ff
Officieel
Nieuws- en Advertentieblad
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD.
I lde Jaargang.
Woensdag 15 Maart 191 I
No. 17
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
Zelfopoffering.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
"CJit@ra.-v-e cLer
te Middelharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels f 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
Mr. Lohman over de nieuwe strafbe
palingen.
Minister Regout heeft ons wetboek van
Strafrecht verrijkt met een aantal bepalin
gen, die deels nieuw, deels verscherpt ten
doel hebben het zedelijke peil der natie te
verhoogen.
Voor zooverre die bepalingen een streng
strafverbod inhouden tegen speelhuizen,
dobbelpartijen enz. werden zij in de Kamer
met instemming ontvangen. De strijd daar
tegen is dan ook geen speciaal eigendom
der clericale coalitie, doch gemeengoed van
alle partijen. Sinds jaar en dag is b.v. in
het liberale Vaderland aangedrongen op
'n krachtig ingrijpen in de speelholenkwes
tie. Sinds jaren is in tal van linksche bladen
en door verschillende neutrale vereenigin-
gen gevraagd om een bordeelenverbod,
omdat alleen daardoor de schandelijke
vrouwenhandel afdoende zou kunnen wor
den bestreden. Dergelijke bepalingen, door
minister Regoüt voorgesteld, zijn dan ook
zonder hoofdelijke stemming door de
Kamer aangenomen. Wij betwijfelen echter
of van tal van nieuwe strafbepalingen veel
resultaat voor de verhooging van het zede
lijk peil is te wachten. Aan onze zijde staat
mr. Lohman en waar clericale blaadjes uit
de strafbepalingen van minister Regoüt
politieke munt trachten te slaan en het
probeeren voor te stellen of het volk door
de coalitie „gered" wordt, vestigen wij op
mr. Lohman's oordeel de aandacht.
In de Kamervergadering van 1 Maart jl.
zeide hij onder meer:
„Mijn standpunt in deze en in het alge
meen op het gebied van het strafrecht is
dit: dat een strafwetgever nooit mag be
oogen bestrijding van onzedelijkheid, om de
eenvoudige reden, dat hij dat niet kan.
Alle misdrijven komen voort uit het
binnenste van den mensch en zijn dus
enkel en alleen door middelen van moree-
len aard bestrijdbaar. Ik geloof, dat de
heele Kamer dit met mij eens is, maar
zeer zeker zullen dit met mij eens zijn
degenen, die met mij staan op het stand
punt van de Heilige Schrift, waar dit over
duidelijk voortdurend is uiteengezet.
FEUILLETON.
A. TRINIUS.
2)-
En denk eens" ging ze schalks voort, „die arme
lieve dingen hebben voor acht dagen nog onder de
sneeuw gezeten, het eene is nog in knop. Ik dacht,
dat die bevriezen zou, en niet langer leven Toen de
sneeuw weg was, en de zon weer in ons heerlijk
tuintje begon te schijnen, was mijn eerste gang naar
den grasrand, waar de hazelnootestruiken staan. Die
zullen dood zijn, dacht ik. Je ziet je arme viooltjes
niet terugl Denk eens daar was het andere ook nog
ontlooken, onder de sneeuw, zoowaar Hoe blij ik
daarover was, dat kunt u niet gelooven
Hij had onder haar spreken zijn oogen onafge
wend op haar gelaat gericht gehouden. Het scheen
hem aangenaam te zijn haar gebabbel stil aan te
hooren. Een glans van vergenoegen kwam er over
zijn wezen. En toen zij de oogen opsloeg ontmoette
haar blik den zijnen.
„Lacht u mij maar uit, meneer Reinbeck
„Dat doe ik volstrekt niet, juffrouw Helene! Wat
„u me daar vertelt is een beeld van het leven. Het
Geen strafwet heeft ooit iemand gemaakt,
eerlijk, kuisch of humaan. Wie niet eerlijk
is, niet kuisch niet humaan, zal door de
strafwet niet veranderen. Dat moet om
andere redenen geschiedende strafwet
gever heeft zich alleen te bepalen tot
uitingen, en de bemoeiing van den straf
wetgever mag dan ook niet zijn bestrijding
van de onzedelijkheid op zich zelf, maar
moet m.i, uitsluitend bepaald worden door
redenenen van utiliteit. De bepaling van
de grens der strafbaarheid kan m.i. nooit
afhangen van de vraag, hoe afschuwelijk
een of ander feit op zichzelf is."
