zoo koortsig droo
men kon.
Ze mocht er alleen niet zoo op ingaan
want als Connie vertelde, en zy luisterde
en ook op haar beurt vertelde, dan kon
Connie zulke wijze vragen stellen, dan was
Connie soms geen kind meer, maar een
denker en dan maakte de oude vrouw zich
erg bezorgd over het kind, dat zijn hersens
zich misschien veel te veel zouden inspan
nen. Ze maakte zich dikwijls zoo angstig,
als het ventje met groot-blauwe oogen lag
te staren, ver weg in zyn fantasiön En
als ze het dan niet langer aan kon zien,
dat het kind zich afmat met zijn droom
beelden, vroeg ze hem goedig: „Mijnjonske,
waar denk je aan Zeg het eens aan groot
moe! En dan zei het kind met zangerig
stemmetje: „Aan al het mooie grootje".
Eens had hy zoo gezegd: „Alles is mooi
grootmoe, de lucht is zoo blauw en de vogels
zingen zingen zoo mooi. Is het bij God altijd
ook zoo mooi
Toen was het haar juist geweest, of zy
het kind niet lang meer houden zou, of dat
kind moe was, om op deze wereld verder
te leven.
Zou dat kind een engeltje zyn, daehtze,
gelukkig en toch heel bedroefd, want 't was
haar juist of het kind een voorgevoel had,
dat het niet lang meer hier zou blijven...
het kwam zoo, omdat Connie zoo vreemd
gevraagd had: „Groomoe is het by God ook
altijd zoo mooi
Maar ook als ze 't ventje zoo aan het
droomen zag met zijn helderblauwe oogen
zag ze haar eigen jeugd terugzag ze zich
zitten, kind in kanten perkje, met witte
kousjes in gele laarsjes, spelend aan zoel,
zonnig strand, in witte zandkuilen, heet
geblakerd door de zonnestralen. En dan was
ze met Mary, Mary, haar kleine zus.Ook
Mary kon altyd zoo'n wonder-verhaaltje ver
tellen met haar klein mondje, met haar
fantasien droomend kopje; dan droomde ze
en meende, dat het alles waar was wat ze
zag in haar droom.
Tot op een morgen Mary, hetdroomenkind
ziek werd, heel ziek. Toch had de dokter
hoop gegeven en gezegd, dat het een paar
dagen misschien heel slecht zou zijn met
Mary, maar dat ze dan wel heel gauw beter
zou worden. Want hij had die gevallen meer
meegemaakt.
Mary zelf was al gelaten in de overtuiging
dat ze dood ging. Ze vond het heel niet
erg, tenminste voor haar niet, wel voor haar
zusje, die ze alleen ging laten. En het kind
werd erger, veel erger en stierf.
Kort voor haar dood zei ze zacht: „Nu
ga ik al het mooie hier boven zien, Lenie,
want daar zal het mooi zijn, waarvan ik
altijd gedroomd heb.'Nu ga ik een engeltje
worden _en dan vlieo- ik juist ala tie witte
engeltje geworden. Ze was zoo mooi ge
weest, heelemaal wit van rozen en niemand
had kunnen huilenDat had ze heel
vreemd gevonden, want, had ze altijd ge
hoord, als iemand sterft, dan huilen de
menschen, maar Mary was te mooi geweest
toen ze daar dood lag in de witte, geurende
rozen, om te huilen, huilen deed je om iets
dat niet mooi was, Maar later had ze het
toch begrepen. Dat was een oogenblik ge
weest, toen ze zich Mary weer eens voor
stelde dood. Maar zonder rozen en in haar
gewone kleeren, toen was ze heel bedroefd
geworden. Maar toen Mary stierf, wa9 de
dood niet wreed geweest: heel teer had
zusje geleefd. Te teer voor het gewone leven
en heel teer ook had de dood zusje tot een
engeltje gemaakt. Toen was ze waar ze
altijd verlangde te wezen, by de engeltjes.
Dikwijls moest ze nu aan Mary denken, als
ze Connie zoo zag. Die was ook zoo teer,
zat ook vol sprookjes.
