[LPEROORD,
Stoomen Tan Beien.
iationale
leekbank
■AST ZOON
11
Officieel
Nieuws- en Advertentieblad
BELEN
P. ROOIT,
Boter.
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD.
voer 1912
Het laatste geluk.
261. - Middeiharnis,
a contant. Yasta prijzen.
12de Jaargang.
Woensdag 27 Maart 1912.
No. 19
en Wollen Ondergoederen.
>ij, Sommelsdijk
per pondspak.
per pondspak.
Fiakkeesche Boek en Handelsdrukkerij
[ET d« ruime keuie
Meubelraagazijn van
ea Noten- üuitsche Stij
Ilintlade en modern beslag
iken Kabinetten vanaf f 48, -
ferde Kabinetten, Kasten en
schillende) grootten en prijzen,
ltsohe en Weener Riet- »-.•>
Salon- en Schuiftafels
met leerdoek en tryp n»ar
|ls en "Vouwstoelen, Voltaires
as Hendrikstoei, zeldzaam
[Groote voorraad Spiegels»
Huiszegens. Verder alles
Jmplete iteubelzaak behoord,
te noemen.
MIDDELHARNIS.
coneurreerende prüzen:
£N KAPOKBEDDEN,
ISSEN, DEKENS,
BREIEN enz.
Itant, franco door geheel
beleefd aan voor het
gesorteerd in
ENTSCHAP DER
I Stoom ververij en Chem.
DE LELIE" te Dordrecht.
:ta Rijwielen 5"
ber Rijwielen
er Rijwielen
land Rijwielen
is Jongens Rijw.
is Meisjes Rijw.
:rs Rijwielen S-
enz. enz.
'BIJ
worden le^en de hoogste
^en ingeruild.
PRIJSCOURANT.
f| is de beste ver-
pakte margarine-
i natuurboter vervangt.
ipeldoorn.
lit 5 °/0 Pandbrieven uit
rs van 101 Va °/o- Pl,,s
in stukken van ƒ2500,--)
I—ƒ250,— en ƒ100,—
ten kantore der Bank en
MMELSD1JK.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
XJltgrsb"ve der
te Middeiharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van cerrespendenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middeiharnis.
Eendracht links.
"VVe zijn nu nog ruim een jaar van de
Kamerverkiezingen van 1913 verwijderd.
Al is dit nog een geruime tijd, toch zal
het voor de vrijzinnigen zoo langzamer
hand tijd gaan worden in hun vereeni-
gingen ernstig de vraag onder oogen te
zien of samenwerking bij de komende
stembus op vast accoord mogelijk zal
zijn. We wezen er reeds meermalen op,
dat verschillende teekenen er op wijzen,
dat de drang naar samenwerking steeds
krachtiger wordt. Zeer teekenend is het
zeer zeker, dat één der minst verzoe
ningsgezinde vrijzinnigdemocraten, de
heer Treub, te Gasseiternijeveen een
redevoering hield, waarin hij zich zeer
welwillend over de oudliberalen uitliet.
Wie eenigszins met de politieke geschie
denis der laatste jaren bekend is, weet,
dat de felste oppositie tegen de vrij
liberale partij steeds kwam van den kant
der vrijzinnigdemocraten. Blijkbaar ziet
men daar thans in, dat het hoog tijd
wordt alle gelijkgezinden te vereenigen
in den strijd tegen de clericaal-conser-
vatieve coalitie van Rome en Dordt. Let
welalle gelijkgezinden. Een samengang
toch op vast accoord kan o.i. alleen
plaats vinden op den grondslag van het
Algemeen Kiesrecht, zonder dat dit door
het amendementsrecht van de Eerste
Kamer, verzwakt zou worden.
Alle vrij-liberalen zuilen daarvoor
zeker niet te vinden zijn, doch een deel
hunner o.a. prof. de Visser van IJzen-
doorn en de N. R. C. zullen op den
genoemden grondslag tot samenwerking
te vinden zijn.
Wij achten zelfs met dit deel de samen
werking minstens zoo goed mogelijk als
met dat" deel der vrijzinnigdemocraten,
dat halsstarrig vasthoudt aan de dwang
verzekering. Juist de ervaring in den
laatsten tijd opgedaan, leert, dat, indien
eene beweging onder het volk leeft, het
de actie voor Staatspensioneering is. In
het district Hoorn bv. kon geen vrijzin-
hig candidaat kans maken, die niet een
FEUILLETON.
NAAR
FELIX HOLLAENDEK.
24)
Terwijl ik dezen brief las zag ik Marianne niet
aan.
Ik las hem en een gevoel van namelooze angst
snoerde mij de keel toe. Ik wist dat zijn inhoud in
Hen geest van Marianne's fatalistische stemming
was. Er stak iets duivelsch in dien brief, iets als
"■n wilde bedreiging, iets van bet onzalige geloof
aan hel en vagevuur.
