Officieel
Nieuws- en Advertentieblad
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD.
Miss Annie.
1lde Jaargang.
Woensdag 4 Januari 1911.
Mo. 7
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
n
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
TJTfcgrs/ve der
te Middeiharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1 6 regels 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middeiharnis.
Ambtsgeheim of voorwendsel?
De Kuyperorgaantjes hebben hun lezers
niets medegedeeld van de treurige wijze,
waarop dr. Kuyper zich gedragen heeft,
nadat mr. Patijn in zijn uitnemende rede
de dubbelhartigheid en onbetrouwbaarheid
van den antirevolutionairen leider had aan
getoond. Getrouw aan hun domperstak-
tiek hebben de blaadjes aan hun lezers
zorgvuldig elke mededeeling der feiten
onthouden. Ze weten wel, dat bij zoo
velen de oogen zouden opengaan, als ze
op de hoogte waren van het gekonkel en
geknoei, dat de coalitieregeering van 1901
tot 1905 heeft gekenmerkt.
Men zou natuurlijk verwachten dat dr.
Kuyper op zoo ernstige beschuldigingen
als mr. Patijn tegen hem uitte, het ant
woord niet zou schuldig blijven. Vinding
rijk als de antirevolutionaire leider zich
steeds in uitvluchten heeft getoond, heeft
hij ook voor deze netelige kwestie een
voorwensel tot uitredding gevonden zijn
ambtsgeheim verbood hem te spreken.
Dat dit alweder één van de „onbe
wuste" onwaarheden is, zooals dr. Kuyper
er volgens den antirevolutionairen mr. de
Jong, wethouder van Rotterdam, zoovele
heeft gedebiteerd, blijkt uit een artikel in
„Het Vaderland" van 20 Dec.
Onder den titel„Ambtsgeheim of
Voorwendsel" schrijft dit Haagsche hoofd
orgaan
„Het is nu veertien dagen geleden, dat
in de Tweede Kamer de Zierikzeesche
afgevaardigde mr. Patijn zijne beschuldi
gingen tegen dr. Kuyper uitte. Nu deze
nog steeds het antwoord is schuldig ge
bleven, moet men wel aannemen, dat hij
niet in staat is, zich van den op hem ge
worpen blaam te zuiveren.
Men weet, dr. Kuyper schuilt weg achter
zijn ambtsgeheim. Hij tracht daarbij de
houding aan te nemen van den martelaar,
die smaad en hoon verduurt omdat zwij
gen hem plicht is. Voor ieder, die de zaak
gevolgd heeft, staat echter muurvast, dat
dit ambtsgeheim niets is dan de jammer
lijke uitvlucht van den man, die geenerlei
verweer heeft tegen wat hem ten laste is
gelegd.
Welke waren de beschuldigingen?
FEUILLETON.
ïfAAB, HET DUITSCH VAN
A, TRINIUS.
D-
„Annie, kom je zal je gezondheid benadeelen."
Hij sloeg zijn arm om haar heen en beproefde zacht
haar mede te trekken. Zij echter keek hem moedig
in 't gezicht.
„Voor de menschen moet men vluchten, echter
niet voor GodIn dit onweder spreekt de Heer
Zulk een moment had ik maar nog machtiger
midden op den Atlantischen oceaan, toen ik den
geboortegrond verliet, om hier mijn geluk te zoeken.
Nu is 't mij, als keerde het zich weer van mij af."
Ze schudde lachend den regen van hoed en mantel
en ging dan voort: „Zie je, daar, waar in het westen,
de bliksem opvlamt daar is mijn geboorteplek.
Gerhard, daar bloeit de groote, eenzame heide. De
heide! Weetje het nog, Gerhard?" En op eens sloeg
ze haar beide armen om zijn bals, en blikte hem
diep treurig aan terwijl (de storm den regen met
plassen neersloeg.
Vooreerst, dat dr. Kuyper in de Stan
daard van 6 Juli onwaarheid heeft ge
schreven omtrent de verklaringen van den
Minister van Buitenlandsche Zaken in de
vergadering der Eerste Kamer. Het gaat
daarbij niet om wat er in 1904 al of niet
voorviel enkel en alleen omtrent het rela-
teeren van wat de Minister sprak. De heer
Van Swinderen verklaarde in de Eerste
Kamer tot tweemalen toe, dat er in 1904
schijn noch schaduw" geweest is van een
bedreiging van ons land. De driestarschrij
ver in de Standaard van 6 Juli 11. betoogde
met nadruk, dat de Minister zich met opzet
bepaald had tot de ontkenning alléén van
den „brief" des Keizers en nog wel van
„zulk" een brief (d.i. als door den heer
Van Heeckeren bedoeld) handelende over
,,'s lands defensie". Maar overigens ont
kende de Minister volgens de Stan
daard niets omtrent wat in 1904 wel
is geschied.
