H
Het rapport der Grondwetscommissie
over het Onderwijs.
Nota van mr. de Savornin Lohman wegens zijn amendementenspel.
Mr. Patijn over het Ziekte-ontwerp.
Janis met de twee aangezichten.
Een echte Standaard streek.
Buitenland.
F
S
2
evenals de heeren Aalberse en Pastoors
het aandeel, dat de arbeider te betalen
zal krijgen, verminderen. De twee eerst-
genoemden willen van de heltt van den
werknemer nog een deel door den staat
doen betalen. De heeren Aalberse en
Pastoors willen in de laagste loonklasse
*/5, in de tweede 3/4, in de derde en
daarna eerst de heltt van de premie voor
den werkgever doen betalen, wordt dus
voor de lagere loonklassen belangrijk
minder.
De sociaaldemocraten willen nog verder
gaan. Zij willen de arbeiders der laagste
drie loonklassen heelemaal niet mee laten
betalen.
Ongetwijfeld zullen al deze amende
menten een zeer langdurige discussie in
de Kamer uitlokken.
Onder de verzekering vallen de arbei
ders en arbeidsters in loondienst. Er bui
ten echter vallen de losse arbeiders. Dat
zijn zij, die minder dan vier dagen bij
een werkgever in dienst zijn. Zij kunnen
zich echter vrijwillig verzekeren en in
dat geval van hun werkgever, bij wien
zij in dienst zijn, het deel der premie,
dat de werkgever in 't algemeen moet
dragen, terugvorderen. Om de werkgevers
er toe te brengen hun losse arbeiders
te verplichten zich te verzekeren, wordt
bepaald, dat zij alle kosten te betalen krij
gen, als zoo'n lossen arbeider onverzekerd
een ongeval treft. De losse arbeiders
vallen n.l. wel onder de Ongevallenwet.
Door het voorstel van den minister om
de kleine ongevallen onder de Ziektewet
te brengen, krijgt .men het ongehoorde
geval, dat aan honderden losse arbeiders,
die immers buiten de Ziektewet vallen,
rechten worden ontnomen. Om dit te
voorkomen, wordt nu een straf op werk
gevers, die hun losse arbeiders niet tot
verzekering verplichten.
Een fraai staaltje van wetgeving,
voorwaar 1
I.
In ons voorlaatste nummer vermeld
den wij, hoe de clericale meerderheid
der Grondswetcommissie bij de wijziging
de secteschool tot regel, de openbare tot
uitzondering wil maken. Tegen dit nood
lottig voornemen komen de liberale leden
der commissie in een afzonderlijke nota,
bij het verslag gevoegd, krachtig op.
„Al moge", zoo betoogen deze leden
terecht, „het onderwijs der openbare
school, dan in een land als het onze, waar
het in aanraking komt met zeer niteen-
loopende godsdienstige begrippen, nood
wendig met inachtneming van zekere
ingetogenheid moet gegeven worden, niet
aan allen voldoen, al mogen bij sommigen
bedenkingen van tijdelijken of plaatse
lijken aard, welke niet aan de openbare
school inhaerent zijn, rijzen van een
zich afwenden van die school, door een
overgroote meerderheid der bevolking,
zoodat als het ware een nationale wensch
zou vervuld worden wanneer die school
verdween, is geen sprake. Integendeel
beschouwen honderdduizenden haar nog
altijd als het plechtanker der volksont
wikkeling, zien zij met dankbaarheid
terug op de zegenrijke vruchten, die de
inrichting van ons lager onderwijs ge
dragen heeft voor onze beschaving, voor
saamhoorigheid en volkskracht. Zij blij
ven hunne kinderen aan die school met
groote gerustheid toevertrouwen. Deze
vraag, hoe zich in den vervolge de meer
dere of mindere voorkeur der bevolking
ten aanzien der scholen ontwikkelen zal,
moet hier buiten beschouwing blijven.
De Grondwet heeft hier nog met die
voorkeur nog met de vraag, welke plaats
de wet aan het openbaar, welke aan het
bijzonder onderwijs zal hebben in te
ruimen, te maken. Maar het vastleggen
in de Grondwet van een stelsel van
schoolwetgeving, dat er op berekend is
de openbare school terug te dringen, zoo
mogelijk te doen verdwijnen achten on-
dergeteekende ontoelaatbaar als ten
eenenmale in strijd met de wenschen
van een groot gedeelte der natie en met
een juiste opvatting van grondwetgeving.
