W Officieel Nieuws- en Advertentieblad EEESTE BLAD. voor Overflakkee en Goedereede. Het laatste geluk. I2de J aar gang. Woensdag 13 December 1911. No. 4 Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG. Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50. Afzonderlijke nummers0,05. TTitgfa/ve der te Middeiharnis. Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60. Iedere regel meer0,10 Groote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend. Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux nemen Advertentiën aan. Berichten van cerrespendenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middeiharnis. Mr. Patijn bij de Staatsbegrooting. Bij de Algemeene Beschouwingen over de Staatsbegrooting is geen redevoering gehouden zoo belangrijk en zoo uitne mend gedocumenteerd, als die van onzen afgevaardigde, mr. Patijn. Men zou dit prachtig betoog in drie gedeelten kunnen splitsen. In het eerste deel besprak mr. Patijn onze financiën, het tweede deel van zijn betoog toont aan, hoe deze cleri- cale regeering de millioenen onverant woordelijk verspilt aan het militairisme, terwijl de redenaar in het derde deel de wijze besprak, waarop minister Talma de sociale verzekeringswettten voorbe reidt. Wij zullen dit uitnemend betoog in zijn geheel onder de aandacht onzer lezers biengen. Wij plaatsen ditmaal mr. Patijn's uiteenzetting Hoe de tegenwoordige regeering de oorlogsuitgaven opdrijft. Heeft de Regeering ooit voor zich zelf nagegaan, met hoeveel tijdens haar bewind de militaire uitgaven reeds ge slegen zijn en met hoeveel ze bij ver wezenlijking van de door haar ingedien de of aangekondigde plannen nog stijgen zullen? Ik heb de rekening opgemaakt en ik ben gekomen tot een onrustbarend cijfer, een cijfer, zóó hoog als nog nooit door eenige Regeeringin Nederland is bereikt. Ik zal die berekening hier mededeelen. "Wij moeten in de eerste plaats nagaan, met hoeveel nu reeds de militaire uit gaven tijdens het tegenwoordig bewind zijD gestegen. Om dat te doen, moeten wij hebben een basis van vergelijking. Ik heb die gevonden in de begrooting voor 1908. Maar de begrooting voor 1908 is niet zoo maar zonder meer te gebruiken als vergelijkingsbasis, omdat ze eerst moet verminderd worden met twee posten lo. met de 6 ton voor de marechaussee, die in 1909 voor het eerst naar het IV de hoofstuk zijri verhuisd, en 2o. met de uitgave van 4'/2 ton voor het nood wetje feuilleton. naar felix hollaender. 11) Ze trok de handen van mijn gelaat en zag me trotsch aan. rooet "iet weenen, bracht ze met moeite uit, dicht I "nS' raiJ"n ^este, '9 het geluk, het groote geluk Ze trok me mee naar mijn werkkamer, de lichten werden onstoken. Ze wilde me tot dansen noodzaken, tot een laasten dans. Goed, zeg ik. laat het zijn en ik reik haar mijn arm. Maar laat ons voordat we dansen nog eens de kinderen zien. We gingen de slaapkamer binnen, en beschouwden nog eens stom de kleinen, die zonder iets te vermoeden voortdroomden. De jongen op de sofa, was van moeheid ingeslapen, enR.. dienstmeisje was naar haar kamer gegaan. Bij het zien der kinderen vertrok mijn vrouw haar gezicht en maakte met haar slanke vingers tasten de Bewegingen in de ruimte. De waan vervloog en de droeve werkelijkheid stond weer voor haar. Sabvon, de beroemde wet van de 2200 jassenaangevers, die natuurlijk voor rekening van deze Regeering blijven. Wanneer men de begrooting voor 1908 op die wijze vermindert en ik geloof, dat daartegen ook aan de zijde van de Regeering geen bezwaar zal bestaan hetzelfde stelsel heb ik twee