91
Officieel
Nieuws- en Advertentieblad
EERSTE BLAD.
voor Overflakkee en Goedereede.
Het laatste geluk.
12de Jaargang.
Woensdag 8 Mei J 912.
No. 25
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Hoofdredacteur W. DE JONG,
Lid van de Tweede Kanier Stateu-Generaal,
's-GRjlVENUAGE.
Uitgave der
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
te Bllddelhamls.
Prijs der Advertentiënvan 1—6 regels f 0,60.
Iedere regel meer0,10
G-roote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van cerrespendenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Het Pantserschip.
Als ons blad ditmaal verschijnt, zal
omtrent het pantserschip van minister
Wentholt in de kamer reeds een beslis
sing gevallen zijn. Zelden is wel door
alle mogelijke specialiteiten een oorlogs
bodem zoo ongunstig beoordeeld als het
voorgestelde schip van 7600 ton. De groot
ste verdienste, die het vaartuig schijnt
te bezitten, is, dat het vechten nog vluch
ten kan! In de Marinevereeniging, een
organisatie van zeeofficieren, werd de
vorige week over het pantserschip van
gedachten gewisseld. Het oordeel was
algemeen zeer ongunstig. Men leze de
onderstaande uitspraken maar eens:
„Met deze schepen kan men niets an
ders doen dan de Turksche marine thans
doet, nl. binnen blijven en niet vechten",
(kolonel Goedhart).
„Met zoo'n half slagschip kan zelfs geen
waardig vlagvertoon geschieden", (luite
nant ter zee De Neve).
„Van krachtige versterking der scheeps
macht door het 7600-tonschip is derhalve
geen sprake", (luitenant ter zee 1ste kl.
Putman Cramer).
„Niet alleen als zee-officier, maar ook
als belastingbetaler protesteer ik tegen
de uitgave van zeven millioen voor een
schip, waarvan zelfs de eenige verde
diger hier zegt, dat het niet aan de mini-
mum-eischen voldoet", (luitenant ter zee
Van Duim).
Zoo luiden de uitspraken in de Marine-
vereeniging.
En wat zei de eenige verdediger, luite
nant Gooszen? „Het 7600 ton-schip vol
doet niet aan de minimum militaire
eischen, maar hij zou aanneming wen-
schen, omdateen kleine vogel in de
hand beter is dan tien in de lucht!'
Geen wonder, dat kolonel Rambonnet
zijn verwondering uitdrukte, dat deze
zee-officier de verantwoording op zich
durfde nemen, om met minderwaardig
materieel in den strijd te gaan!!"
In de kamer zelf heeft het schip even
min veel instemming gevonden. Aan de
linkerzijde was geen enkele voorstander
FEUILLETON.
NAAR
FELIX ÏÏOLLAENDER.
30)
Ik wil met u, begint ze vrijmoedig, over het
verleden niet spreken het behoort alleen u en
Marianne toe. Ik weet alleen niet, voegt ze er bedrukt
bij, wat daaruit worden zal. Ik zie geen, volstrekgeen
oplossing. En (dat is het ergste, over al het andere
zou ik nog wel komen. Het is ver van mij, gaat ze
wijfelend voort, op de dingen vooruit te willen loopen.
Slechts een ding wil ik je vragen, wees tegen Marianne
steeds zoo goedig, als het arme lieve schepsel het
om uwentwil verdient.
Zij strijkt met een fijne batiste zakdoek over de
oogen en gaat voort
Ik wordt weeker dan ik wel wilde. My gaat
het lot van het kind ter harte. Kunstenaars zijn in
den regel lichtzinnig. Zy ledigen den beker tot op
den droesem en werpen die dan wég, tot hij aan
splinters valt.
Zij staat op en stelt zich voor mij.
Wees niet boos op me ik wil u niet be
schuldigen.
Beste mevrouw antwoord ik, ik beb geen recht
te vinden. De Christelijk-historischen
moesten er niets van hebben. Wij weten
op het oogen blik, dat we dit artikel schrij
ven, nog niet, hoe de beslissing is gevallen.
Doch dit is zeker, als de clericale meer
derheid per slot van rekening den minis
ter is bijgevallen, is dit niet geschied ter
wille van de belangen der marine doch
louter om het partijbelang.
