H Het rapport der Grondwetscommissie over het Onderwijs. Nota van mr. de Savornin Lohman wegens zijn amendementenspel. Mr. Patijn over het Ziekte-ontwerp. Janis met de twee aangezichten. Een echte Standaard streek. Buitenland. F S 2 evenals de heeren Aalberse en Pastoors het aandeel, dat de arbeider te betalen zal krijgen, verminderen. De twee eerst- genoemden willen van de heltt van den werknemer nog een deel door den staat doen betalen. De heeren Aalberse en Pastoors willen in de laagste loonklasse */5, in de tweede 3/4, in de derde en daarna eerst de heltt van de premie voor den werkgever doen betalen, wordt dus voor de lagere loonklassen belangrijk minder. De sociaaldemocraten willen nog verder gaan. Zij willen de arbeiders der laagste drie loonklassen heelemaal niet mee laten betalen. Ongetwijfeld zullen al deze amende menten een zeer langdurige discussie in de Kamer uitlokken. Onder de verzekering vallen de arbei ders en arbeidsters in loondienst. Er bui ten echter vallen de losse arbeiders. Dat zijn zij, die minder dan vier dagen bij een werkgever in dienst zijn. Zij kunnen zich echter vrijwillig verzekeren en in dat geval van hun werkgever, bij wien zij in dienst zijn, het deel der premie, dat de werkgever in 't algemeen moet dragen, terugvorderen. Om de werkgevers er toe te brengen hun losse arbeiders te verplichten zich te verzekeren, wordt bepaald, dat zij alle kosten te betalen krij gen, als zoo'n lossen arbeider onverzekerd een ongeval treft. De losse arbeiders vallen n.l. wel onder de Ongevallenwet. Door het voorstel van den minister om de kleine ongevallen onder de Ziektewet te brengen, krijgt .men het ongehoorde geval, dat aan honderden losse arbeiders, die immers buiten de Ziektewet vallen, rechten worden ontnomen. Om dit te voorkomen, wordt nu een straf op werk gevers, die hun losse arbeiders niet tot verzekering verplichten. Een fraai staaltje van wetgeving, voorwaar 1 I. In ons voorlaatste nummer vermeld den wij, hoe de clericale meerderheid der Grondswetcommissie bij de wijziging de secteschool tot regel, de openbare tot uitzondering wil maken. Tegen dit nood lottig voornemen komen de liberale leden der commissie in een afzonderlijke nota, bij het verslag gevoegd, krachtig op. „Al moge", zoo betoogen deze leden terecht, „het onderwijs der openbare school, dan in een land als het onze, waar het in aanraking komt met zeer niteen- loopende godsdienstige begrippen, nood wendig met inachtneming van zekere ingetogenheid moet gegeven worden, niet aan allen voldoen, al mogen bij sommigen bedenkingen van tijdelijken of plaatse lijken aard, welke niet aan de openbare school inhaerent zijn, rijzen van een zich afwenden van die school, door een overgroote meerderheid der bevolking, zoodat als het ware een nationale wensch zou vervuld worden wanneer die school verdween, is geen sprake. Integendeel beschouwen honderdduizenden haar nog altijd als het plechtanker der volksont wikkeling, zien zij met dankbaarheid terug op de zegenrijke vruchten, die de inrichting van ons lager onderwijs ge dragen heeft voor onze beschaving, voor saamhoorigheid en volkskracht. Zij blij ven hunne kinderen aan die school met groote gerustheid toevertrouwen. Deze vraag, hoe zich in den vervolge de meer dere of mindere voorkeur der bevolking ten aanzien der scholen ontwikkelen zal, moet hier buiten beschouwing blijven. De Grondwet heeft hier nog met die voorkeur nog met de vraag, welke plaats de wet aan het openbaar, welke aan het bijzonder onderwijs zal hebben in te ruimen, te maken. Maar het vastleggen in de Grondwet van een stelsel van schoolwetgeving, dat er op berekend is de openbare school terug te dringen, zoo mogelijk te doen verdwijnen achten on- dergeteekende ontoelaatbaar als ten eenenmale in strijd