Connie was nu al geen kind meer
Eensklaps kwam Connie binnengesprongen
in fluweelen pakje met wit kraagje, in fijn
smalle plooien om zyn blond krullenkopje
Weg was nu ineens alle droefheid, weg
elke weemoedige herinnering aan Mary,
enkel het zonnetje, dat Connie meedroeg de
kamer in, 't was plots of er een heerlijk,
warm zonnetje naar binnen lachte, of al
wat koud en droef maakte, ineens verdween.
„Zal ik je nu vertellen groomoe vroeg
de kleine baas ongeduldig met zijn hoog
zangerig stemmetje, „o luister toch. 't Is
zoo mooi, luister nouZe had den kleinen
vent op haar schoot genomen, zyn armpjes
om haar hals geklemd en kuste hem op
zyn frisch, rose snuitje, drukte zyn klein,
teer lichaampje vast tegen zich aan en
lachte, lachte gelukkig in zijn blauwe oogjes,
rijk van moederweelde
„En nu myn jongske laat eens hooren."
„Hoor dan grootmoeder, d'r was een heel
groot veld, heel groot, nog veel grooter dan
onzen tuin, met allemaal mooie bloemen,
hoe heeten ze ook weer, ro- ro-, neen geen
rozen, vergeet- vergeet- o ja vergeet-my-
nietjes, die zyn immers blauw, zoo klein,
is het niet groomoe?" Grootmoeder knikte
en zei„Ja schat, je weet toch hoe vergeet-
mij-nietjes er uit zien, hè?" Ja, ja het waren
vergeet-my-nietjes en groote margarieten.
En Bob en ik wandelden daar. Toen ineens
vloog Bob van mij weg, hij liep heel hard
voor al die bloemen weg. Maar ineens stond
er een man in het veld, die zei„Connie,
als je daar ginds op die trap gaat staan,
dan kom je bij God en dan benjy de prins
die dit heele land krijgt."
Onder het vertellen had-ie voortdurend
zenuwachtig met zyn oogjes geknipt. Strak
keek bij voor zich uit, als zag hij alles weer
precies zoo voor zich. Toen begon hy ineens
vroolyk te lachen en zei„Grootmoe toen
stond ik in ander land, maar daar was het
donker en toen kwam een groote engel, die
maakte alles licht. En grootmoeder zy was
daar ook. Maar ze kende my niet, nee, zy
kende ray niet. Zij was ook een engel en
zei alleen „het is hier veel mooier dan daar
beneden"En toeu werd ik vanmorgen
wakker".
Plots hard lachend van pret, met zyne
kleine witte tandjes glanzend als pareltjes
tusschen zijne rosse lippen, zei hy met toe
geknepen oogjes van pret„Bob huilde, die
was zeker kwaad, omdat hij in dat mooie
veld was weggejaagd... Toch een echt ver
haal hè grootmoe en ik heb het heusch
heelemaal gedroomd! Is het niet net zoo
mooi als van jou?"... „Nou moet jij ook
vertellen grootmoe" vroeg zyn zingend
stemmetje toen weer, echt verlangend naar
meer, dat zijn fantasie opwekte Ja myn
lieve jongen" zei grootmoeder met bevende
stem en een traan in haar glanslooze oogen
„je verhaal was heel mooi maar zou je nu
zoo graag een engeltje willen zyn?" „Ja"
oogglansde het jongske „maar jy dan ook"
zei hy heel diep denkend en zijn oogen
waren als omneveld door nieuwe droom
beelden. „Neen mijn lieveling, ik ben daar
te oud voor. Alleen zieke kindertjes werden
later engelen- En jij bent toch geen ziek
kind hè? Luister eens Connie, grootmoeder
heeft nog eens zoo'n klein kindje gehad,
net zooals jij nu en dat kleine kindje was
jouw moedertje". Even sloot de oude vrouw
de oogen en zag nu weer een kamer heel
donker, en in een hoek van 't vertrek een heel
mooie, jonge vrouw in een ledikant naast
een kleine witte wieg. En ze hoorde weer
een fluisterende, zangerige stem vragen
„Moeder, wil je voor mijn kind zorgen, als
ik er niet meer ben" Weer zweeg de oude
vrouw eenige oogenblikken. Zy was heel be
droefd geworden, nu ze weer aan dat alles
moest denken. Toen zei ze weer: „Connie
jou moeder is nu ook een engeltje, zoo'n
heel mooie engel! Maar nu moet jy bij groot
moe blijven, want als jij nu ook een engel
wordt, dan dan heb ik niemand meer.