Minister Wentholt toch heeft reeds
Vrijdag jl. zich zoo positief tegen een
motie van mr. Lohman, uitstel van den
voorgestelden aanbouw bepleitende, uit
gesproken en zoo stellig te kennen gege
ven, dat hij het 7600 tonsschip eischt,
dat terug trekken voor hem een onmo
gelijkheid is. Gaan met de motie-Lohman
alle christelijk-historischen mee en wat
waarschijnlijk is een deel der Ka
tholieken, dan is de verwerping van het
wetsontwerp zeker. Is het minister
Heemskerk, die Vrijdagmiddag, toen het
nog zeer vroeg was, verklaarde, niet
voor Dinsdag te willen spreken, gelukt,
in de politieke binnenkamer de recht-
sche oppositie te bezweren, dan is de
heer Wentholt wellicht gered. Zijn schip
kan dan wel geen anderen naam dragen,
dan dien, welkende „Nieuwe Courant"
er reeds voor heeft uitgedacht: „Het
Portefeuilleschip."
Wij gelooven intusschen niet, dat het
minister Heemskerk, hoe gewiktst hij
ook wezen moge, gelukken zal de rech
terzijde in haar geheel te bewegen, voor
het schip te stemmen.
Van de betoogen van den marine-mi
nister,dathij langer uits tel„onverantwoor-
delijk" zou achten, heeft niemand zich
iets aan te trekken. Dat uitviuchtje wordt
altijd te pas gebracht, als er geen andere
uitweg meer te vinden is. De kustver
dediging, waarvoor een ontwerp sinds
jaar en dag in zoete rust sluimert op het
departement, kon indertijd geen dagen
nacht uitstel lijden en niemand denkt
er thans aan die fameuze verdediging
in de Kamer ter sprake te brengen.
Het is eenvoudig belachelijk, als een
marineminister met een gewichtig ge
zicht vertelt, dat hij voor de verdedig
baarheid van het lieve vaderland en de
koloniën de verantwoordelijkheid niet op
zich durft nemen, als de beslissing over
den aanbouw van één zegge één
op u boos te worden. Maar ik raag over het verledene
spreken, omdat het mij het beste, in mijn leven
gebracht heeften ik zou dat niet gaarne ongedaan
maken. Ik spreek tot u, omdat ik na Marianne's
beschrijving van uw persoon het vertrouwen koester,
dat, wat ik gedaan heb en doen moest, niet ,door u
met vreugde gebillijkt zal worden maar dat u het
begrijpen zult. Ik ben een man, lieve mevrouw die
vóór zijn tijd veel verdriet gehad heeft. Ik heb een
harde jeugd gehad. Ik klaag daarover niet; ik weet
dat duizende met|mij hetzelfde lot deelen. Ik moest
reeds als knaapjop mij zelf staan, en had zekere anstige
schuwheid voor het verdienen van geld.
Ik bouwde luchtkasteelen, ik dacht als kind, dat
ik een dichter zou worden, een die iets te zeggen
zou hebben. En inplaats van poësie greep het
werkelijke leven me ruw aan.
Ik leid een teurig jongens en studenten leven en
moest met mijn trots bij vieemden huurdienst doen
en domme hersenen onderrichten, u zult me toch
wel goed begrijpen mevrouw? Het onderricht geven
is niet gemakkelijk en het leeraar zijn kost zweet.
Er zijn echter naturen en tot die reken ik mij zelf, die
zooveel met zich te doen hebben, dat bij hen de
buitenwereld byna niet in aanmerking komt. Hun
innerlijk gelijkt op een donkeren mijngang, waar zij
in neerdaald en hij het bleeke licht van de mijn
werkerslamp angstig ^kloppen en zoeken om de karige
schatten te voorschijn te halen. In de jaren van
geestelijken en lichamelijken honger)wrongik mij los.
Ik liet mijn studie mijn dichtersgaaf varen in
de jeugd is men soms zoo heerlijk trotsch en werd
een schrijver, een literator of als ik het mooier wil
uitdrukken een beschouwer van het leven in zijn
hoogten en diepten. De boekenstudie werd ik moede,
ik trachtte in de boeken te lezen. En dikwijls meende
pantserscheepje, een notedopin vergelij
king met de reuzenschepen der groote
mogendheden, wordt uitgesteld.
Onze marine vertoont thans een staal
kaart van de meest verschillende schepen.
