99
Officieel
Nieuws- en Advertentieblad
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD.
Het beursje.
Woensdag 25 September 1912.
No. 45
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Hoofdredacteur W. DE JONG,
Lid van de Tweede Kamer Staten-Generaal,
VGRAVENIIAGË.
Uitgave der
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
te Middelharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1—6 regels f 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van cerrespendenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
De geldmiddelen.
Wanneer de Kamer na de opening
in de Ridderzaal bijeenkomt, dient de
minister van financiën allereerst een
nota in, in welke hij een overzicht geeft
van den stand der geldmiddelen. Het
is in een minister zeker te prijzen, wan
neer hij niet luchthartig denkt over de
belangen der schatkist en in zijn raming
der inkomsten voor het volgend begroo-
tingsjaar de voorzichtigheid betracht.
Wanneer minister Kolkman dan ook in
zijn nota van dit inzicht blijk gaf, zou
men zijn behoedzamheid slechts kunnen
prijzen. Wat deze minister echter in zijn
nota becijfert, is niet anders dan mis
leiding. Er wordt in deze nota een beeld
van den financieelen toestand gegeven,
dat met de werkelijkheid in het minst
niet overeenstemt. De heer Kolkman doet
het voorkomen alsot er zeer aanzienlijke
tekorten zijn, die in werkelijkheid niet
bestaan. Yoor we dit aantoonen willen
we eerst wijzen op de uitkomsten voor
het jaar 1912.
Er werd indertijd door den minister
becijferd, dat er een tekort zou zijn van
bijna 9 millioen. Door de aanhoudende
stijging der inkomsten zal er geen sprake
zijn van een tekort.
Zonder dat nieuwe belastingen zijn
ingevoerd, (die sinds eenige jaren „tijde
lijk" geheven opcenten op bedrijts- en
vermogensbelasting uigezonderd) zijn de
inkomsten voldoende geweest om de
uitgaven te dekken. Men zou zoo zeggen,
dat de minister wel ronduit moet er
kennen, dat het er met de financiën zeer
goed voorstaat. Jawel! Trots den gunsti-
gen toestand aldus de Troonrede
blijft het dringend noodzakelijk, dat alle
voorgestelde belasting-ontwerpen tot
stand komen." Om dat aannemelijk te
maken, wordt niet alleen gewezen op
de groote uitgaven voor de wetten van
Talma, doch tevens een somber tafereel
opgehangen van het tekort over 1913.
De uitgaven worden geraamd op
f231.219.968, dat is 9 millioen meer dan
FEUILLETON.
TOONEELSPEL IN EEN BEDRIJF
NAAR
A. DE MUSSET, door B.
Mevrouw de Léry.
Welnu, komaan I
Cbavigny.
In vollen ernst?
(hij valt lachende voor mevr. de Léry op de knieën).
Mevrouw de Léry (droogjes)
Ik houd van !die houding, ze gaat u uitstekend
af; maar ik raad u op te staan, om mij niet te veel
tot medelijden te stemmen.
Chavigny. (opstaande)
Dns, n zult niets zeggen, niet waar?
Mevrouw de Léry.
Heeft u daar uw blauwe bears?
Chavigny.
Ik weet er niets van, ik geloof het wel.
Mevrouw de Léry.
Ik geloof het ook van wel. Geef ze my, en ik zal
n zeggen wie de andere gemaakt heeft.
Chavigny,
IJ weet het dus.
Mevrouw de Léry
Ja, ik weet het.
over 1912. Meer dan een derde van die
miliioenen wordt opgeslokt door het mi
litairisme, dat op zoo verschrikkelijke
wijze knaagt aan de welvaart der volke
ren, Het clericalisme drijft onder het
mom van vaderlandsliefde deze impro
ductieve uitgaven van jaar tot jaar hooger
op. Voor de bouwsubsidie aan de sekte
scholen wordt f 825000 meer gevraagd.
En nog is het berucbtte „bouwwetteke"
in de oogen der elericalen maar een
heel bescheiden greep in de scbalkist!
In ongeveer alle hoofdstukken der
staatsbegroting kan men de zinsnede
ontmoeten, dat „de uiterste zuinigheid
wordt betracht." Daarom wordt zeker in
het vijfde hoofdstuk voorgesteld, dat ad
ministrateurs tot f4800 kunnen opklim
men en secretarissen-generaal tot 16000.
Voor het toezicht op het gymnastisch
onderricht moeten niet minder dan 3
inspecteurs komen, elk op een salaris
van f4000, terwijl deze drie heeren voor
reis- en bureaukosten samen nog f6000
zullen krijgen.
Zonder twijfel is dit de uiterste zui
nigheid
Als er weer eens een verhooging van
de traktementen van lage ambtenaren
wordt voorgesteld, en bijv. de verhooging
van het schandelijk minimumloon, dat
den volksopvoeder door de wet gewaar
borgd wordt, aan de orde komt, kan er
op gewezen worden, dat minister Heems
kerk van een salaris van f 3800 als hoog
ste bezoldiging voor de ambtenaren be
neden den rang van secretarisgeneraal
zegt, dat „het inderdaad veel te laag is."