Blijf je by me Connie, bij grootmoeder, altijd
mijn lieveling, 't Kind had aandachtig zitten
luisteren wat de oude vrouw allemaal zei.
Grootmoeder dacht, dacht heel veel aan haar
kind en aan haar zus van zoo heel langge
leden en aan haar laatste lieveling, Connie,
om dien was ze nu ook zoo bezorgd
„Grootmoe, laat me dan eens gaan kijken
bij myn moedertje" dat zei Connie toen,
alsof hy niet wist wat hij doen moest.
Het kind werd ziek en zwakker.
DE OORLOG.
15 Maart.
Het Britsche Ministerie van Oorlog heeft
gisteren het volgende communiqué uitgege
ven Een sterke tegenaanval werd onder
nomen, evenals verschillende kleinere aan
vallen, die vroeger op den dag plaats hadden,
werd afgeslagen. Te.oordeelen naar opne
mingen op eenige punten van het slagveld
en volgens de verklaringen van krijgsge
vangenen waarvan het aantal op het oogen
blik 1720 bedraagt, moeten de verliezen van
den vijand zeer aanzienlijk zyn geweest.
Deze kunnen gedurende de drie laatste dagen
niet ver van de tienduizend zyn. De Engel-
sche vliegers hebben op het station te Don
een trein opgeblazen.
De Weensche correspondent van deMes-
sagero meldt dat de voorstellen van Yon
Bülow voor den onmiddellyken afstand van
Trentino aan Italië, welke voorstellen door
Berlijn by de Oostenryksch-Hongaarsche
regeering waren aanbevolen, door Keizer
Frans Jozeph en zyn ministerieele raadge
vers verworpen zyn, hoewel ln den beginne
Baron Burian persoonlijk geneigd was tot
onderhandelen
De correspondent voegt aan zyn bericht
toe, dat een speciale Koerier naar Rome is
gezonden, ten einde deze eindbeslissing aan
Yon Bülow ter hand te stellen.
Er is gevraagd om den spoedigen terug
keer van de Beyerscbe troepen, die onlangs
door Duitschland uit Tyrol waren onttrok
ken. Door dit bericht wordt dus de mede-
deeling van enkele dagen geleden, dat Oos
tenrijk weigert om Trentino aan Italië af te
staan bevestigd. Evenwel een officieel bericht
is daaromtrent tot op het oogenblik.hat wy
dit schrijven door de Italiaansche regeering
niet gepubliceerd.
Mocht het bericht echter beslist juist zijn,
dan is dit van de allergrootste beteekenis
ten aanzien van de door Italië aan te nemen
houding.
Van het Westelijk Oorlogstooneel meldt
het Fransche communiqué, dat Engelsche
vliegers Westende hebben gebombardeerd.
Het succes der Engelschen bij Neuve Cha-
pelle blijkt buitengewoon groot te zijn. Zy
hebben vorderingen gemaakt over een front
van 3000 meter breed en 1200-1500 meter
diep en achtereenvolgens drie loopgraven-
linies en een sterke stelling ten zuiden van
Neuve Chapelle veroverd. Hevige vijande
lijke tegenaanvallen werden afgeslagen. De
vijand leed zeer zware verliezen en moest
veel meer gevangenen achterlaten dan aan
vankelijk werd bericht. Het Engelsche veld
geschut en de zware artillerie bereidden de
infanterieacties voor en steunden deze.
De Franschen hebben een nieuw front in
Champagne versterkt en uitgebreid.
In Argonne namen de Franschen 300
meter loopgraaf en sloegen twee tegenaan
vallen der Duitschers af.