Een artikel als het voorgestelde zal, in
stede van tot bevrediging te leiden, aan
stonds een drang naar nieuwe grond
wetsherziening doen ontstaan.
De orde van zaken wordt geheel om
gekeerd. Hoe het initiatief der ingezete
nen, waarop voortaan alle vertrouwen is
gevestigd, zal werken, is niet te voor
spellen. Maar dat langs dien weg over het
geheele land een stelsel van goede en
behoorlijk aan elkaar sluitende scholen,
ter verzekering van een degelijke oplei
ding, zal verkregen worden, is. naar de
meening van ondergeteekenaen, niet
aannemelijk te achten. Wel is te voorzien
Debet.
Wegens verknoeiing van eenige duizenden vellen
papier
Wegens verkwisting van zet- en drukloon ter
landsdrukkerij
Wegens verspilling van den nationalen tijd
Wegens verlaging van het peil der volksver
tegenwoordiging
Wegens faillissement van zijn politieke repu
tatie
Wegens veroorzaakt politiek bederf
Credit.
den dank der papierfabrikanten.
protest van de Rekenkamer.
huidetelegram van Patrimonium.
gelukwensch van Engeltje Kloos
terman.
hartelijke deelneming van mr,
Sybrandi.
sympathiebetuiging van dendrie
starschrijver in de Standaard.
daling van het peil van het onderwijs,
men zal nooit bij de wet aan de inrichting
van bijzondere scholen zoo strenge
eischen en voorwaarden kunnen stellen,
dat zij zonder den natuurlijken prikkel
der concurentie met het openbaar on
derwijs tot het geven van hoogstaand en
steeds verbeterd onderwijs worden ge
noodzaakt. En die concurentie zal op
houden."
IV.
In zijn keurige rede voerde mr. Patijn
het volgend pleidooi voor het goed recht
der Staatspensionneering.
Mijnheer de Voorzitter! Omdat ik voor
stander ben van Staatspensionneering, ben
ik ook een voorstander van de overgangs
bepaling van art. 357 van het invaliditeits
ontwerp, die bekende bepaling, dat degenen
die op den datum van de invoering der wet
70 jaren zijn en in 10 jaren 260 weken loon
dienst zullen kunnen aanwijzen, in het genot
treden van een Staatspensioen van f 2 per
week.
Ik heb mij, evenals de heeren de Savornin
Lohman en van Idsinga, verbaasd, deze
bepaling aan te treffen in een wetsontwerp
betreffende de verzekering, want zü vormt
daarvan de meest krasse tegenstelling in
beginsel, die men in een verzekeringsont-
werp kan nederleggen. Zij vloekt met het
beginsel zelf waarvan het wetsontwerp uil
gaat. Het klakkeloos geven vaneen geschenk
uit de schatkist aan talloozen op grond van
het feit, dat zfj op zekeren willekeurigen
datum in 10 jaren 260 weken loondienst
kunnen aanwijzen, lijkt mij, om het woord
te gebruiken dat in de Nota is gebezigd,
absurd. Ik begrijp voorts absoluut niet, hoe
die bepaling zal moeten werken, hoe men
dien loondienst kan doen bewijzen, zonder
dat men daarbij vervalt in de grootst moge
lijke willekeur en begunstiging van den een
boven den ander.
Eindelijk heb ik met groote belangstelling
kennis genomen van de zeer belangrijke
cijfers, door den heer van Weideren Kengers
gepubliceerd, omtrent de werking van deze
bepaling, waaruit blijkt, dat niet alleen de
meesten die behoefte hebben aan hulp, van
het voorrecht van art 357 zullen verstoken
blijven, maar dat bovendien velen dit voor
deel zullen genieten, die aan Staatspensioen
geen behoefte hebben. Intusschen ik daal
niet in bijzonderheden af, ik wil slechts
doen uitkomen, dat ik waarlijk niet blind
ben voor de bezwaren van art. 357 en ik
geloof zelfs, dat, indien dit artikel in het
Staatsblad komt, het wellicht het zonder
lingste artikel zal zijn, dat ooit is verschenen
in het Nederlandsche Staatsblad. Maar niette
min zal ik mijn oogen stijf dichtknijpen en
toch medegaan, omdat naar mijn overtuiging
het in werking treden van art. 357 beteekent
de invoering van Staatspensioenneeringop
korten termijn. Wanneer ons volk de wer
king van die bepaling voor oogen heeft,
wanneer men zien zal in de meest ver
spreide dorpen en gehuchten in ons land,
dat Staatspensioen genoten wordt door hem
die het niet noodig heeft, terwijl tallooze
anderen, die het wel noodig hebben, het
zullen missen; wanneer daarbij komt, dat
die onderscheiding niet zal berusten op een
of ander in bet volk levend bewustzijn, maar
op een juridische abstractie, op een z. g.