met de wenschen van een groot gedeelte der natie en met een juiste opvatting van grondwetgeving. Een artikel als het voorgestelde zal, in stede van tot bevrediging te leiden, aan stonds een drang naar nieuwe grond wetsherziening doen ontstaan. De orde van zaken wordt geheel om gekeerd. Hoe het initiatief der ingezete nen, waarop voortaan alle vertrouwen is gevestigd, zal werken, is niet te voor spellen. Maar dat langs dien weg over het geheele land een stelsel van goede en behoorlijk aan elkaar sluitende scholen, ter verzekering van een degelijke oplei ding, zal verkregen worden, is. naar de meening van ondergeteekenaen, niet aannemelijk te achten. Wel is te voorzien Debet. Wegens verknoeiing van eenige duizenden vellen papier Wegens verkwisting van zet- en drukloon ter landsdrukkerij Wegens verspilling van den nationalen tijd Wegens verlaging van het peil der volksver tegenwoordiging Wegens faillissement van zijn politieke repu tatie Wegens veroorzaakt politiek bederf Credit. den dank der papierfabrikanten. protest van de Rekenkamer. huidetelegram van Patrimonium. gelukwensch van Engeltje Kloos terman. hartelijke deelneming van mr, Sybrandi. sympathiebetuiging van dendrie starschrijver in de Standaard. daling van het peil van het onderwijs, men zal nooit bij de wet aan de inrichting van bijzondere scholen zoo strenge eischen en voorwaarden kunnen stellen, dat zij zonder den natuurlijken prikkel der concurentie met het openbaar on derwijs tot het geven van hoogstaand en steeds verbeterd onderwijs worden ge noodzaakt. En die concurentie zal op houden." IV. In zijn keurige rede voerde mr. Patijn het volgend pleidooi voor het goed recht der Staatspensionneering. Mijnheer de Voorzitter! Omdat ik voor stander ben van Staatspensionneering, ben ik ook een voorstander van de overgangs bepaling van art. 357 van het invaliditeits ontwerp, die bekende bepaling, dat degenen die op den datum van de invoering der wet 70 jaren zijn en in 10 jaren 260 weken loon dienst zullen kunnen aanwijzen, in het genot treden van een Staatspensioen van f 2 per week. Ik heb mij, evenals de heeren de Savornin Lohman en van Idsinga, verbaasd, deze bepaling aan te treffen in een wetsontwerp betreffende de verzekering, want zü vormt daarvan de meest krasse tegenstelling in beginsel, die men in een verzekeringsont- werp kan nederleggen. Zij vloekt met het beginsel zelf waarvan het wetsontwerp uil gaat. Het klakkeloos geven vaneen geschenk uit de schatkist aan talloozen op grond van het feit, dat zfj op zekeren willekeurigen datum in 10 jaren 260 weken loondienst kunnen aanwijzen, lijkt mij, om het woord te gebruiken dat in de Nota is gebezigd, absurd. Ik begrijp voorts absoluut niet, hoe die bepaling zal moeten werken, hoe men dien loondienst kan doen bewijzen, zonder dat men daarbij vervalt in de grootst moge lijke willekeur en begunstiging van den een boven den ander. Eindelijk heb ik met groote belangstelling kennis genomen van de zeer belangrijke cijfers, door den heer van Weideren Kengers gepubliceerd, omtrent de werking van deze bepaling, waaruit blijkt, dat niet alleen de meesten die behoefte hebben aan hulp, van het voorrecht van art 357 zullen verstoken blijven, maar dat bovendien velen dit voor deel zullen genieten, die aan Staatspensioen geen behoefte hebben. Intusschen ik daal niet in bijzonderheden af, ik wil slechts doen uitkomen, dat ik waarlijk niet blind ben voor de bezwaren van art. 357 en ik geloof zelfs, dat, indien dit artikel in het Staatsblad komt, het wellicht het zonder lingste artikel zal zijn, dat ooit is verschenen in het Nederlandsche Staatsblad. Maar niette min zal ik mijn oogen stijf dichtknijpen en toch medegaan, omdat naar mijn overtuiging het in werking treden van art. 357 beteekent de