Het heeft er al den schijn van, alsof
eenvoudig geredeneerd iszooveel kan
er jaarlijks voor nieuwen aanbouw wor
den besteed, voor zooveel wordt er dus
aangebouwd. Een vast plan ontbreekt
ten eenenmale. De aanneming der motie
Lohman opent den weg voor een grondi
ge verdediging van het vraagstuk, hoe
de verdediging ter zee moet worden in
gericht.
Daarom lijkt ons de aanneming dezer
motie veel meer in het belang der ma
rine zelve, dan dat terwille van het minis-
terieele leven van Excellentie Wentholt
millioenen aan een „Portefeuilleschip"
worden verkwist.
We zijn benieuwd, hoe achter de po
litieke coulissen de beslissing der 58 is
uitgevallen
Het oritwerp-Ziekteverzekering.
In de laatste helft van Mei zal dan
eindelijk een der sociale hervormingen
van minister Talma door de Kamer
worden beoordeeld. Meer dan driejaren
heeft de minister noodig gehad om een
ontwerp-Ziektewet aan den kamer te
kunnen presenteeren. Toch werd niemand
ooit beter kans geboden een uitstekend
ontwerp aan te bieden dan dezen mi
nister. Immers, op zijn departement vond
hij de ontwerpen gereed liggen, welkedr.
Kuiper en minister Veegens reeds bij de
Kamer hadden ingediend. Hetontwerp-
Talma steekt bij de ontwerpen van zijn
voorgangers in geenen deele gunstig af. In
vele opzichten is het zelfs een verslech
tering, van hetgeen de ambtgenooten van
den minister in het staatsblad wenschten
te brengen. Doch daarover wenschen
wij het thans niet te hebben.
Het draagt er al den schijn van, dat
de coalitie niet vragen zal, hoe de Ziek
tewet tot stand zal komen, doch met het
oog op 1913 er naar zal streven, dat er
ten minste iets in het staatsblad zal
worden gebracht. Dat dit streven in
derdaad voorzit, bewijst, hetgeen domi
nee Brummelkamp, de afgevaardigde
ik, ze beter dan anderen te begrijpen. In de beginne
bad ik succes, daarna kwamen de speldeprikken en
de welwillendheid, die den beginner gegolden had,
veranderde. De twijfel, die geen kunstenaar bespaard
blijft, ontwaakten, er volgden bange, slapelooze nach
ten, waarin ik mij af vroeg, of ik het recht had,
mede te doen in plaats van een eerlijk handwerk,
dat een man brood geeft, ontelbare anderen te willen
treffen door mijn woord. De groote stad met haar
drukte begon mij te benauwen ik wilde in eenzaam
heid en stilte arbeiden. Er kwam een tijd dat ik
mij verlatener voelde dan een hond, die men van zijn
erf heeft weggejaagd. Ik gaf u mijn stemming van
die jaren terug, die wellicht een beetje uw spotlust
zal opwekken. Ik schaam me daarover niet. Een
zekere overmaat van gevoel schynt my ook heden
nog beter dan het tegendeel. Ik werd alzoo het spoor
bijster en leerde toen mijn vrouw kennen die na een
korte ongelukkigen echt haar man verloren had. Ze
had een stem die goed klonk en een slanke fijne hand,
die mij aangenaam aandeed. Ze was alleen onder
vreemden en smachtend naar liefde. Eerst scheen zij
me gelijkmatig en vol innerlijke goedheid en
harmonie, terwijl in my duizend verwarde draden
dooreen liepen. Ik droomde van een bescheiden
teruggetrokken leven ik dacht dat dit de vrouw was
die mij verstaan zou. Zij zou, wanneer onrust en
angst over mij kwamen, haar hand mij op'het voor
hoofd leggen en mij met goedige oogen aanzien. Je
zult, dacht ik stil en teruggetrokken voor je zelf
leven, voortbrengen, wat in je is en na den storm
en drang der jeugd tot de erkentenis van je kunnen
en tot begrip van je eigen zijn geraken. Een mensch,
die in zelf bezit, al het wonderbare, wat hem om
ringt in zich zal opnemen en zich in zijn eigen ont
wikkeling verhengen zal Ik heb haar mondeling en
voor het district Loosduinen schrijft in
de antirevolutionaire Rotterdammer. Een
reeks amendementen is door verschillen
de partijen op de Ziektewet ingediend.