De heer Lohman, die zich beroept op
de christelijke zedeleer meent, dat de straf
wet een geheel ander doel moet hebben
dan bv. dominee Brummelkamp wenscht.
Hij zeide over het straffen van hier niet
te noemen feiten
„Men moet niet uit het oog verliezen,
dat wij, wanneer wij zulke dingen straffen,
juist bevorderen, wat wij wenschen te be
strijden."
„Laten wij voorzichtig zijn, met het straf
fen van feiten, die tot dusverre niet be
sproken werden in ons land en die ik hoop,
dat nooit besproken zullen worden."
De lezer ziet, dat mr. Lohman niet be
hoort tot de bewonderaars van minister
Regout's zedelijkheidswetje.
Dat hierbij overigens geen sprake kan
zijn van het monopolie van eenige partij,
blijkt uit de verschillende stemmingen.
Bij geen enkele der principieële kwestie's
rakende artikelen of amendementen stond
het rechts tegen links. Dat was slechts
het geval bij één stemming en toen kwam
het alleen op de redactie van een artikel
aan. De beruchte antithese bleek ook bij
dit wetje weer even onhoudbaar op het
politiek terrein als ze het reeds zoo menig
maal is geblekenEén voordeel kan aan
het wetje van minister Regout niet ont
zegd te worden. Het kost geen geld en is
een goedkoope reclame voor de coalitie.
Of de kleine luyden zich in 1913, als het
Staatsblad leeg zal zijn gebleven van so
ciale hervormingen, daardoor weer in slaap
zullen laten wiegen, is een andere vraag!
Oude Plunje.
Nu dr. Kuyper, zoo schrijft de Vader
lander, na eerst op ander standpunt te
„zegt me, dat de liefde niet sterven kan, dat ze stil
voortleeft, ook als sneeuw en ijs er nog zoo zwaar
op drukken".
Zij gaf geen antwoord en zoo gingen ze weer een
paar schreden verder naar de tuinpoort. Toen klonk
juist de avondklok.
„De Zondag wordt ingeluid," zei het meisje, „wat
klinkt het mooi?
„Dit uur is mij altijd liever dan de Zondag zelf,
als kind voelde ik dit al zóó. Het geluk van 't
vooruitzicht heeft iets ongemeens bekoorlijks.
Toen ik voor 'teerst in een schouwburg kwam, was
ik betooverd en keek met een kloppend hart naar
het doek. Het tooneel zelf met zijn bont too verspel
heeft mij toen geheel meegesleept. Maar geheimnis-
voller was toch de indruk, die ik vroeger kreeg. Deze
bijzondere indruk is mij tot heden bijgebleven. Het
gaat met de idealen als met de glimwormen. Een
bereikt ideaal is geen ideaal meer het glimmende
dier eener eerste zomernacht, toont zich gevangen
in onze hand, als een grauwe, onaanzienlijke kever.
Denkt u er ook niet zoo over, juffrouw Helene?"
Zij neeg en keek naar het steeds voller en dieper
wordende avondrood. Na een kleine pauze sprak ze
weer, zonder op te zien: „meneer Reinbeck, ik moet
u nog wel zeer danken voor die mooie teekening,
die u me onlangs gegeven hebt. Als ik thuis geweest
was had ik het dadelijk kunnen doen."
„U moet me niet altijd zoo bedanken!"
„Maar waarom niet?"
„Omdat u 't me daarmede onmogelijk u verder deze
stille blijken" van mijn vereering te geven. U weet
toch, dat de gedachte, dat ik u daarmee 't geringste
plezier doen kan, mij zelf meer verheugt dan u
misschien het aannemen. En wie mij zoo veel vreugde
geeft ben ik dien niet dank sch uldig? Isdat niet logisch
hebben gestaan, inzake de openbare lees
zalen zich geheel als belijder van de Room-
sche beginselen deed kennen, is het niet
onaardig, in herinnering te brengen, wat
deze staatsman in 1878 (zie „Standaard"
van 22 Juni van dat jaar) over de Roomsche
organisatie schreef. Het citaat luidt als
volgt
„Dat dankt Rome aan haar organi
satie! En niemand, die er aan twijfelt,
die organisatie is niet slechts prachtig,
maar bijna volkomenzoo volkomen zelfs
dat ze schier elke vrije beweging, ook
die der conscientiën, in hare omarming
dooddrukt".