jaar geleden toegepast en toen heeft de minister van Financiën mij zeer uitvoerig beantwoord, maar die vergelijkingsbasis niet aange tast wanneer men dat doet, zeg ik komt men tot het resultaat, dat de hoofd stukken VI en VIII voor het dienstjaar 1908 een eindcijfer vertoonen van f45.860 000, terwijl de hoofdstukken VI en VIII voor het dienstjaar 1912 een eindcijfer vertoonen van f50.660.000. Wij staan dus nu reeds voor een verhoo ging van militaire uitgaven, die voor de verantwoording van deze regeering komt van f 4.800 000. Dat is op zich zelf een hoog cijfer, maar een cijfer, dat te meer beleekenis krijgt, als men bedenkt, dat in dat bedrag niets begrepen is ter verwezenlijking van de plannen op militair gebied, die de eigenlijke hervormingsplannen van deze Regeering zijn, met uitzondering alléén van een gedeelte van de kosten voor de verbetering van de positie der officieren van de landmacht, welke in de begroo ting voor 1912schuilen. Maar behalve een deel dier kosten is in dat bedrag van f 4.800.000 niets begrepen van de uit gaven, noodig voor de verwezenlijking van de plannen dezer Regeering. Dan staan wij dus nu reeds in die vier jaren voor een stijging van bijna vijf millioen, en dat cijfer is des te minder bevredigend, omdat, zooals wij bij de be handeling der Militiewet gehoord hebben, de toestand van ods leger zoo verbazend veel te wenschen overlaat. Het is een merkwaardig verloop van zaken, als men het nagaat. Daar zit een Kabinet, opgetreden omdat het dedefen- siebelangen niet veilig achtte in handen van een liberaal Kabinetdie Regeering zit er bijna vier jaar, bijna den normalen zittingsduur van een Regeering in Neder land zij heeft de militaire uitgaven opge dreven met bijna vijf millioeD gulden, en de resultaten zijn, zooals wij bij de behandeling van de Militiewet hebben Zij verborg het gelaat in de handen en sprak, bevend over haar geheele lichaam Waarom ben je zoo slecht voor me en waarom heb ik kinderen, arme onschuldige kinderen Ik kuste haar tranen weg en 6prak geen woord voerde haar naar de eetkamer, waar ik haar te eten en te drinken gaf, bracht haar naar bed, doofde de veie lichten uit, nadat ik het kind weer in zijn bed gelegd had. Toen zij geheel uitgeput allang ingeslapen was, zat ik nog in de duisternis testaren en in dezen nacht, hond, heb ik geen oog toegedaan en wist ik dat we scheiden moesten, wilden we elkaar niet van het leven berooven. 6 Hond, wat zie je me ontzettend onverschillig aan, terwijl de donkere schaduwen van het voorbijgegane zich afteekenen, heb toch wat medelijden met me! Hij kwispelt maar met zijn staart. Wat een dom dier Ik maak met hem nog een wandeling door de helverlichte kamer, waarin geen kinderlachen meer weerklinken zal, en doofden langzaam de lichten uit. In de slaapkamer steek ik een enkele waskaars aan, ik zoek een paar dekens, bereid mijn gehaat eenzaam nachtleger en ontkleed me daarna. 't Is me toch een aangename gewaarwording, ter wijl ik op mijn kussen leg, een levend wezen in mijn nabijheid te hebben. Tk wil trachten te slapen. Maar ik schrik, ik voel iets warms en bemerk, dat de hond met zyn bedje niet tevreden, het mijne opgezocht heeft. Hij is onder het dek gekropen en wil het zich gemakkelijk maken: hij beeft letterlijk en is niet bescheiden. gehoord en in het rapport van den Raad van Defensie hebben gelezen staat van verwording, staat van weerloosheid, en wat daar meer gezegd wordt. Er is inderdaad plaats voor deze vraag, of er eigenlijk wel ooit in Nederland een Regeering geweest is, welker werkzaam