In verschillende hoofdstukken der be
grooting wordt zeker voor de zuinigheid
verhooging der hoogste salarissen voor
gesteld De „uiterste zuinigheid" wordt
zoodanig betracht, dat van jaar tot jaar
de uitgaven gemiddeld met 8 miliioenen
stijgen. Een dergelijke financiëele regee
ring moet er wei toe leiden, dat bij elke
raming een tekort wordt becijferd. Voor
1913 stelt de beer Kolkman dit voor den
gewonen dienst op 11.304.100 gulden. In
zijn nota rekent hij voor, dat de zooge
naamde besparing, waaronder het bedrag
wordt verstaan, dat gemiddeld van de
toegestane credieten niet wordt gebruikt
f1.400.000 zal bedragen. Blijftalzoo een
tekort van f 9.900.Ö00. Hoe wordt nu
Chavigny. J
Is het een vrouw
Mevrouw de Léry.
Als het ten minste geen man is, ik weetniet...,
Chavigny.
Ik wil zeggenis 't een lieve vrouw
Mevrouw de Léry.
Het is een vrouw, die in uw oogen, een der liefste
vrouwen van Parijs moet zijn.
Chavigny.
Bruin of blond?
Mevrouw de Lery.
Blauw.
Chavigny.
Met welke letter begint haar naam?
Mevrouw de Léry
IJ wilt 'niet met me overeenkomen? Geef mij de
beurs van mevrouw de Blaiuville.
Chavigny.
Is ze groot of klein?
Mevrouw de Léry.
Geef me de beurs.
Chavigny.
Zeg me alleen of ze kleine voetjes heeft.
Mevrouw de Léry.
De beurs of U leven 1
Chavigny.
Zult u me den naam noemen, als ik n de beurs
geef
Mevrouw de Léry.
Ja.
Chavigny (de beurs uithalende).
Uw woord van eer?
Mevrouw de Léry.
Mijn woord van eer.
Chavigny (schijnt te aarzelen mevr. de Léry steekt
dit tekort verkregen1? Eenvoudig, omdat
de minister geen rekening houdt met de
stijging der middelen over 1913. Hij
raamt de opbrengst over dit jaar 372
millioen minder dan 1912, naar de eerste
8 maanden te oordeelen, zal opbrengen.
Als men nu bedenkt, dat in 1909,1910
en 1911 achtereenvolgens 6,5 millioen,
7,4 millioen, en 7,6 millioen meer werd
ontvangen dan het vorig jaar, terwijl in
1912 de toename nog grooter zal zijn,
ligt het, gezien de gunstige vooruitzich
ten op alle gebied, voor de hand, dat
1913 hetzelfde resultaat zal opleveren.
Dat wil zeggen, dat dan van het geheele
geraamde tekort niets zal overblijven
Wij noemen daarom de voorstelling van
den heer Kolkman eenvoudig misleidend.
Stond de natie de financiëele toestand
duidelijk voor oogen, dan zou het verzet
tegen het rampzalig tariefontwerp zeker
nog toenemen. Hoe dekt de heer Kolk
man nu zijn tekort? Zijne pessimisme
als minister heeft zijn oolijkheid van
vroeger niet verloren doen gaan. Hij zal
het tekort dekken door de voorgestelde
inkomstenbelasting en het diebietrecht
op tabak!! De oolijke minister weet ech
ter zeer wel, dat van behandeling dezer
ontwerpen geen sprake zal zijn en hij in
geen geval in 1913 oen cent er van bin
nen zal krijgen. Doch dat is voor dezen
Exellentie het minste. De lezer hoore
zijn betoig.
„Mocht onverhoopt blijken, dat uit
genoemde belastingverhoogingen geen
voldoende inkomsten zullen kunnen
worden getrokken voor den dienst van
1913 en met name, dat de inkomsten
belasting niet met 1 Mei in werking
kan treden, dan zal de minister zich
genoopt zien de indiening van een
ontwerp tot voortzetting van de opcen-
tenbefiing te bevorderen."
De belastingbetaler, die zich misschien
al verheugde, dat hij in 1913 van de op
centen vrij zou komen, juiche niet te
vroeg de opcenten blijven onherroepe
lijk bestaan in 1913.
Is de nood op 't hoogst, dan weet zijne
Exellentie nog een uitweg. Bij de verhoo
ging van den jeneveraccijns werd be
paald, dat hetgeen boven een zeker be
drag werd opgebracht, tot verlaging van
den suikeraeeijns zou strekken. Desui-
de hand uithij kijkt haar oplettend aan. Op eens
gaat hij naast haar zitten en zegt vroolijkVan
verliefde buien gesproken. U geeft dus toe dat een
vrouw ze hebben kan
Mevrouw de Léry.
Staat het aan u omdat te vragen
Chavigny.