Wij herinneren ons niet, dat er sinds
1878 eenige verandering in die Roomsche
organisatie is gekomen.
Schijn voor wezen.
Dat kanj met volle recht gezegd worden
van het wetje tot wijziging der Arbeidswet,
door minister Talma ingediend. In 1906 is
ons land toegetreden tot de conventie van
Bern, een internationale overeenkomst
tusschen verschillende Staten om den ar
beidsduur te regelen. De toetreding tot die
conventie schrijft voor, dat in ons land de
nachtarbeid voor vrouwen in fabrieken ver
boden moet worden. Vandaar het wijzigings
wetje van minister Talma. Onze eerste
arbeidswet dateert van 1874, toen de wet
van Houten een einde maakte aan den
fabrieksarbeid van schoolgaande kinderen.
Vijftien jaar later bracht minister Ruys de
Beerenbrouck onze tegenwoordige arbeids
wet in het Staatsblad. We zijn thans 22
jaar verder. Wie zou meenen, dat minister
Talma van de gelegenheid gebruik zou
maken om een krachtige herziening der
Arbeidswet tot stand te brengen, komt
even bedrogen uit als de arbeiders,
die door dezen sociaal geheeten minister
hun rechten, bij de Ongevallenwet ver
kregen, door zijn ziekteverzekeringsont-
werp zien verkracht. Het ontwerpje-Talma
doet niet anders dan bestaande toestanden
bevestigen, het brengt geen enkele ingrij
pende verbetering aan. Hoe inderdaad de
schijn voor wezen wordt gegeven in dit
ontwerp, dat enkele clericale bladen waar
lijk nog durven opvijzelen als een bewijs
van des heeren Talma's sociaal gevoelen,
blijkt vooral uit art. 3 en 17 van het wetje.
Helene haalde zwijgend de schouders op. Daarop
ging hij voort:
„Bedank me dus nooit meer. Want wat blijft mij
dan over? Moet ik u niet dankbaar zijn voor ieder
goed woord, voor iedere vriendelijken blik, die urne
geeft? Geloof me, iedere dag bid ik in stilte opnieuw,
dat u een beetje van mij zult blijven houden. Want
al mag ik bet u zoo niet zeggen, weten doet u het
toch, wat ik voor u voel. Schud niet zoo afwijzend
het hoofdWie kan tegen die opwellingen Ze komen
geheel van zelf. Men kan ze bestrijden ze komen
nog zooveel heviger terug. Juffrouw Helene wees
niet boos op me, dat ik zoo voortpraat. Eens komt
toch het oogenblik, dat een ander man u medetrekt
en dan is alles uit alles. Dan heb ik geen Lene
Kettner meer, tot wie ik zoo menigmaal ben gegaan,
als 't me te droevig om het hart werd, als 't proza
thuis me dreigde te doen stikken."
„Zoo moogt u niet spreken!"
En toch is 'twaarl"
„Maar ik wil het niet hooren I Haar gezicht had
een terugstootende uitdrukking aangenomen.
„Wees niet boos op me!"
„Dat wil ik niet maar u moet verstandig zijn!
„Verstandig! Een mooi praktisch woord!" Hij
lachte luid. Preek daarmede tegen de steenen, maar
niet tegen de menschen."
Zij zweeg. Met de linkerhand raakte ze het gebla
derte aan, van een aan den weg staanden jongen den,
terwijl haar blik zich in de ruimte verloor. Ze waren
tot het tuinhek genaderd. Op ditoogenblik keerde de
kleine knaap, die op het pad speelde, zich om, liep
naar het meisje toe, omklemde hare rokken en riep
smeekend„Blijf toch hier, tante Lena, blijf toch!"
Op een anderen keer, Erik, van daag moet ik naar
huis."
In artikel 3 leest men, dat een kind
beneden 13 jaar, of nog leerplichtig, geen
arbeid mag verrichten.