heid, gezien in het licht van haar wor dingsgeschiedenis, zoover gebleven is beneden de taak, die zij zich zelf heeft gesteld, als met deze Regeering het geval is geweest. Laat ik er billijkheidshalve bijvoegen, dat deze critiek niet komt voor rekening van den nieuw opgetreden Minister van Oorlog, omdat dit zaken van vóór zijn tijd geldt. Laat ik even in parenlhesi aan bet adres van dezen Minister van Oorlog dit mogen verklaren. Ik heb niet voor zijn Militiewet kunnen stemmen, omdat het mij voorkwam, dat hij, zich de handen gebonden ziende door de ongelukkige praecedenten van het Kabinet, waarin hij zitting nam, aan de reorganisatie van onze levende strijdkrachten niet die op lossing heeft kunnen geven, die mij toe scheen de juiste te zijn. Ik, aan die praecedenten niet gebonden, nam mits dien de vrijheid, tegen te stemmen. Maar niettemin wil ik met waardeering getui gen, dat ook ik bewonderd heb de kracht en de talenten, waarmede deze Minister wekenlang zijn wet in deze Kamer heeft verdedigd Ik wensch hem toe, dat hij veel tot verbetering van onze legertoe standen zal mogen bijdragen. Intusscben, na dit kleine stukje lyriek tusschen mijn dorre cijfers ingevlochten, kom ik tot die dorre cijfers terug, al zijn die helaas welsprekend genoeg. Ik constateer dan, dat wij gekomen zijn tot een stijging van militaire uilga ven van f 4.800.000. Wat moet daar nu bij? Natuurlijk in de eerste plaats de dertien ton van de Militiewet. Ik ben overtuigd, dat dat heel wat meer zal worden dan die dertien ton, omdat er tal van posten op bet butget van Oorlog voorkomen, die onvermijdelijk moeten stijgen als het contingent wordt uitge breid, al zal men nooit kunnen aantoo- nen, welk deel dier stijging het recht- sleeksche gevolg van die uitbreiding is. Al die uitgaven komen boven de Wil je mijn persoonlijke vrijheid ook aanran den snauw ik hem toe. Zoo iets zijn we niet over een gekomen Ik pak hem opnieuw op, verzamel wat ik aan kussens en kleedjes vind, tot hij eindelijk tevreden schijnt. Ik sluit de oogen, maar kan niet slapen. Wat zal er nu gebeuren? Is 'traadsel daarmede opgelost, dat ik eenvoudig besluite: Mij en mijn levensopvatting begrijpt zij niet? Kan zij niet hetzelfde met hetzelfde recht van mij beweren Kan ze niet zeggen Ik ben een menscli even goed als gijmet een Jbeetje liefde en goedheid had ge mij kunnen oprichten. Ge hebt me evenwel steeds opzijde geschoven, in mijn trots vernederd, mij neer geworpen, ofschoon ge zaagt, hoe mijn haat bloedde. Ik ben niet uw vrouw geweest, wie ge liefde en ont zag hebt betoond, maar ik ben voor u slechts eene onder velen geweest. Ik ben de moeder uwer kinderen en ge waart harder tegen mijdan tegen de dientmaagd, Ik had u moeten haten, want alles wat in mij opbloeien wilde, hebt ge verstoord, omdat ge, voor iederen 1 armen drommel een aalmoes en een goed woord over had en tegen mij zonder erbarmen waart. En toch had ik ulief Maar gij, ge wildet mijn liefde niet zien. Het harde en slechtejhebtge bijjmij te voor schijn geroepen en alles, wat ontkiemen en groeien wilde, in den eersten bloei verstikt. En toch heb ik u lief, meer dan mijne kinderen, meer dan ergens iets in de wereld. Hoe los ik al deze tegenstrijdigheden op, lioe breng ik licht in deze duisternis? Ik weet dat zij zoo zou spreken, en ik zou haar daarop niet, neen heelemaal niets kunnen antwoorden. Nuchter bezien staat het er zoo meewe hebben specificatie van posten, die wij van dezen Minister van Oorlog hebben gekregen. Maar ik laat dat daar en breng maar 13 ton in rekening. Verder