invoering van Staatspensioenneeringop korten termijn. Wanneer ons volk de wer king van die bepaling voor oogen heeft, wanneer men zien zal in de meest ver spreide dorpen en gehuchten in ons land, dat Staatspensioen genoten wordt door hem die het niet noodig heeft, terwijl tallooze anderen, die het wel noodig hebben, het zullen missen; wanneer daarbij komt, dat die onderscheiding niet zal berusten op een of ander in bet volk levend bewustzijn, maar op een juridische abstractie, op een z. g. rechtsgrond, die bü redeneering uit het arbeidscontract is gereduceerd, en voorts op het volkomen willekeurig bepaalde feit, dat iemand op 1 Januari 1915 of 1916 toevallig 260 weken loondienst in tien jaar kan aan wijzen, dan gaat dat erbij ons volk met zijn gezond verstand nooit in; dan zal het zeg gen: indien men pensioen geeft aan sommi gen, waaronder er dan nog velen zijn die het niet noodig hebben, laat men het dan liever geven aan iedereen, die het wèl noodig heeft; laten wij Staatspensionneering krij gen. Wie gadeslaat de ontzaglijke ontwikkeling vooral op het platteland van de beweging voor Staatspensionneering sinds het bekend worden van de Engelsche wet daaruit is zij opgekomen wie nagaat hoe talloos velen en daaronder ook velen die staan in politieken zin aan de zijde van het Kabinet, zich bij die beweging aansluiten, zal begrij pen, dat indien daarbij nog zal komen de reusachtige reclame, die art. 357 vooi Staats pensionneering zal maken, wij binnen korten tijd zullen staan voor de invoering van Staatspensionneering. Daarom zal ik, hoewel ik de bepaling even zonderling vind als de heer van Idsinga, toch meegaan. Waar mij de rechte weg is versperd, daar ga ik ter wille van een zoo groot volksbelang als het hier geldt, desnoods den wonderlijk kronkelenden en hobbeligen weg, dien de Minister aanwijst in art. 357, maar die toch ten slotte tot hetzelfde doel moet voeren. Mijnheer de Voorzitter! Alvorens over te gaan tot een bespreking meer in het bijzon der van de Ziektewet en de Radenwet, moet ik nog op één punt terugkomen, waarover ik reeds gesproken heb in December van het vorig jaar, ik bedoel het gebrek aan eenheid in de regeling van de Ziektewet en de Invaliditeitswet. Het is een woord van Posadowsky, dat als men in Duitscbland tabula rasa in zake de arbeidersverzekering had, wel geen ver standig mensch op bet denkbeeld zou komen om te maken een afzonderlijke regeling voor Invaliditeitswet, Ongevallenwet en Ziektewet. Dit was in de dagen toen men zeer vervuld was met het belang van de einheitlicbe regeling van deze materie. Nu erken ik, dat er in Duitschland van die ein- heitliche regeling weinig is terechtgekomen bij de herziening van de Verzekeringswetten, omdat men daar dit was het groote bezwaar vast zat aan de wetten die men eenmaal bad. Maar wij, Mijnheer de Voorzitter, hebben nog tabula rasa in zake invaliditeits- en ziektewetten, en mij dunkt, dat ieder, die de materie werkelijk meester is, moet door drongen zijn van de groote wenschelijkheid om voor zoover het eenigszins mogelijk is te maken voor die beide wetten een uniforme regeling, behoorlijk, ook naar den vorm, aansluitende aan elkaar. Ik heb op bet gebrek te dier zake tusschen beide wetsontwerpen in December van het vorig jaar gewezen en nu verklaar ik, na mij allengs meer in deze materie te hebben ingewerkt, dat ik met de volste overtuiging elk woord van hetgeen ik toen gezegd heb, handhaaf. Juist omdat ik dit punt toen behandeld heb, kan ik op het oogenblik volstaan met naar het toen gezegde te verwijzen; wilde ik dit punt nader onder de oogen zien en zooals het dan zou behooren - met tal looze voorbeelden toelichten, dan zou ik daarover en daarmede alleen urenlang bezig zijn. Als ik echter dit punt ter sprake breng is het niet om