Uit dit artikel zou feitelijk een verlenging
van den leerplicht, zelts tot het 14de jaar
kunnen voortvloeien. De goede bedoeling
van dit artikel wordt echter volkomen te
niet gedaan door art. 17. In dit artikel toch
wordt bepaald, dat niet strafbaar zal zijn,
hij, die arbeid doet verrichten of die niet
zorgt, dat geen arbeid wordt verricht door
een niet-leerplichtig kind van 12 jaar, in
dien hij een verklaring weet te verkrijgen
hetzij van den burgemeester hetzij van het
hooid der school, dat het kind op de school,
waarop het was geen gelegenheid vond
verder onderwijs te ontvangen.
Toen er nog geen leerplichtwet bestond,
werd beweerd, dat een arbeidsverbod voor
kinderen tot 14 jaar ongewenscht was,
omdat de ouders dan hun kinderen maar
langs de straten zouden laten loopen. Nu
we een leerplichtwet hebben komt waarlijk
minister Talma weer met dat leegloopen
aandragen, om te verontschuldigen, dat hij
niets doet en het arbeidsverbod niet tot
13 jaar uitbreidt. Nog altijd, zoo merkt het
Vaderland terecht op, heeft de klacht van
dr. Zaaijer in 1889 reden van bestaan „dat
men van Pontius naar Pilatus wordt ge
stuurd."
Wat de bescherming van jeugdige arbei
ders betreft, laat het ontwerp Talma den
toestand vrijwel, zooals die is. De jongens
bv. van 16 jaar worden thans reeds in vele
gevallen beschermd door de veiligheidswet
en voor hen brengt het ontwerp geen ver
korting van den Arbeidsduur. Slechts een
deel hunner zal misschien van het wijzi
gingswetje eenig voordeel ondervinden.
Bovendien betreft de bescherming van
jeugdige personen slechts degenen, die in
fabrieken of werkplaatsen arbeid verrich
ten. Voor de honderden kinderen van 12
tot 16 jaar, die in winkels en magazijnen
een oneindig langen arbeidsdag doorbren
gen, grijpt het ontwerpje van minister
Talma in 't geheel niet in. Hun uitbuiting
-en in vele gevallen is dit woord vol
strekt niet te hard -kan ongestoord
doorgaan.
De sociaaldemocraten hebben voorge
steld de uitzondering, die wat betreffende
kinderarbeid in de Arbeidswet van 1888
voor de veenderijen is gemaakt, te doen
„Och, blijf toch Ik wil ook veel van u houden,
stellig en zeker We houden allen van u Niet waar,
vader? Als u weggaat, kom ik ook niet meer bij u.
Bepaald niet
Je komt wel terug Wel Ze lachte tegen het
knaapje.
„Nee, nee!" Hij schudde het hoofd. Maar tegelijk
boog ze zich een weinig tot hem en rekte hij zich
uit om haar in het oor te fluisteren „Als vader me
morgen meeneemt naar het bosch, dan moet hij
weer een mooie ruiker voor u plukken, die ik u zal
brengen. Zal ik Ja De kleine keek haar ondeugend
vragend aan en streek haar vleiend over de wangen.
„Niet waar, daar zal u blij mee zijn, tante Lena
„Een licht rood overtoog haar gezicht. Tot eenig
antwoord drukte ze een kus op de lippen van den
knaap.
„Blijf frisch en gezond, Erik En kom gauw eens
Zij reikte den man de kleine, teere hand, met dezelfde
vriendelijkheid van vroeger.
„Adieu, mijnheer Reinbeck!"
„Vaarwel, juffrouw Helene!" Hij liet haar hand
nog eenige oogenblikken in de zijne rusten, en ze
stond hem deze gerust toe.
Geen van beiden sprak een woord. Ten slotte trok
zij haar hand terug en keerde zich langzaam om.
„Blijft u nog boos, juffrouw Helene?"
Zij draaide nog eens het hoofd om. Haar donkere
oogen straalden ongewoon. Goedheid, schalksheid en
eenige verwarring teekenden zich op haar lief ge
laat af.
„En u op mij ook gaf ze ten antwoord en ging
toen het pad af.
Wordt vervolgd.