rechtsgrond, die bü redeneering uit het
arbeidscontract is gereduceerd, en voorts op
het volkomen willekeurig bepaalde feit, dat
iemand op 1 Januari 1915 of 1916 toevallig
260 weken loondienst in tien jaar kan aan
wijzen, dan gaat dat erbij ons volk met zijn
gezond verstand nooit in; dan zal het zeg
gen: indien men pensioen geeft aan sommi
gen, waaronder er dan nog velen zijn die
het niet noodig hebben, laat men het dan
liever geven aan iedereen, die het wèl noodig
heeft; laten wij Staatspensionneering krij
gen.
Wie gadeslaat de ontzaglijke ontwikkeling
vooral op het platteland van de beweging
voor Staatspensionneering sinds het bekend
worden van de Engelsche wet daaruit is
zij opgekomen wie nagaat hoe talloos
velen en daaronder ook velen die staan in
politieken zin aan de zijde van het Kabinet,
zich bij die beweging aansluiten, zal begrij
pen, dat indien daarbij nog zal komen de
reusachtige reclame, die art. 357 vooi Staats
pensionneering zal maken, wij binnen korten
tijd zullen staan voor de invoering van
Staatspensionneering.
Daarom zal ik, hoewel ik de bepaling even
zonderling vind als de heer van Idsinga,
toch meegaan.
Waar mij de rechte weg is versperd, daar
ga ik ter wille van een zoo groot volksbelang
als het hier geldt, desnoods den wonderlijk
kronkelenden en hobbeligen weg, dien de
Minister aanwijst in art. 357, maar die toch
ten slotte tot hetzelfde doel moet voeren.
Mijnheer de Voorzitter! Alvorens over te
gaan tot een bespreking meer in het bijzon
der van de Ziektewet en de Radenwet, moet
ik nog op één punt terugkomen, waarover ik
reeds gesproken heb in December van het
vorig jaar, ik bedoel het gebrek aan eenheid
in de regeling van de Ziektewet en de
Invaliditeitswet.
Het is een woord van Posadowsky, dat
als men in Duitscbland tabula rasa in zake
de arbeidersverzekering had, wel geen ver
standig mensch op bet denkbeeld zou komen
om te maken een afzonderlijke regeling
voor Invaliditeitswet, Ongevallenwet en
Ziektewet. Dit was in de dagen toen men
zeer vervuld was met het belang van de
einheitlicbe regeling van deze materie. Nu
erken ik, dat er in Duitschland van die ein-
heitliche regeling weinig is terechtgekomen
bij de herziening van de Verzekeringswetten,
omdat men daar dit was het groote
bezwaar vast zat aan de wetten die men
eenmaal bad.
Maar wij, Mijnheer de Voorzitter, hebben
nog tabula rasa in zake invaliditeits- en
ziektewetten, en mij dunkt, dat ieder, die
de materie werkelijk meester is, moet door
drongen zijn van de groote wenschelijkheid
om voor zoover het eenigszins mogelijk is
te maken voor die beide wetten een uniforme
regeling, behoorlijk, ook naar den vorm,
aansluitende aan elkaar.
Ik heb op bet gebrek te dier zake tusschen
beide wetsontwerpen in December van het
vorig jaar gewezen en nu verklaar ik, na
mij allengs meer in deze materie te hebben
ingewerkt, dat ik met de volste overtuiging
elk woord van hetgeen ik toen gezegd heb,
handhaaf.
