Officiéél Nieuws-en Advertentieblad
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD,
Het laatste geluk.
12de Jaargang.
Woensdag 20 December 1911.
No. 5
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
TTltgrarve der
te Middelharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Mr. Patijn bij de Staatsbegrooting.
II
In ons vorig nummer hebben wij van
mr. Patijn's uitnemende rede dat gedeelte
opgenomen, waarin hij aantoonde op
welk een onverantwoordelijke wijze deze
clericale regeering de militaire uitgaven
heeft opgedreven. Niet minder belang
wekkend, was mr. Patijn's betoog, over
onze financiën.
Mr. Kolkman maakte zich met een
nietszeggende betoogje van zaakkundige
critiek van onzen afgevaardigde af.
Wie de Handelingen der kamer leest,
krijgt den indruk, dat de minister zelf
voelde, dat tegen mr. Patijn's betoog
weinig of niets was in te brengen.
Mr. Patijn sprak over onze financiën als
volgt
Mijnheer de Voorzitter! Het zij my ver
gund enkele opmerkingen te maken van
flnancieelen aard en daarna een korte be
schouwing te houden ten aanzien van de
wetsontwerpen betreffende de arbeidersver
zekering, die bij de Kamer aanhangig zijn.
Ik heb dit jaar geen aanleiding te treden
in breed opgezette ficancieele beschouwin
gen. Mijn standpunt tegenover de belasting-
politiek van deze Eegeering is nog geheel
hetzelfde, dat ik al meermalen hier heb
ontwikkeld, en naar het my voorkomt is
in den toestand van onze financiën in de
laatste jaren niet zoo heel veel veranderd.
Trouwens dienaangaande kan ik mü geheel
aansluiten aan de cyfers en beschouwingen
vervat in de als altijd heldere en degelijke
Millioenen nota, die wy van den Minister
van Financien hebben gekregen. Ik ga met
den Minister mede, wanneer hy erop wyst,
dat de toestand van onze financiën eeniger-
mate is verbeterd. In het bijzonder treedt
die verbetering aan het licht, wanneer men
de resultaten van de dienstjaren 1909 en
1910 in oogenschouw neemt, welke veel
beter zyn dan wy hadden mogen verwach
ten, toen de begrootingen voor die dienst
jaren werden vastgesteld. Wij danken dit
geheel aan het verschijnsel, dat nu reeds
meer dan 20 jaren de kracht uitmaakt van
ons financiewezen, aan het snelle accres
van de middelen.
De opbrengst der middelen gaat metsnel-
feuilleton.
NAAR
felix hollaender.
12)
Op de tafel staat, haar portret. Haar dunne lippen
zijn op elkaar gedrukt.
heid?le*:m^n *even<^&e pbantasie of is het werkelijk-
Maar het lijkt me, alsof om haar mond een triomf-
lach speelt.
®.e verdedigt u tegen mij, maar ik ben sterker
dan gij gij moet u buigen, gij moet u in uw nood
lot schikken, yan mij komt ge niet meer af.
Ik wend my af. Er hangt aan den wand een groot
portret van mijn vader. Hy ziet my zoo levendig
aan, als wilde bij me toespreken, als wilde hij zeg
genmijn jongen, wees toch man I Ieder mensch
heeft recht op geluk heb de kracht en maak je los.
al t andere is zwakheid en weekheidHet leven
'igt voor je, heb dus moed!
Het slaat drie uur. De morgen begintaltegloren.
Het is me, alsof ik eer bet dag is met, alles klaar
moet zijn. Deze woning staat me tegen. Geen uur
Wl] ik langer meer hier zijn.
Horgen ga ik en zal het den huisheer melden,
ik zat haar schrijven, alles zeggen, maar ik moet
heid naar boven. Ik zal daarvoor geen
cyfers geven; wie ze kennen wil kan deze
in de statistieken vinden. Ik wijs er alleen
op, dat de middelen voor 1912 6,7 millioen
hooger kunnen geraamd worden, niettegen
staande daarby geen rekening is gehouden
met de meerdere opbrengst van degewyzigde
Successiewet.
De middelen gaan zoo snel naar boven,
dat er, om het zoo uit te drukken, moeilijk
tegen op te ramen valt. Men kan wel cijfers
noemen, maar een rationeel ramingsstelsel,
dat met een dergelyken snellen voortgang
van de belastingen rekening houdt, is be
zwaarlijk vast te stellen.