op het oogenblik het debat van toen op te rakelenmaar wel om een andere reden, namelijk om den Minister dringend te verzoeken, om toch den tijd, die er nu nog is in dezen zomer, te gebruiken om de Invaliditeitswet, wat den vorm be treft, ook wat de aansluiting aan de Ziekte wet betreft, aan een herziening te onder werpen. Ik 7eg dit werkelijk niet om de vaart eenigermate te vertragenintegendeel, ik geloof, dat als dit niet gebeurt, een zeer groote vertraging bij de behandeling van de Invaliditeitswet het onvermijdelijk gevolg daarvan zal zijn; dat bij bet mondeling overleg door de Commissie van Voorberei ding weken en weken zullen heengaan met d» behandeling van tal van details, die daar beter onbehandeld waren gebleven, es tal van redactie-quaeslies, die vermeden hadden kunneD worden; en ook, dat bij de openbare behandeling weken en weken meer tijd zullen worden besteed, dan anders noodig zou zijn. Ik hecht er aan dit nu reeds gezegd te hebben, nu het nog te voorkomen is; nu nogmaals er op aan te dringen, dat de vorm- quaestie onder de oogen wordt gezien en dit wel onpartijdig en zonder parti pris. Ik zou wel aan den Minister willen vragen deze zaak eens binnenkamers te bespreken, niet met mij, maar met de rechtsche leden van de Commissie van Voorbereiding, want ik meen laat ik het voorzichtig uitdruk ken dat ik in mijn opinie ten deze niet geheel alleen meer sta. Laat dus de Minister de zaak met die leden binnenkamers be spreken. Wij behoeven van die conferentie en van de resultaten daarvan nooit iets te vernemen. Maar ik geloof inderdaad, dat, wie het goed met die zaak meent en wie een vlug en vlot afhandelen van het wets ontwerp-invaliditeitswet wenscht, begrijpen moet, dat ik hier een raad geef, die werkelijk in het belang der zaak is. De oude Romeinen geloofden aan een afgod met hun aangezichten. Van ,t Nederlandsche Parlement kan, sinds de antirevolutionnaire leider er zetting in heeft, gezegd worden, dat Ja- nis is herleeft. Deze Janis-figuur betoogd als drie. starschrijver in de Standard; „De amendementen Lohman moe ten voor een richtige behandeling naar de afdeelingen worden verzonden." In de tweede kamer stemt deze mo derne Janis tegen het voorstel om de amendementen, voor den heer Rood- huyzen opnieuw regeerend, door de af deelingen te doen onderzoeken. Toen de heer Janis, alias Kuyper, in de Kamer tegen stemde, riep de heer Duys uitAls dat de Standaard eens te weten komt 1 Och, neen 1 De Standaard zal heel zalvend zijn arme lezers diets maken, dat Janis 1 en Janis II volkomen accoord gingen. „Mundus vulgus" en de Standaard zal voortgaan te bedriegen 1 De lezer weet, welk een verwarring de amendementen, Lohman in de behande ling der de Ziekteontwerpen hebben ge bracht. De bespreking over Talma's ont werpen moest worden stop gezetwegens de ingrijpende wijzigingen, door mr, Lohman voorgesteld. Het isgeensnoode paganist, maar een man der rechterzijde, die deze stagnatie heeft veroorzaakt. Een invloedrijk leider in de coalitie is het, die minister Talma den voet dwars zet. Een reeks amendementen uit de rechter zijde veroorzaakt het oponthoud. Dit dient men goed in het oog te hou den om het schandelijk spel te doorzien, dat dr. Kuyper voor de zooveelste maal speelt. In zijn lijforgaan schrijft hij 11 Juni, jl. een artikel„Loos spel", er wordt aan het adres der oppositie (lees linker zijde) geschreven»Er wordt op tijd ge speeld. Haast kan men zeggen, dat heel het spel der oppositie in dit spelen op tijd opgaat."Brutaler en laten we het woord maar neerschrijven doortrap ter kan het haast wel niet, deze be schuldiging te durven neerschrijven op 't oogenblik, dat uit de coalitiekringen zelve de oppositie zich het krachtigst weert en den tijd in beslag neemt. Kuyper decreteert; de Ziektewet