Juist omdat ik dit punt toen behandeld
heb, kan ik op het oogenblik volstaan met
naar het toen gezegde te verwijzen; wilde
ik dit punt nader onder de oogen zien en
zooals het dan zou behooren - met tal
looze voorbeelden toelichten, dan zou ik
daarover en daarmede alleen urenlang bezig
zijn. Als ik echter dit punt ter sprake breng
is het niet om op het oogenblik het debat
van toen op te rakelenmaar wel om een
andere reden, namelijk om den Minister
dringend te verzoeken, om toch den tijd,
die er nu nog is in dezen zomer, te gebruiken
om de Invaliditeitswet, wat den vorm be
treft, ook wat de aansluiting aan de Ziekte
wet betreft, aan een herziening te onder
werpen. Ik 7eg dit werkelijk niet om de
vaart eenigermate te vertragenintegendeel,
ik geloof, dat als dit niet gebeurt, een zeer
groote vertraging bij de behandeling van de
Invaliditeitswet het onvermijdelijk gevolg
daarvan zal zijn; dat bij bet mondeling
overleg door de Commissie van Voorberei
ding weken en weken zullen heengaan met
d» behandeling van tal van details, die daar
beter onbehandeld waren gebleven, es tal
van redactie-quaeslies, die vermeden hadden
kunneD worden; en ook, dat bij de openbare
behandeling weken en weken meer tijd
zullen worden besteed, dan anders noodig
zou zijn. Ik hecht er aan dit nu reeds gezegd
te hebben, nu het nog te voorkomen is; nu
nogmaals er op aan te dringen, dat de vorm-
quaestie onder de oogen wordt gezien en
dit wel onpartijdig en zonder parti pris.
Ik zou wel aan den Minister willen vragen
deze zaak eens binnenkamers te bespreken,
niet met mij, maar met de rechtsche leden
van de Commissie van Voorbereiding, want
ik meen laat ik het voorzichtig uitdruk
ken dat ik in mijn opinie ten deze niet
geheel alleen meer sta. Laat dus de Minister
de zaak met die leden binnenkamers be
spreken. Wij behoeven van die conferentie
en van de resultaten daarvan nooit iets te
vernemen. Maar ik geloof inderdaad, dat,
wie het goed met die zaak meent en wie
een vlug en vlot afhandelen van het wets
ontwerp-invaliditeitswet wenscht, begrijpen
moet, dat ik hier een raad geef, die werkelijk
in het belang der zaak is.
De oude Romeinen geloofden aan een
afgod met hun aangezichten.
Van ,t Nederlandsche Parlement kan,
sinds de antirevolutionnaire leider er
zetting in heeft, gezegd worden, dat Ja-
nis is herleeft.
Deze Janis-figuur betoogd als drie.
starschrijver in de Standard;
„De amendementen Lohman moe
ten voor een richtige behandeling naar
de afdeelingen worden verzonden."
In de tweede kamer stemt deze mo
derne Janis tegen het voorstel om de
amendementen, voor den heer Rood-
huyzen opnieuw regeerend, door de af
deelingen te doen onderzoeken.
Toen de heer Janis, alias Kuyper, in
de Kamer tegen stemde, riep de heer
Duys uitAls dat de Standaard eens te
weten komt 1 Och, neen 1 De Standaard
zal heel zalvend zijn arme lezers diets
maken, dat Janis 1 en Janis II volkomen
accoord gingen.
„Mundus vulgus" en de Standaard zal
voortgaan te bedriegen 1
De lezer weet, welk een verwarring de
amendementen, Lohman in de behande
ling der de Ziekteontwerpen hebben ge
bracht. De bespreking over Talma's ont
werpen moest worden stop gezetwegens
de ingrijpende wijzigingen, door mr,
Lohman voorgesteld. Het isgeensnoode
paganist, maar een man der rechterzijde,
die deze stagnatie heeft veroorzaakt. Een
invloedrijk leider in de coalitie is het,
die minister Talma den voet dwars zet.
Een reeks amendementen uit de rechter
zijde veroorzaakt het oponthoud.
Dit dient men goed in het oog te hou
den om het schandelijk spel te doorzien,
dat dr. Kuyper voor de zooveelste maal
speelt.
In zijn lijforgaan schrijft hij 11 Juni,
jl. een artikel„Loos spel", er wordt
aan het adres der oppositie (lees linker
zijde) geschreven»Er wordt op tijd ge
speeld. Haast kan men zeggen, dat heel
het spel der oppositie in dit spelen op
tijd opgaat."Brutaler en laten we het
woord maar neerschrijven doortrap
ter kan het haast wel niet, deze be
schuldiging te durven neerschrijven op
't oogenblik, dat uit de coalitiekringen
zelve de oppositie zich het krachtigst
weert en den tijd in beslag neemt.
Kuyper decreteert; de Ziektewet moet
af voor het reces. En dezelfde dr. Kuyper
bepleitte nauw enkele uren te voren in
zijn Standaard, dat de behandeling der
Ziektewet moest worden opgeschort, tot ij
de amendementen Lohman alle stadiën
der wettelij ke voorbereiding hadden door-
loopen.