Een Turksch bericht meldt dat een vijan
delijk pantserschip met groote tusschen-
poozen en zonder succes Sedilbahr en Kon
Kale beschoot. Gisternacht trachtte de vijand
opnieuw met een lichte flottille de mijnen
velden te naderen, maar moest terugtrekken
voor het vuur der Turksche batterijen.
Eenige vijandelijke schepen werden be
schadigd.
16 Maart.
Weer heeft een der weinige Duitsche
kruisers, die nog op de oceanen rondzwier
den en ondanks alle moeilijkheden met
kolen en levenstoevoer en vervolging der
overmachtige eskaders, hun kapersbostaan
wisten voort te zetten, de strijd moeteD
opgeven.
Naar de Britsche admiraliteit mededeelt
verrasten de Engelsche kruisers Glasgow eu
Kent en de hulpkruiser „Orara" den Hen
Maart te 9 uur 's morgens de „Dresden"
by het eiland Juan Fernandez. Een gevecht
ontstond en na vijf minuten haalde de
Dresden haar vlag neer en heesch de witte
vlag. De Dresden was zeer beschadigd en in
brand geraakt. Na eeDigen tijd sprong het
kruitmagazijn en zonk het vaartuig. De be
manning werd gered. Vijftien ernstig gewon
de gevangenen zijn te Valparaiso aan land
gezet. De Engelschen hebben geen enkel
verlies, geen hunner schepen word bescha
digd.
De Duitsche kruiser Dresden behoorde tot
hetzelfde type ala de Emden. Zy werd 5
October 1907 te Hamburg van stapel gelaten,
dus ruim een halfjaar voor de „Emden".
Evenals van dit schip bedroeg de inhoud
'van de Dresden 3592 ton. Zij was bewapend
met tien 4,1 inch kanonnen.
Van het Oostelijk oorlogstooneel meldt
een Russisch legerbericbtdat de vijand bij
Ossowic verschillende batterijen dichterbij
de vesting heeft gobracht. De vestingartille
rie heeft met succes een vijandelijke colonne
beschoten. Op 13 en 14 Maart duurde de
strijd op vrij geringen afstand tot bet vallen
van den nacht voort. De vestingartillerie
handhaaft haar superoiriteit. Twee Duitsche
compagnieën trachtten de bevroren Bobr bij
Soniondz te naderen, maar moesten na tot
op twee tot drie wersten te zyn genaderd,
met groote verliezen voor ons vuur terug
trekken Rii Praanvaz onderhouden de Duit-
In de streek van de Bzura versterken de
Duitschers hun artillerie.
De Duitschers melden ons: Aan beide
zijden van de Crzice ten noordoosten van
Prasnysz deden de Russen een aanval, doch
werden overal afgeslagen. Bijzonder verbit
terd was hetgevechtomde Jeronorozek.2000
Russische gevangenen bleven in Duitsche
handen. Ten zuiden van de Weichsel valt
niets nieuws te berichten. Volgens officieele
Fransche berichten hebben de Engelschen
die ten zuiden van Yperen door een aanval
der Duitschers genoodzaakt waren zich voor
bij St. Eloi terug te trekken dat dorp en de
nabij gelegen loopgraven heroverd.
Ten Noorden van Atrecht veroverde de
Fransche infanterie na een schitterenden
aanval drie linies loopgraven by Notre Dame
de Lorette, bereikte den rand van het pla
teau en maakte 100 krijgsgevangenen. Ver
der naar het zuiden in de buurt van Rock-
lincourt by den weg naar Rijssel lieten de
Franschen verschillende loopgraven in de
lucht vliegen. De Duitschers hebben te Cor-
nay in de buurt van Albert een loopgraaf
ondermijnd en bezet. Zij werden daaruit
weer verdreven. In de Bosschen van Cham
pagne ten noordoosten van Rouain en ten
Noordwesten van Partkes maakten de Fran
schen wederom vorderingen en sloegen ten
noordoosten van Meanil twee tegenaanval
len af. In de Argonnen beerscht groote be
drijvigheid. Twee Duitsche aanvallen inde
buurt van Bagatelle werden afgeslagen, en
een Duitsch blokhuis vernield. Twee tegen
aanvallen der Duitschers tusschen Four de
Paris en Bolante mislukten. De Fransche
infanterie veroverde het westelijk gedeelte
van het dorp Vauquois en maakte een groot
aantal gevangenen. De Duitschers hebben
vier vooruitgeschoven loopgraven in het
bosch le Prêtre ten noordwesten van Pont
h Mousson ondeimynd en vernield, doch de
Franschen heroverden twee en een halve
loopgraaf.