Ik voor mij word hard en weigerachtig. Zoodra
mij bet mes op de keel zet, mij met verwen-
scningen wil vangen.
En toch was deze brief, zonder dat zij het gissen
aonde, sterker inzijn uitwerking, dan hij onderandere
omstandigheden had kunnen zijn, omdat ik Marianne
gevonden had. Ik was de ryke, tot wien als 't ware
net geluk gekomen was, terwijl voor Dorothea hét
mven in een ondoordringbaar duister gehuld was.
nat hielp bet haar of zij al kermend steenen naar
J wlerP. die mij toch niet bereiken konden.
En dan, waren er niet in haar schrijven verwijten,
'f,fnnjhaar standpunt uit billijk waren?
i* keek ontstemd naar Marianne.
o moge geven, dat zij my in deze uren verlaten!
beslist voorstander van Staatspensionee
ring zonder premiebetaling was.
Als hoofdpunt op 'l program van sa
menwerking zal dan ook o.i. ongetwijfeld
de Staatspensionneering moeten voorko
men. Als derde, zeker niet het minst
voorname punt, komt daarbij de strijd
voor de handhaving van ons vrijhandels
stelsel, tegen de Tariefwet Kolkman. Hoe
korter een program is, hoe beter.
Het lijkt ons toe, dat de strijdleuze
tegen de Tariefwet, door het Algemeen
Kiesrecht tot de Staatspensioneering de
aangewezene is voor 1918.
Van plericale zijde zal men zeker
trachten den schoolstrijd weer te doen
ontbranden. De onverzoenlijke subsidie
jagers zullen niet rusten, voor zij de
openbare school hebben vernietigd en
door hun sectescholen de cleiicale heer
schappij hebben gediend.
Welnu, wij zullen ook dien strijd niet
schromen. Als de strijd het vraagt, zul
len wij overal ten krachtigste voor het
behoud der openbare school ageeren.
Doch voor alles, men kome er toe, de
gelijkgezinden tot een krachtig legerkorps
te mobiliseeren. Gelukt dat niet, dan zal
in 1913 de strijd tegen de clericale coa
litie niet met hoop op goeden uitslag
gestreden kunnen worden.
De samenwerking geschiede, zoo schre
ven wij, op vast accoord. 't Geeft niets,
als we den strijd ingaan zonder behoor
lijk vastgesteld te hebben op welken
grondslag we samen zullen gaan. Men
zal ons wellicht toewerpen dat het niet
aangaat over samenwerking te spreken
en daarnevens reeds nu de eischen te
formuleeren. Wij kunnen dat bezwaar
niet toegeven. Al staat het niet aan de
pers en allerminst aan ons, voor te
schrijven, wat moet geschieden, we heb
ben volkomen het recht in een
artikel de voorwaarden neer te schrijven,
die o. i. voor een gezonde en krachtige
samenwerking moeten worden gesteld.
Wat helpt het, als we straks mochten
zegevieren met behulp van vrijzinnig
democraten, die star vasthouden aan de
ongelukkige dwangverzekering?
Er zit niets anders op, zal het ooit tot
een krachtig handelen komen, dan kan
men toegeven op ondergeschikte punten,
doch de groote vraagpunten wegdoezelen,
dat gaat niet. Wij hopen ten zeerste, dat
het spoedig tot een degelijk overleg tus-
schen de verschillende hoofdbesturen zal
komen.
De gehuwde ambtenares.
Minister Heemskerk heelt een wets
ontwerp ingediend, waarvan de strekking
is de vrouwelijke ambtenaar te ontslaan
uit rijks- of gemeentedienst, wanneer
zij in het huwelijk treedt.
Dit ontwerp van wet is een der dui
delijke bewijzen, hoe het conservatisme
bij dit kabinet voorzit. Het klinkt heel
mooi te zeggen dat de plaats der vrouw
in het huisgezin is en zij daar haar plich
ten heelt te vervullen. Zoo zou inderdaad
de toestand moeten zijn. Doch we weten
allen wel, dat in zeer veel gevallen de
inkomsten van een man zoo laag zijn, dat
de arbeid der vrouw het tekort moet
aanvullen. Zoo is het niet alleen met tal
van gehuwde ambtenaren, doch zoo is
het ook op de vrije arbeidsmarkt. Hoe
veel gehuwde vrouwen verrichten niet
fabrieksarbeid? Hoevelen zijn er niet op
de steenfabrieken. Hoevelen nemen er
's zomers niet een werkzaam aandeel in
den landarbeid Welnu, al die duizen
den vrouwen laat men ongemoeid en
terecht. Verbeeld u, dat een regeering de
vrijheid zoo durfde inperken, dat ze allen
vrouwenarbeid verbood!