Onmiddellijk daarna wordt de linker
zijde beschuldigd, dat ze op tijd speelt!
De eenige verontwaardiging voor deze
ergelijke draaierijen is, dat men er een
degeneratieverschijnsel bij den antirevo
lutionairen chef in heeft te zien. De poli
tieke beginselloosheid stelt den heer
Kuyper tot veel in staat, doch dit is toch
te erg.
Wel heeft de heer Kuyper ons aan
veel gewend. Toen de Kamer besloot
commissies van voorbereiding bij belan- S
ge wetsontwerpen in te stellen, zweeg
de heer Kuyper in de Kamer. In zijn
Standaard veroordeelde hij de commissies
en maakte b.v. de commissie van voor
bereiding voor de Ziektewet meermalen
verdacht.
Toen de heerKuyper, later in de Kamer -è
sprak, zwaaide hij de commissie
uitbundige lof toe.
Wordt de heer Kuyper voor zijn onbe-
hoorlijke manier van doen in de Kamer
onder handen genomen, dan zwijgt [hijjj
als een mof, doch in zijn Standaard schrijft
hij een zalvend artikel, waarin de tegen- a
stander wordt gehoond en dr. Kuyper
wordt verheerlijkt. Loos spel wordt er
gespeelddoor den heer Kuyper, die
speculeert op de politieke onkunde van
zijn lezers, die hun wijsheid enkel uit
de troebele Standaard bron putten.
De bandieten van Montgéron.
Men vraagt zich af, of Féjard en Liévin,
de bandieten van Montgéron, die bfj hun
verhoor zulke sensationeele onthullingen
deden, wel de waarheid gesproken hebben
of dat men hun verhalen als bluf of ten
minste als hoogst onbetrouwbaar moet
accepteeren. Het gerechtelijk onderzoek heef
tot nu weinig licht hierover verspreid. Wel
is men te weten gekomen, dat Féjard en
Gamier sedert geruimen tijd vrienden waren-
Ook is gebleken, dat de ouders van Féjard
met bun zoon nu hier, dan daar hebben
gewoond, terwijl Jean telkens met hun
medeweten een anderen naam opgaf en
Maurice Jolinet zeide te heeten. Aan een
vertegenwoordiger van de „Matin" zeld»
Féjard père, dat hij wist, dat zijn zoon slechte
kameraden had, maar dat hij steeds pogingen
had aangewend om hem op het goede pad
terug te brengen. „Ik weet ook zeide
hij dat mijn zoon de bandiet Gamier
kende met wien hij gewerkt had en over
wien hij ons voortdurend sprak, ofschoon
ik niet gelooven kan, dat hij met dezen
man deelgenomen heeft aan alle misdaden,
waarvan hij zich thans beschuldigt. Wat hy
met die zelfbeschuldiging voorheeft, kan ik
niet verklaren, maar ik verdenk hem van
fantasie. Men verwondert er zich over, dat
hu' bh ons gewoond heeft onder een ver
dichten naam, maar men moet niet vergeten,
dat de politie hem zocht, zoodat hij verplicht
was zich te verbergen, en ik, zijn vader, kon
hem toch niet aan de justitie overleveren
Woensdag zijn de drie bandieten, die den
aanslag te Montgéron bedreven, van Blauvais
naar Corbeil vervoerd, waar zij naar de
locale gevangenis werden overgebracht.
Méjard moet zich hierbU zeer woest gedragen
hebben en zijn bewakers getracht hebben te
slaan. Gedurende het verhoor, dat de rech
ter van instructie te Corbeil hen daarna
liet ondergaan, werd onder meer aan Liévin
die bijna geheel doof en zeer bijziende is,
gevraagd, of hij Féjard er niet van verdacht
een weinig te fantaseeren, waarop hjj ant
woordde Wel, dat is niet onmogelijk, want
't is zoo'n zonderlinge knaap. Men weet
nooit wat men aan hem heeft."
Féjard noemt zich letterkundige en hij
zegt, anarchist van den daad te zijn omdat
hij in verschillende anarchistische bladen
heeft geschreven.
Volgens Féjard is de sabotage te Trappes
door vier personen bedreven, n.l. Garnier,
Dubots, Féjard en een vierde, die hij niet
wilde noemen. Ook bekende hü deel geno
men te hebben aan den aanslag van de Place
du Havre. Hü zegt in de automobiel naast
Garnier gezeten te hebben en terwijl deze
den politieagent neerschoot, schoot hij op de
menigte.