Niet heelemaal! maar het kan zijn, dat een ge
trouwd man twee manieren van spreken heeft en
tot op een zekere hoogte, twee manieren van hande
len.
Mevrouw de Léry.
Welnu. En die overeenkomst, komt daar niets van
Ik meende dat die gesloten was.
Chavigny.
Een getrouwd man blijft daarom niet minder man
de ingeving schept hem niet om in iets anders, waar
ze verplicht hem soms een rol te spelen en er de
replieken naar te geven. Het komt er maar op aan
in deze wereld tot wien de menschen zich richten
als ze tot u spreken tot de echte of de denkbeeldige
tot de persoon of tot wat hij voorstelt.
Mevrouw de Léry.
Ik begrijp, dat men daarin kiezen kan maar waar
aan herkent men elkaar in 'talgemeen?
Chavigny.
Ik geloof dat het voor menschen van geest noch
lang, noch moeilijk is.
Mevrouw de Léry.
U ziet dus af van dien fameuzen naam Komaan 1
Kom I geef ine die beurs.
Chavigny.
Een geestige vrouw, bijvoorbeeld (een geestige
begrijpt zooveel dingen!), zal zich niet vergissen, naar
ik meen, in het ware karakter der menschen zij zal
wel bij den eersten oogopslag zien
kerpot zal zoo noodig voor het fictieve
tekort worden aangesproken
De millioenennota van minister Kolk
man is voor ons een sterk wapen tegen
de voorgenomen tariefsherziening. Zij
ste't ons dubbel in staat het volk duide
lijk te maken, dat de protectionistische
proefneming van het clpricale kabinet
onnoodig en gezien de resultaten, onder
het vrijhandelstelsel bereikt, een gevaar
lijken sprong in het duister zijn
Men moet maar durven!
De benoeming van den heer van Nis
pen tot voorzitter der Tweede Kamer,
geeft de Standaard aanleiding tot de
volgende verbazingwekkende opmerking
Toch is vooral de keuze van van Nis
pen gelukkig, juist, omdat hij Roomsch
is. De oud-jufferachtige kwezelarij dat,
in ons land iemand steeds naar achter
moest weggeschoven blijven, omdat hij
niet van de „Volkskerk" was, kreeg
er een deukmajor mee, die goed kan
doen, om ons om zulke praatjes voor
den vaak af te helpen."
Wij zouden willen vragen, wie heeft
zich aan die „oudjufferachtigekwezelarij"
het ergst schuldig gemaakt
Het antwoord moet luiden „dr. Kuy-
per en de Standaard." Honderden cita
ten kunnen dit bewijzen. Één der meest
sprekende is wel het volgende, door dr.
Kuyper op 30 Juni 1872 in de Heraut
geschreven
„We willen het dulden, we willen
het dragen, dat de ultramontanen hun
banier stout en onverholen opsteken,
maar waartegen wij opkomen is, dat
Protestanten, terwille van de Room-
schen, de spade hanteeren, om met hen
een graf te delven voor het Protestan
tisme. Dit is wat ons ergert, niet, dat
Rome ons weer Roomsch wil maken,
maar dat Protestanten, Gereformeerde
Christenen, Rome hierin helpen. Zoo
iets, dan achten wij dit een zedelijk
misdrijf. Immers, let wel. Onder geen
volk van Europa zijn de Katholieken
zoo in merg en been, zóó vastberaden
ultramontaansch als ten onzentze
eischen voor Rome opuw kerk en
uw staat, uw maatschappij en volks
leven, uw goed en bloed, uw gewetens-
Mevrouw de Léry.
U behoudt bepaald de beurs.
Chavigny.
Het schijnt me dat u er veel aan hecht. Een gees
tige vrouw, niet waar mevrouw moet den echtgenoot
en bijgevolg den man weten te geven wat hem toe
komt? Hoe is u toch gekapt? U zat van morgen vol
bloemen.
Mevrouw de Léry.
Jadat hinderde me, ik heb bet me gemakkelijker
gemaakt. Ohemel wat is mijn haar aan een kant
in de war.
(ze staat op en maakt het voor den spiegel in orde)
Chavigny.
U heeft het mooiste figuur, dat men zich voorstel
len kan. Een geestige vrouw als u
Mevrouw de Léry.
Een geestige vrouw als ik geeft zich aan den duivel
over als ze te doen heeft met een geestige man als u.
Chavigny.
Dat komt er niet op aan; ik ben een goeje sukkel.
Mevrouw de Léry.
Niet voor mij, ten minste, naar ik denk.
Chavigny.
'tis waarschijnlijk, dat een ander mij kwaad doet.
Mevrouw de Léry.
Wat willen die woorden zeggen?
Chavigny.
Dat wil zeggen, dat als ik u mishaag, er een ander
is, die mij belet mij u te behagen.
Mevrouw de Léry.
Dat is bescheiden en beleefdmaar u vergist u
niemand behaagt me, en ik wil niemand behagen.
Chavigny.
Op uw leeftijd en met die oogen, ik tart u er toe.
Wordt vervolgd