Dit is natuurlijk een uitermate gunstig
teeken, een teekeD, dat een weisprekend
getuigenis aflegt van de steeds toenemende
welvaart hier te lande, en dat daarom zoo
opmerkelijk is, omdat men niet alleen op
enkele gunstige jaren kan wijzen, maar
omdat onafgebroken nu sedert meer dan
20 jaren enkele tydelyke vertragingen
van een of twee jaren daargelaten die
vooruitgang voortduurt.
Bij een dergelyken gang van zaken rijst
de vraag, of men zich niet tweemaal moet
bedenken, voordat men den grooten sprong
in het duister gaat doen, die het verlaten
van ons beproefd vryhandelsstelsel zou
beteekenen, om over te gaan tot het pro
tectionisme. Ik hoop nog altijd, dat de
Regeering er ten slotte voorzal terugdeinzen,
om de tariefwet hier te willen doordrijven,
doordrijven tegerr het steeds toenemend
verzet van de natie in, een verzet, dat
voortkomt uit alle klassen van de bevolking,
en dat ook geleid wordt door politieke
geestverwanten van deze Regeering.
Intusschen, daar wil ik op het oogenblik
niet op ingaan.
'k Wil slechts aanteekenen, dat ik instem
met de Regeering, waar zij den flnancieelen
toestand eenigermate verbeterd acht.
Maar al zijn de resultaten beter dan wy
hadden kunnen verwachten, wy moeten ons
niet verhelen, dat die toestand nog geens
zins is bevredigend. Die toestand steekt nog
altijd ongunstig af, wanneer wy letten op
de periode, die aan de tegenwoordige is
voorafgegaan. De resultaten van 1892
1907, een 16-jarige periode, gaven in totaal
over den geheelen dienst, gewoon en buiten
gewoon, der Staatsbegrooting, slechts een
tekort van 1 '/2 millioen, op dit tijdperk
mag dus inderdaad als op een zeer gunstig
tijdperk worden gewezen. By dit tekort van
l'/2 millioen is echter geen rekening gehou
den met de zeer abnormale gift aan Neder-
landsch-Indie, van pl, m 40 millioen gulden.
Indien men daarmede rekening houdt, komt
nog wachten, nog weken wachten. In dezen ellendi-
gen toestand kan ze het niet dragen.
Laat ik gaan lezen. De boekenkast staart mij aan.
De keus is gemakkelijk. Er zijn slechts Shakespeare,
Goethe en den Bijbel.
Goethe: „Morphologie derplanten" Neen,dat
van daag niet. En Shakespeare: „Koning Hendrik
de Achtste." Ik ben een ongeluksvogel.
Ik grijp nu tot laatste troostMaccabeën, Hoofd
stuk I„Zeven broeders werden na elkaar met de
moeder gedood."
Ik lach in mijn eenzaamheid. Het mag niet zijn.
Ik schik me in mijn lot. Ook deze nacht zal voor
bijgaan.
7
De hond ia me geblevener is geen mogelijkheid
hem kwijt te raken. Met het ernstigste gezicht ben
ik naar het naastbijzijnde politiebureau gegaan en
heb mijn gevonden voorwerp getoond.
Bijna was men grof tegen me geworden. Toen hy
als een bastaardsoort werd erkend had h\j alle
sympathie bij de veiligheidspolitie ingeboet.
De wachtmeester vroeg me heel brutaal, wat zij
met den hond zonden aanvangen ik antwoordde zoo
hoffelijk mogelijk, dat ikj den hond gevonden baden
mij als eerlijk man verplicht had gezien mijn vondst
aan te geven. Ik breng alzoo den hond, verklaarde
ik verder en verzoek, dat u de omstandigheden en
de plaats, waar ik hem gevonden heb, in het proces
verbaal zult opnemen.
De beambte antwoordde terug, dat bet't beste was,
dat ik den hond hield tot de verliezer zich aanmeldde.
Daarmee verklaarde ik genoegen te nemen.
Ik heb den hond dokter genoemd Hij is verstandig,
hij blaft als bet noodig is en is stil als ik het wensch.
men voor die 16-jarige periode tot een tekort
van ruim 40 millioen. Vergelijkt men daar
mede de resultaten van de jaren 1908,
1909 en 1910 van het afgeloopen tijdperk,
dan zien wy al dadelijk een geheel ander
beeld. "Voor die drie jaren alleen is er een
tekort op den totalen dienst van bijna 22
millioen, terwijl, ook als het blijft meeloo-
pen, de dienst voor 1911 eveneens een groot
tekort zal aanwijzen. Dit geldt eveneens
voor den dienst 1912.