Wat doet nu de regeering. Op hoogst
onbillijke manier gaat ze voor ééne cate
gorie namelijk voor d° gehuwde ambte
nares den arbeid in staats- en gemeente
dienst verbieden. Zij doet dat niet in de
eerste plaats om de belangen van den
dienst. Het heet, dat dit verbod van den
arbeid der gehuwde ambtenares vooral
ten doel heeft de eerbiediging van't hu
welijk door de overheid!
Schijnheiliger argument is kwalijk
denkbaar! Als de ambtenares in vrije
liefde gaat samenwonen, doet de regee
ring er niets aan! We zeggen niet, dat
dit zal gebeuren. Doch het teit, dat een
wetsontwerp als 't genoemde zoodanige
gevolgen kan hebben, veroordeeld het
reeds van te voren.
Is bij dit ontwerp een christelijk be
ginsel betrokken? De Kuypergroep zal
het wellicht beweren. Welnu, het ont-
Ze zag er hpel ernstig uit, maar ook was die rust
en klaarheid 111 haar, die op mijn onbestendige natuur
altijd weer haar toovermacht uitoefenden.
Ze streek met haar hand over mijn voorhoofd en
leunde met zachte overgave tegen mij aan, en met een
smartelijk lachje zei zeIk meen deze arme ziel
voor me te zien, die met alle vezelen je aanhangt.
Uit ieder woord van haat spreekt de liefde en als je
ze heden terug riep, zou ze deemoedig tot je komen,
haar haat zou in damp opgegaan zijn en met stralende
dankbare oogen zou ze zich voor je buigen. En als ze
zich zelve heeft gekneld, naar je eigen meening tot
bloedens toe, deed ze het uit angst om uwentwille.
Zoo sprak Marianne en sloeg haar armen om mij
heen.
34.
Ik heb Dorothea geschreven, hard en beslist, dat ik
zulk een uitpluizen niet duld. Het kan zijn, dat ik op
mijn geluk trots ben en dat in'mijn zelfbewustzijn iets
onbillijks gelegen is, maar ik gevoel dat zij mij, in
een net van toorn en liefde vangen wil zooals de spin
de vlieg.
In mijn brief schrijf ik onder meer: Ik zal je
geen oogenblik verhinderen, je plan tot uitvoering te
brengen. Je aanklachten zie ik koelbloedig tegemoet,
en ik beloof je nureeds mij niet eens te zullen verdedi
gen. De wereld en de menschen laten mijonverschillig;
als ik je toch nog antwoord, is het, omdat ik ten
slotte geloof datje hart eigenlijk niet wist, wat^je hand
neerschreef.
Daarop zond ze me het portret van mijn zoon, met
verdroogde veldbloemen, die mijn dochtertje voor me
geplukt had en ze schreef er hij:
Je zoon zal je met zijn grpote, treurige oogen door
dringend aanzien en je dringende dingen vragen, die
je het hart mogen open rijten, zoo als jij het mij
gedaan hebt. De kinderen smeeken me by iederen brief,
dat ik je zal groeten en kusjes overzenden. Ik zou ze
't liefste toeroepen: Jelui hebt geen vader meer;
want hij, die dien naam draagt stoot jelui van zich en
beschouwt je als een last. Maar daar hun onschuld mij
beangstigd, hoor ik hun zwijgend aan, hoeveel pijn
mij hun vragen ook doen. Zij moeten me het geluk,
waaraan ik behoefte heb geven en zij zijn het die mij
zooveel zielsverdriet berokkenen. Want bij mij zullen
ze worden, wat ik ben Vertreden schepsels, terwijl
ze door jou omhoog hadden kunnen stijgen. Ik zeg
je evenwel voor eens en voor goed: Ik wil niet voor
de wereld je weggejaagde vrouw zijn. Je hebt naar het
uiterlijk alles zoo te schikken, dat noch ik noch mijn
kinderen zich te schamen zullen hebben, Je schrijft
jij moet kunnen stijgen, jij alleen en je vrouw en
kinderen dan
Moet ik hier in mijn eenzaamheid neerzitten en
tevreden en dankbaar je brieven in ontvangst nemen?
De hand kussen die me slaat? Ik ben ook maar een
arm mensch, die onder zulk leed ineen zinken moet.
Als je tot besluit de hoop uitspreekt dat mijn hart
niets geweten zou hebben van wat mijn hand schreef,
dan zeg ik je, dat mijn harter even veel van geweten
heeft als het jouwe, toen jij mij datgene aandeed, wat
een vrouw het ergste is. En nu nog wat: ik blijfin
geen geval hier als een bannelinge, waar ik reeds
met wantrouwen wordt aangezien, waar' iedereen
gelooft, dat ik de een of andere misdaad gedaan heb.