SCHETSEN UIT DE RECHTZAAL
't Briefje. „Tout savoir
Hy lag te-bed, en 't zachte na-snurken
klonk uit de slaapkamer in 't andere ver
trek door. Zy was stilletjes opgestaan, doods
bang dat haar man zou wakker worden,
op kousevoeten door'thuis loopend; rillend
van koü onder het wollen doekje, dat zy'
om haar schouders had geslagen. Maar zy
durfde de kachel niet aanmaken. Dan zou
hij zeker wakker-wordenOpstaan en zelf
naar beneden gaan om „de post" te halen
En zy had zoo'n bang drukkend gevoel,
dat er weer een brief van den ander zou
zijn. Eergisteren had ze hem op straat ont
moet. Ze stapte uit de tram eu stond vlak
tegenover hem. Hij was met haar ireege-
loopen, ondanks haar smoeken om toch weg
te gaan Hij liep met omvasten tred en
z'n oogen stonden bijzonder waterig... Hy
was half-dronken en begreep niet eens wat
ze zeiSjokte maar voort, met de handen
in do zijzakken van zijn verweerde overjas,
sloffend met de afgetrapte schoenen, tel
kens spuwend op de straat. Betsy was
doodsbang, dat een kennis haar zou ont
moeten. En in haar wanhoop was ze einde
lijk met hem, een melbsalon ingegaan.
Waar hy fleschje-bier bestelde, en zij een
glas melk nam, waar ze de lippen niet
aanbracht. En hy zat haar aan te kyken
met zoo'n hatelijke spotgryns van„Ik ken
je maar al te goed!..." En hij drong aan
op geld. Zei ronduit, dat ze toch niet van
hem af zou komen, voordat ze had „gedokt".
Hy moest vyf pop hebben op z'n minst. De
juffrouw in het buffet van melkaalon zat
schooiertje, die daar met uiterlyk-toch-nette
burgerdame was, scherp te begluren. Een
matelooze walging steog in Betsy op, toen
zij den vagebond in het gelaat zagEn
het denkbeeld, dat zy eenmaalDat di©
zelfde schooier en de jonge, frisch, flksche
kerel, dien ze eenmaal had liefgehad, eon-
en-de-ze!fde persoon waren, leek haar een
waanzinnige inval, iets dol fantastisch. En
toch was 't zooHy bestelde nog een
fleschje bier, en Betsy merkte dat de juffrouw
weifelend 't bestelde bracht - haar aan
kijkend met vragenden blikOf 't goed
was?... Zeker een verloopen broer of 7,00,
dacht de juffrouw Betsy legde een guldon
neer en de schooier streek bet restant op
liet de kwartjes en centeD in-een van zyn
jaszakken glijden Bleef wachten
„Wat. wil je" fluisterde Betey schor van
opwinding.
„Dat weet-je" zei hij „spie hè Twee
riksen. Geen cent minder". Ze had geld
meegenomen om boodschappen te doen. Een
muntje en wat kleingeld. Zei dat ze geen gul
den meer in haar porte-monnaie had, maar
bij een vriendin in de buurt zou trachten
te leenen. Het muntje te wisselen, waar hij
bij was, waagde zij niet.
„Goed!" zei de kerel „dat vind lk beat.
Maar as-je niet terugkomt, dan ben ik klok
slag zes uur aan je huis. Weet dat wel!"
Ze ging ergens 't muntje wisselen en kwam
terug. Gaf hem een rijksdaalder, zei, dat de
vriendin niet meer kon missen.
Hij hield aan. Zei, dat-ie nog een riks moest
hebben. Andere ging-ie mee met haar, door
de heele stad.
Toen ateee de woede in haar op.