Wanneer de middelen blijven vloeien
zooals zy tot nu toe hebben gedaan, dan
zal hst totaal tekort over de jaren 1908 tot
1912 ongeveei gelijk zijn aan dat van de
16-jarige periode daaraan voorafgaande, en
dat terwijl wij in die 16-jarige periode nog
hebber, gehad de zoo abnormale uitgaaf
voor Indie, en zich in deze 5-jarige periode
Diets bijzonders heeft voorgedaan. Er is dus
in zooverre wel achteruitgang. Er is inder
daad ook iets veranderd. Wat veranderd
is is dit. Ook vroeger hadden wij meevallers
op de middelen, doch vroeger konden die
worden gebruikt om de buitengewone uit
gaven geheel of gedeeltelijk le dekken.Dit
komt, omdat de begrootingen voor den
gewonen dienst by de indiening sluitend of
by'na sluitend waren. Daardoor kregen wij
het in onze macht om, zonder dat ons
financiewezen verstoord werd, ons een zoo
buitengewone uitgaaf als de 40 millioen
voor Indie te getroosten. Zoo was de toe
stand en zoo behoort hy ook te zijn. Een
land dat in vrede en voorspoed leeft, moet
op zijn gewonen dienst overhouden, zal het
opgewassen zijn tegen die tusschenkomende
gebeurtenissen, die zich in het leven van
iederen Staat nu en dan voordoen, en
waarbij men staat voor de noodzakelijkheid
van zeer buitengewone offers. Tegenwoordig
is er van overhouden geen sprake. Wij
mogen dankbaar zijn, als de meevallers op
de middelen het bereikbaar maken, dat de
gewone dienst ongeveer sluit, doch over
schotten op den gewonen dienst zijn er niet
meer. Mocht er dus iets buitengewoons
voorvallen, geiyk wy in de voorafgaande
16-jarige periode hebben gehad, dan zouden
wy zeker financieel in moeilijkheden komen
Er is reden te meer voor voorzichtigheid,
omdat wy, de Staalsfinanciën besprekende,
de spoorwegfinanciën niet moeten vergeten,
die ik nu slechts zal noemen, omdat het
na het verschijnen van het rapport der
spoorwegcommissie wel voor iedereen zal
vaststaan, dat op den duur de slechte uit
komsten van de spoorwegfinanciën ten
slotte voor rekening van den Staat moeten
komen.
Al is er nu allerminst reden om ach en
Hij is aanhankelijk zooveel als men van een honden-
ziel verwachten kan en daar de eigenaar zich niet
aanmeldt hoort hij mij rechtmatig toe.
Ik ben op hem alleen aangewezen, want juffrouw
Marianne Delius mag ik niet schrijven.
Van den Rijn komen spaarzaam berichten. Ik tracht
weder te arbeiden. Maar 't is alsof het papierbetoo-
verd is. 't Gaat niet. Eens heb i k het meisje ontmoet. Ik
wilde naar haar toegaan, doch groette haar slechts
ernstig en deftig. Ik zag| haar verbleeken, mijn groet
even beantwoorden en snel verder gaan Ikwiïdehaar
vervolgen, maar iets hield me terug. Wie zal zeggen,
wat het was
Toen ik dien dag 's middags thuis kwam vond ik
het volgende brieije: „Ik dank u voor uw vriende
lijken groet, Marianne Delius."
Ze is toch beter dan ik, ik zal haar schrijven.
„X. Y. geeft zich de eer mejuffrouw Delius ten
five o clock tea te noodigen. Victoria en Koningin
Augusta-straat op den hoek wordt zij gewacht. Slecht
weer is geen beletsel."
Misschien haalt ze den brief af. L.. L. 99 Post
kantoor 30.
Morgen Zondag is ze vrij.
Xk ga met mijn hond uit om den brief te bezorgen.
Maar Dokter ziet me zoo bestraffend aan, dat ik
den brief weer verscheur. Thuis evenwel heb ik er
weer spijt van en wreek mij Jmet het arme dier te
slaan.
Hij roert zich niet en neemt de slagen als een wei-
verdiende straf aan. Ik zet me tot lezen in Hofmanns
Kater Murr, een roekeloos ongelukkig mensch met
een arme gekwelde ziel.
8.