En mijn heele misdaad bestond daarin dat ik jou
buitenmate liefhad. Dat ik jou alleen, heel alleen be
zitten wilde. Ik herinner je aan die plaats in John
Gabriel Borkman, die bij de opvoering op ons beiden
zoo schokkend werkte, waar na een verwoest leven
werp-Heemskerk wordt ten slotte bestre
den door mr. Lokman. Het loont de
moeite zijn bestrijding aan te hooren.
Zoo schreef hij nog onlangs in zijn blad
„De Nederlander" het volgende:
De regeering vraagt geen bijzondere
regeling van de gevolgen bij gebruik
making van haar recht tot ontslag, zij
vraagt een algemeenen regel voor ont
slag der in het huwelijk tredende amb
tenares, en deze regel kan niet zonder
meer op het dienstbelang worden geba
seerd. Trouwens de uitzonderingen die
zij zelf voorstelt, bewijzen dat somtijds
het dienstbelang door het behoud
der gehuwde ambtenaren niet wordt
geschaad, en zij zal wel niet beweren
dat haar uitzonderingen niet met nog
eenige andere te vermeerderen zijn.
Dienstbelang kan dan ook, naar ons
gevoelen, slechts voor ieder bijzonder
geval worden aangevoerd.
Trouwens, de Minister zegt zeer on
omwonden, dat de strekking van zijn
wetsvoorstel niet ishet belang van den
dienst, maar: eerbiediging van het huwe
lijk door de Overheid te waarborgen."
Ziehier, wat o. i. de iout is van het
ontwerp. Het keert zich tegen de vrouw-
ambtenares, alsof deze, door te huwen
en in dienst te willen blijven reeds daar
door den eerbied voor het huwelijk met
voeten treedt. Wij zeggen niet dat dit
nooit het geval is, maar wij ontkennen
dat de Overheid het recht heeft de vrouw
in haar dienst, en wel de vrouw alleen,
tot zulke eerbiediging te dwingen door
ontslag. Den man laat zij ongemoeid.
De man, die op allerlei wijzen den eer
bied voor het huwelijk practisch met
voeten treden kanblijft in 's lands dienst.
Hem treft geen verwijt, en zeker geen
ontslag, al blijft in zijn particuliere leven
niets over wat naar eerbied voor het
huwelijk gelijkt. Wij zeggen niet, dat
wij zouden wenschen, dat de Overheid
het particuliere leven harer ambtenaren
tot reden van ontslag maakte, (in som
mige gevallen zal zij dit kunnen en o.i.
moeten doen), maar wij komen er tegen
op, flat, zelfs in zulke uilersten, met het
geval wordt gerekend, terwijl de vrouw
geheel anders, eenvoudig onbruikbaar
wordt genoemd door het enkele feit dat
zij trouwt. Zelfs rekening houdend met
een vrouw grijs van baar den man, die haar verstoten
en in baar geluk bedrogen heeft, op den dag der
afrekening, toeroept: Jij hebt de zwaarste misdaad,
het grootste vergrijp aan mij begaan, wantje hebt het
liefdeleven in mij gedood. Ik ben nog jong en hoewel
geestelijk en lichamelijk gebroken. Vol verlangen en
lust om te leven en ik roep je dezelfde woorden toe
die je in de ooren zullen klinken en bij iederen stap
vervolgen: „Je hebt het liefdeleven in mij gedood."
Dorothea.
Ik lees de laatste woorden nog eens over en haal
zwaar adem.
Ze strijd met wapens, die fijner geslepen zijn dan
Florentijnsche dolken en als een vermetele en van
zijn doel zekere strijder etoot ze toe.
Het is alsof geheel haar ziel er naar verlangt ons
beiden het doodsmaal te bereiden.
Ik weet, dat ze me niet wil loslaten, als ze niet met
me leven kan wil ze me dood hebben. In haar oogen
vlamt een verterend vuur.
En vóór mij ligt nog een leven vol schoonheid.
Dat leven dat ik nooit zoo vast, heb omklemd, zoo
diep en innig hebt doorvoeld, als in deze dagen van
geluk en leed.
Waarom ben ik niet als duizend anderen, die met
vaste hand hun ketenen verbreken en zonder omzien
met opgericht hoofd een nieuw leven beginnen?
Wat helpt mij deze vraag?
Ik ben zooals ik ben 1 Ik schryf baar trotsche
brieven, toon me koud en boog tegenover haar en
ga toch gebukt onder al liet leed dat ze me aandoet.
En zooals ik ben, is ook Marianne.
Wij vatten ons leven en onze liefde als een duister
noodlot.
Wordt vervolgd).