Overigens spreekt Féjard in het geheel
niet over de nog levende leden der bende.
Al de misdaden die hij bedreven heeft,
geschiedden met medewerking Yan Vallet,
Garnier en Bonnot. De „Matin", die nog al
uitvoerig op de onthullingen van Féjard in
gaat, moet bekennen, dathü erg babbelziek
is, maar voegt er bü, dat hü toch op ver
scheidene zaken niet wil antwoorden en
zeer voorzichtig is. Ook ontkent hü hard
nekkig eenig aandeel gehad te hebben in den
aanslag van de rue Ordener.
De Zuidpool-expeditie van kapitein Scott.
Herbert G. Pointing, die kapitein Scott
op zijn Zuidpool-expeditie als fotograaf
vergezelde, is thans te Londen aangekomen.
„Ik vergezelde kapitein Scott aldus
Pointing tot op eenige mü'len van den
grooten ysmuur op den avond, toen hü ver
trok voor zün tocht naar de Pool, en toen
ik hem den 2den November 1911, des nachts
om I uur, verliet, had ik mün camera in
gereedheid gebracht en by het licht van de
middernachtzon heb ik een cinematographi-
sche opname gedaan van kapitein Scott,
toen hjj met zyne tochtgenooten in de uit
gestrekte ijswoestijn verdween. Kapitein
Scott was toen op 700 myl afstand van de
Pool. Na den troep met 't oog gevolgd te
hebben tot de mannen als kleine, zwarte
vlekjes in de witte oneindigheid waren ver
dwenen, ging ik terug naar de overwinte
ringskwartieren op Cape Evans, waar ik
verscheidene maanden doorbracht met het
fotografeeren van de prachtige Pool-land-
schappen, vogels en 't dierljjk leven in die
stréken. Er valt niet aan te twijfelen, of
kapitein Scott heeft ongeveer 15 Januari de
Pool bereikt, omdat, toen luitenant Evans
hem den 4den Januari verliet, hy nog slechts
op 145 mylen afstand van de Pool was, nog
ruim voorzien van mondvoorraad en reizend
met. aep snelheid van ongeveer 15 mylen
per dag. Als alles goed gegaan is, heeft
Scott de Pool dus 10 dagen later moeten
bereiken. Hij moest den 15d,n Maart terug
zyn op de plek, waar wy op hem wachtten
met de „Terra Nova", maar de zee vroor
zóó snel dicht, dat wy den 5den Maart het
niet raadzaam vonden langer te bly ven. Dit
is de oorzaak, waarom wü niet in staat wa
ren het nieuws dit jaar over te brengen.
Nu kan van Scott niet eerder eenige tijding
worden verwacht dan in Maart 1913, wan
neer de „Terra Nova" van haar laatsten
Zuidpooltocht is teruggekeerd.
Een oproer onder telefoonjuffrouwen.
De Western Union Telegraph Company
te Londen heeft op het oogenblik te kampen
met een formeel oproer onder hare vrouwe
lijke beambten, dat baar oorzaak vindt in
een dezer dagen uitgevaardigde order, dat
er gedurende de Zomermaanden geen laag
uitgesneden tailles, noch a jour gewerkte
blouses, nog mouwen korter dan elleboog
lengte mogen worden gedragen. De jonge
dames hebben te kennen gegeven, dat zy
het costuum zullen dragen dat zy zeiven
verkiezen.
Dr. Anna Howard Shaw, voorzitster van
de „National Woman Suffrage Association",
is het wel eens met de nieuw6 regeling,
maar tevens hoogst verbolgen, dat het juist
weer mannen moeten zyn, die haar uitvaar
digden.
..Het soort kleeding, door vele meisjes,
me op kantoren werken, gedragen", aldus
A?na Howard Shaw, „rechtvaardigt het
optreden van de Western Union. Tezelfder
tijd echter kom ik er krachtig tegen op, dat
mannen zich aanmatigen om aan ons vrou
wen te vertellen hoe wy ons moeten kleeden.
a J1 niet anders dan dit aldus inzien, wyl
inderdaad het gewicht, dat aan den sexu
eelen kant van het leven wordt gehecht,
«frantwoordelük is voor de onnoozele, laag
gesneden blouses en andere onbehoorlyke
Af
led
Dl
by
1 i
by