't Is halfzes 's avonds. Ik ga de trappen op naar haar
atelier, ik open de deur, na eenige aarzeling, zij staat
wee te roepen over den toestand onzer
financiën, dienaangaande hevige alarmkre
ten te doen hoorei), wanneer wy den toe
stand van heden vergelijken met den voor-
gaanden, dan acht ik het toch wel geraden
om te waarschuwen tegen een optimisme,
dat misplaatst zou zyn, en waarvoor toch
eenig gevaar bestaat, nu het den schijn
heeft, alsof wy werkelijk de ongunstige
periode waarin wy nu verkeeren zonder
ernstig kleerscheuren zullen doorkomen.
Alvorens af te stappen van de onderwer
pen, in de Millioenennota behandeld, zou
ik een vraag aan de Regeering willen doen.
De Minister teekent in zijn Millioenennota
aan, dat hy voor den dienst van 1912 rekent
op een opbrengst van 2 millioen uit het
door hem ingediende ontwerp-debietrecht
op tabak. Het spreekt vanzelf, dat er op
dit oogenblik geen sprake meer kan zyn,
dat de opbrengst van dit nieuwe middel
voor het dienstjaar 1912 kan worden ver
kregen. Tot nog toe hebben wy geen Me
morie van Antwoord betreffende dit wets
ontwerp ontvangen, en al hadden wy die,
dan zou er van behandeling van het ont
werp vóór Kerstmis toch geen sprake kun
nen zijn. Daarop kom ik echter niet.
Ik wilde aan de Regeering deze vraag
doen. Is het haar inderdaad ernst, dat zij
het ontwerp tot het heffen van debietrecht
op_ tabak nog door deze Kamer wil behan
deld zien Verwacht men inderdaad nog,
dat deze Kamer dit ontwerp zal behandelen
en aannemen? Rekent de Minister nog voor
de toekomst op de opbrengst van dit debiet
recht? Het zou mij verwonderen, indien
de Minister van Financiën deze vragen met
overtuiging bevestigend zou beantwoorden
want ik kan mij niet anders voorstellen
dan dat de Regeering toch wel goede vrien
den zal hebben in deze Kamer, die haar
zullen hebben gewaarschuwd, dat zij even
tueel met dit tabakswetje een leelyke pijp
zal rooken.
Een van de twee punten, die ik eigenlijk
bespreken wilde, is een punt, dat mij in
den laatsten tijd zorg baart, namelijk' de
daling van de koersen van onze Nationale
Schuld, een daling, die veel sterker is dan
de gestegen rentestandaard zou wettigen.
Sedert December 1909, een tweetal jaren
terug, heeft onze 3 pets. Nationale Schuld
om die nu maar als type te nemen
niet minder dan 9 a 10 pet. in koers ver
loren en dat is veel, ja, veel te veel.
Nu houd ik in de eerste plaats in dit op
zicht rekening met een tijdelijken factor,
die den koers van die schuld op het oogen
blik drukt. Ik bedoel den druk, die op onze
steeds gevoelige Nederlandsche markt wordt
voor me. Ik zie hoe ze haar kalmte tracht te bewaren
tot ze eindelijk eenigszins spottend zegtu wenscht
toegelaten te worden?
- Ja, Marianne Delius, als u vrij is
- Binnen vijfentwintig minuten ben ik vry, zegt
ze zacht, bij het loket van het station kom daar.
Tot straks.
Ik wacht daar. De menschen komen en gaan. Zij
komt en zegt:
Daar ben ik.
Twee tweede naar Grünau
Zij kijkt me verschrikt aan zegt geen woord
De trein vertrekt en in onze coupé is 't. doodstil.
Zij blijft eenigszins verlegen kijken en ik ontwijk
haar blik. Als de trein eindelijk stilstaat zegt ze
Niet waar, u is slecht gehumeurd?
Neen wel wat verstrooid
En herhaald zij.
En knorrig. Maar ik dank u voor uw bief. U
is werkelijk goed.
Vindt u? U heeft mijn brief ontvangen en niet
beantwoord
Ja wel, maar niet verzonden.
En waarom niet?
Mijn hond heeft gebromd
Zij schatert het uit van lachen.
Lach niet, de hond heeft veel bij mij in te
brengen 1
Ik vertel baar van den hond.
Wij wandelen door de tuinen die aan het meer
liggen, wij komen aan een beukenboschje,»de zomer
avondlucht doet ons goed het is daarbij zoo stil, zoo
wondervol stil.
(Wordt vtrvolgd)