moet men rekening houden met het ontwerp van de wet betreffende de kustdefensie, een van ontwerpen, waarop de Regeering dezer dagen heeft gezegd, zeer in het bijzonder prijs te stellen. Dit ma kt te zamen 3 millioen, zoodat wij reeds komen tot een stijging van 7 millioen 8 ion. En zijn wij er nu Neen nog lang niet. Er moet ook rekening worden ge houden met de positieverbetering van de officieren. Er zit ten aanzien van dien maatregel f558.000 in de begroo- ling voor 1912. Die heb ik dus reeds in rekeninggebracht. Maardaarboven wach ten ons nog stijgingen van het budget. Men kan dat nagaan in de Nota, die de Minister bij zijn wetsontwerp omtrent de salaris verbooging heeft gevoegd. De salarisverhoogingen zullen meer kosten f 60.000, de pensioenen 8 ton en twee andere posten te zamen f 85.000 m.a.w. behalve de f 558.000 komen dus nog f 945.000 op bet budget. Mijn cijfer stijgt dus van 7 millioen 8 ton tot f 8.745.Ö00 of in ronde cijfers 8millioen zeven en een halven ton. Maar wij zijn er nog niet. Daarbij moeten wij nog rekenen op een supple- toire begrooting voor Oorlog. In de Memorie van Toelichting tot het achtste hoofdstuk zegt de minister, dat bij komen zal met een suppletoire begrooting ten aanzien van vijf onderwerpen, daar nader genoemd, en die ik niet herhalen zal. Hoeveel dit zal bedragen weet ik niet, maar vermoedelijk niet zoo heel weinig, want een van die ontwerpen betreft de organisatie van den militairen vliegdienst en die zal wel niet voor een appel en een ei in het leven zijn te roepen. Boven de 8 millioen 71/2 ton zijn er dus 5 memorieposten. En dan zijn wij er nog niet, want buitendien deelt de Minister van Oorlog in de Memorie van Toelichting zijn voornemen mede, om eerlang te komen met een voorstel tot uitbreiding van de bereden artillerie, en wij weten alleü, dat dit ons duurste wapen is. Wij komen dus ongetwijfeld tot een bedrag, dat de 9 millioen ver overtreft. eikaars naturen geen achting getoond en tot geen goede verstandhouding weten te geraken. We hebben eikaars leven verbitterd en zedelijk en lichamelijk elkaar te gronde gericht. Als dit waar is, dan is er maar een besluit: dat wat ons bijeen hield was de sleur, maar een werkely ke diepe neiging was het. niet, in dat geval had een van ons tweeën gebogen, want de liefde is niet trots, de liefde is deemoedig dat houd ik vol. Ik zie duidelijk, boe in zulk een samenleven, al 't lage en gemeene, dat in ons woonde tot ontwikkeling is gekomen, hoe verbittering en haat met de jaren zijn toegenomen, hoe ons leven steeds ondrage lijker is geworden en dat thans ieder verlangen in me verstikt is. Ikstiijd tegen dit gevoel van botheid, dat loodzwaar op me is komen drukkerijen ik denk aan de kinderen uit deze echt geboren, die het als jeugdondervinding bijwoonden hoe de ouders met oogen vol haat. tegenover elkander stonden en met koele woorden van toorn want in onzen toorn waren we koud en hard hun leven'vergiftigden. Het is onwaar, dat man en vrouw tot eiken prijs, om de wille der kinderen, bij elkaar moeten blijven. Neen en nogmaals neen I Om de wille der kinderen moeten ze van elkaar gaan. In hun jonge levens mag het vergif niet dringen, dat. mijn levenssap dreigt te bederven. Kon ik maar slapen. Ik ben zoo moe en kan niet slapen, maar ik boor de ernstige ademhaling van den hond. die zich goed bij me bevindt. Slaap, bondenziel, slaap! Ik houd het in het warme bed niet uit. Ik werp mijn kleederen voor me en ga in mijn studeerkamer zitten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1911 | | pagina 1