moet af voor het reces. En dezelfde dr. Kuyper bepleitte nauw enkele uren te voren in zijn Standaard, dat de behandeling der Ziektewet moest worden opgeschort, tot ij de amendementen Lohman alle stadiën der wettelij ke voorbereiding hadden door- loopen. Onmiddellijk daarna wordt de linker zijde beschuldigd, dat ze op tijd speelt! De eenige verontwaardiging voor deze ergelijke draaierijen is, dat men er een degeneratieverschijnsel bij den antirevo lutionairen chef in heeft te zien. De poli tieke beginselloosheid stelt den heer Kuyper tot veel in staat, doch dit is toch te erg. Wel heeft de heer Kuyper ons aan veel gewend. Toen de Kamer besloot commissies van voorbereiding bij belan- S ge wetsontwerpen in te stellen, zweeg de heer Kuyper in de Kamer. In zijn Standaard veroordeelde hij de commissies en maakte b.v. de commissie van voor bereiding voor de Ziektewet meermalen verdacht. Toen de heerKuyper, later in de Kamer -è sprak, zwaaide hij de commissie uitbundige lof toe. Wordt de heer Kuyper voor zijn onbe- hoorlijke manier van doen in de Kamer onder handen genomen, dan zwijgt [hijjj als een mof, doch in zijn Standaard schrijft hij een zalvend artikel, waarin de tegen- a stander wordt gehoond en dr. Kuyper wordt verheerlijkt. Loos spel wordt er gespeelddoor den heer Kuyper, die speculeert op de politieke onkunde van zijn lezers, die hun wijsheid enkel uit de troebele Standaard bron putten. De bandieten van Montgéron. Men vraagt zich af, of Féjard en Liévin, de bandieten van Montgéron, die bfj hun verhoor zulke sensationeele onthullingen deden, wel de waarheid gesproken hebben of dat men hun verhalen als bluf of ten minste als hoogst onbetrouwbaar moet accepteeren. Het gerechtelijk onderzoek heef tot nu weinig licht hierover verspreid. Wel is men te weten gekomen, dat Féjard en Gamier sedert geruimen tijd vrienden waren- Ook is gebleken, dat de ouders van Féjard met bun zoon nu hier, dan daar hebben gewoond, terwijl Jean telkens met hun medeweten een anderen naam opgaf en Maurice Jolinet zeide te heeten. Aan een vertegenwoordiger van de „Matin" zeld» Féjard père, dat hij wist, dat zijn zoon slechte kameraden had, maar dat hij steeds pogingen had aangewend om hem op het goede pad terug te brengen. „Ik weet ook zeide hij dat mijn zoon de bandiet Gamier kende met wien hij gewerkt had en over wien hij ons voortdurend sprak, ofschoon ik niet gelooven kan, dat hij met dezen man deelgenomen heeft aan alle misdaden, waarvan hij zich thans beschuldigt. Wat hy met die zelfbeschuldiging voorheeft, kan ik niet verklaren, maar ik verdenk hem van fantasie. Men verwondert er zich over, dat hu' bh ons gewoond heeft onder een ver dichten naam, maar men moet niet vergeten, dat de politie hem zocht, zoodat hij verplicht was zich te verbergen, en ik, zijn vader, kon hem toch niet aan de justitie overleveren Woensdag zijn de drie bandieten, die den aanslag te Montgéron bedreven, van Blauvais naar Corbeil vervoerd, waar zij naar de locale gevangenis werden overgebracht. Méjard moet zich hierbU zeer woest gedragen hebben en zijn bewakers getracht hebben te slaan. Gedurende het verhoor, dat de rech ter van instructie te Corbeil hen daarna liet ondergaan, werd onder meer aan Liévin die bijna geheel doof en zeer bijziende is, gevraagd, of hij Féjard er niet van verdacht een weinig te fantaseeren, waarop hjj ant woordde Wel, dat is niet onmogelijk, want 't is zoo'n zonderlinge knaap. Men weet nooit wat men aan hem heeft." Féjard noemt zich letterkundige en hij zegt, anarchist van den daad te zijn omdat hij in verschillende anarchistische bladen heeft geschreven. Volgens Féjard is de sabotage te Trappes door vier personen bedreven, n.l. Garnier, Dubots, Féjard en een vierde, die hij niet wilde noemen. Ook bekende hü