De heer Brummelkamp schrijft omtrent
deze amendementen in de Rotterdammer
het volgende:
„Als nu de rechterzij het maar flink
eens is, dat we van al die amendemen
ten niets moeten hebben."
Een dergelijke uitlating bewijst, dat
voor zekere groep het er alleen op aan
komt, dat er wat gebeurt.
De vraag, die voor de belanhebbenden
van het meeste gewicht is, nl. hoe het
zal gebeuren, legt voor den heer Brum
melkamp c.s. blijkbaar geen gewicht in
de schaal.
De heer Brummelkamp zal echter de
door hem zoo vurig begeerde eensgezind
heid aan de rechterzijde, niet aantreffen.
Het grootste aantal amendementen im
mers komt van de Roomsch-Katholieken.
Bij hen is blijkbaar nog het besef aan
wezig, dat een behandeling van het wets
ontwerp, als de heer B. schijnt te verlan
gen, van de besprekingen in de Kamer
eenvoudig een paskwil zou maken. De
antirevolutionairen zien blijkbaar geen
bezwaar, voor hen is het ontwerp-Ziekte
wet zoo voortreffelijk, dat zij geen enkel
amendement hebben ingediend. Aan de
linkerzijde zal dus in hoofdzaak de eer
volle taak worden opgelegd, deze wet
zoo goed mogelijk te maken.
Daarnaar strevende, zal zij zich gelaten
de insinuaties van zeker deel der clericale
pers over obstructie en wat dies meer
zij, kunnen laten aanleunen, sterk in de
overtuiging, dat het volksbelang door
ernstige pogingen tot verbetering het
meest wordt gediend.
De heer Brummelkamp ziet bovendien
één belangrijk ding over 't hoofd.
De oppositie tegen het ontwerp, voor
zoover het aan het publiek bekend is,
komt lang niet uitsluitend uit de kringen
van links. Men heeft de dagbladen en
de adressen betreffende het ontwerp
maar na te gaan, om tot de overtuiging
te komen, dat bij zeer velen, die zich tot
de rechterzijde rekenen, zeer ernstige
bezwaren tegen het ontwerp van minister
Talma bestaan.
Het is nu wel zeer eenvoudig, dit te
schriftelijk gezegd, dat ik van nature, zelfzuchtig,
nukkig en eigenzinnig ben en al de slechte eigen
schappen bezit, die men gewoonlijk kunstenaars
nageeft. Ik zeide haar dat ik oneindig veel, goedheid,
geduld en leidzaamheid noodig had. Maar beste
mevrouw, val ik me zelf in de ;rede, ik heb een
gevoel alsof ik tegenover u een biecht afleg die lang
van stof en voor u van geringe beteekenis is. Mij
zelf valt ze bitter, want bet ligt in den regel niet
in mijn aard mij over mijn innerlijk leven uit te
laten. Het is wij intusschen een behoefte u een blik
in mijn binnenste te doen slaan om u mijn hande
lingen te doen begrijpen.
Gaat u voort, zegt tante Sibylle op eenvoudigen
goedigen toon.
Ik wil nog over mijn huwelijk een paar woor
den zeggen, allereerst, dat ik de arme ziel, die ik zoo'n
leed moest [aandoen geen schuld aanwrijven mocht.
Zooals ik mijzelf geteekend heb, zoo was ik in mijzelf
gekeerd en vervuld van dat, wat ik in beeld brengen
wilde, gekweld door mijn twy fel zonder te denken aan
datgene wat het leven veraangenaamt en de zorgen
uit het huis bant.
Ik ben in deze jaren geleidelyk afgestorven.
Doffe vertwijfeling kwam over my en onlust tot den
arbeid en om te leven. In den beginne klampte ik
mij vast aan de gedachte, wij moesten als twee
welme6nende menschen van elkaar gaanwant, ik
kwam tot het inzicht men moest den beker niet tot
den bodem ledigen zoodra men bemerkte dat er ver
gif op den bodem lag. En dat vergif, dat in onB
echtelijk leven werkte, werkte langzaam en zeker.
Genoeg, ik kon mijn wil niet doorzetten, ze hing aan
mij, liet mij niet vrij en kon volgens haar geheele
natuur, niet anders handelen.
[Wordt vervolgd)