deel geno men te hebben aan den aanslag van de Place du Havre. Hü zegt in de automobiel naast Garnier gezeten te hebben en terwijl deze den politieagent neerschoot, schoot hij op de menigte. Overigens spreekt Féjard in het geheel niet over de nog levende leden der bende. Al de misdaden die hij bedreven heeft, geschiedden met medewerking Yan Vallet, Garnier en Bonnot. De „Matin", die nog al uitvoerig op de onthullingen van Féjard in gaat, moet bekennen, dathü erg babbelziek is, maar voegt er bü, dat hü toch op ver scheidene zaken niet wil antwoorden en zeer voorzichtig is. Ook ontkent hü hard nekkig eenig aandeel gehad te hebben in den aanslag van de rue Ordener. De Zuidpool-expeditie van kapitein Scott. Herbert G. Pointing, die kapitein Scott op zijn Zuidpool-expeditie als fotograaf vergezelde, is thans te Londen aangekomen. „Ik vergezelde kapitein Scott aldus Pointing tot op eenige mü'len van den grooten ysmuur op den avond, toen hü ver trok voor zün tocht naar de Pool, en toen ik hem den 2den November 1911, des nachts om I uur, verliet, had ik mün camera in gereedheid gebracht en by het licht van de middernachtzon heb ik een cinematographi- sche opname gedaan van kapitein Scott, toen hjj met zyne tochtgenooten in de uit gestrekte ijswoestijn verdween. Kapitein Scott was toen op 700 myl afstand van de Pool. Na den troep met 't oog gevolgd te hebben tot de mannen als kleine, zwarte vlekjes in de witte oneindigheid waren ver dwenen, ging ik terug naar de overwinte ringskwartieren op Cape Evans, waar ik verscheidene maanden doorbracht met het fotografeeren van de prachtige Pool-land- schappen, vogels en 't dierljjk leven in die stréken. Er valt niet aan te twijfelen, of kapitein Scott heeft ongeveer 15 Januari de Pool bereikt, omdat, toen luitenant Evans hem den 4den Januari verliet, hy nog slechts op 145 mylen afstand van de Pool was, nog ruim voorzien van mondvoorraad en reizend met. aep snelheid van ongeveer 15 mylen per dag. Als alles goed gegaan is, heeft Scott de Pool dus 10 dagen later moeten bereiken. Hij moest den 15d,n Maart terug zyn op de plek, waar wy op hem wachtten met de „Terra Nova", maar de zee vroor zóó snel dicht, dat wy den 5den Maart het niet raadzaam vonden langer te bly ven. Dit is de oorzaak, waarom wü niet in staat wa ren het nieuws dit jaar over te brengen. Nu kan van Scott niet eerder eenige tijding worden verwacht dan in Maart 1913, wan neer de „Terra Nova" van haar laatsten Zuidpooltocht is teruggekeerd. Een oproer onder telefoonjuffrouwen. De Western Union Telegraph Company te Londen heeft op het oogenblik te kampen met een formeel oproer onder hare vrouwe lijke beambten, dat baar oorzaak vindt in een dezer dagen uitgevaardigde order, dat er gedurende de Zomermaanden geen laag uitgesneden tailles, noch a jour gewerkte blouses, nog mouwen korter dan elleboog lengte mogen worden gedragen. De jonge dames hebben te kennen gegeven, dat zy het costuum zullen dragen dat zy zeiven verkiezen. Dr. Anna Howard Shaw, voorzitster van de „National Woman Suffrage Association", is het wel eens met de nieuw6 regeling, maar tevens hoogst verbolgen, dat het juist weer mannen moeten zyn, die haar uitvaar digden. ..Het soort kleeding, door vele meisjes, me op kantoren werken, gedragen", aldus A?na Howard Shaw, „rechtvaardigt het optreden van de Western Union. Tezelfder tijd echter kom ik er krachtig tegen op, dat mannen zich aanmatigen om aan ons vrou wen te vertellen hoe wy ons moeten kleeden. a J1 niet anders dan dit aldus inzien, wyl inderdaad het gewicht, dat aan den sexu eelen kant van het leven wordt gehecht, «frantwoordelük is voor de onnoozele, laag gesneden blouses en andere onbehoorlyke Af led Dl by 1 i by

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1912 | | pagina 2