Hier werd dus door de Standaard be
weerd, dat de Minister alléén ontkend had
den vorm, waarin de beweerde bedreiging
tot ons zou gekomen zijn, maar dat hij
zich opzettelijk niet had uitgelaten om
trent die bedreiging zelve. Dit nu was
onwaarde Minister had de bedreiging
juist wel ontkend; schijn noch schaduw,
zoo zeide hij, was er van geweest. Tegen
dit onwaar, weergeven van 's Ministers
verklaring kwam de Zierikzeesche afge
vaardigde opdaarop had zijn beschuldi
ging betrekking.
En nu gevoelt toch ieder, dat dr. Kuy
per tegen dit verwijt nooit schuil kan
gaan achter zijn ambtsgeheim. Wat hem
ook in 1904 in vertrouwen mag zijn mede
gedeeld, nooit kon dit hem dit recht ge
ven de woorden des Ministers te ver
draaien, dezen juist het omgekeerde in
den mond te leggen van wat hij gezegd
had. Zoo iets mag nimmer en allerminst
ten aanzien van het cardinale punt in een
uiterst teere aangelegenheid, waarin de
verklaringen onzer Regeering zoo voor
het binnen- als voor het buitenland van
het hoogste gewicht zijn. Wie aldus han
delt vergrijpt zich niet alleen aan de
waarheid, maar pleegt ook een onvader
landslievende daad.
Niet sterker staat dr. Kuyper met zijn
ambtsgeheim tegenover de tweede beschul
diging, die hierop neerkwam De Stand,
van 6 Juli bevat de mededeeling, dat het
Kabinet van 1904 tot aan zijn aftreden
„Gerhard, zie rue aan't Ie me alsof uren me met
duizend stemmen toeriepkom over I Ik zie alles
weer voor me het blokhuis, den heuvel den
glinsterenden vloed, ik hoor de beien als over de
heide gonzen zacht zacht als een sluimer
lied, om alle leed te vergeten. En dan Ze drukte
hem vaat aan, en hing aan zijn mond. „Wie geluk
kige dagen doorleefde, vergeet ze nooit. Zij gaf me
die en daar dank ik je voor 1" Ze kustte hem nog
eens, innig, en zei dan „Het weer klaart al op, kom
we kunnen ons daar bij den schoorsteen een beetje
warmen. Kom, kijk toch niet zoo treurig. Miss Annie
is verstandiger dan je denkt.
Zoo snel als het opgekomen was. trok het onweder
ook weer weg. Door de openscheurende wolken brak
de zon zegenrijk heen, golven, 6chip en oever in goud
doende fonkelen. Achter elkaar kwamen de groepjes
passagiers weder boven, en daar de vochtigheid het
zitten nog verbood, vermeidde men zich toch op het
dek en verdrong elkander tusschen de banken
staande.
Het was zoo wat half zes toen midden in den
stroom de Columbia in het gezicht kwam. Enkele
minuten later streek de kleinere boot langs het ren*
zenschip heen, breede houten trappen werden uitge
legd, waarover de passagiers als een donkere aan
eengesloten massa zich heen bewogen, die zich
spoedig in de kajuiten, salons, machineruimten,
wandelgangen en tusschendeks verloren.
Annie had haar arm in die van Gehard gelegd.
„Komzei ze. Ik ben hier bekend, ik zal je
leiden,"
„Je kent het schip
dus gedurende 11/2 jaar in de on
zekerheid is blijven verkeeren omtrent het
feit, of een brief des Keizers, waarin met
bezetting van ons land werd gedreigd,
ontvangen was of niet. Daartegenover
stelde de heer Patijn het volgende alter
natief of ook deze mededeeling is onwaar,
öf het Kabinet-Kuyper heeft zich aan er
gerlijk plichtsverzuim schuldig gemaakt.
Immers bij de gespannen internationale
verhoudingen in de jaren 1904 en 1905
hadden de jegens de natie verantwoorde
lijke Ministers zich omtrent een voor onze
veiligheid zoo hoogst bedenkelijke zaak
onmiddellijk zekerheid moeten verschaffen
en, zoo zij daarin niet slaagden, op staan-
den voet hun ontslag moeten aanvragen.
Deze beschuldiging geldt dus een zuiver
constitutioneele quaestie. Het eenige feit,
dat daarbij in aanmerking komt de be
weerde onzekerheid, waarin het Kabinet
al dien tijd zou geleefd hebben was aan
de eigen mededeeling der Standaard ont
leend en kan dus onmogelijk meer deel
uitmaken van de feiten, die dr. Kuyper
beweert te moeten geheim houden.
Ook hier is tastbaar het beroep op het
ambtsgeheim slechts een uitvlucht om te
ontkomen aan een betoog, waar geen
speld tusschen kan.
Dr. Kuyper tracht nu in de Standaard
den indruk te vestigen, dat er niets aan
de hand was dan eenig verschil in voor
stelling tusschen hem en den Minister van
Buitenlandsche Zaken omtrent de gebeur
tenissen van 1904 en dat hij alleen op grond
daarvan zonder verder bewijs van onwaar
heid is beticht. Maar daarover loopt abso
luut de quaestie nietdie gebeurtenissen
staan ten eenenmale buiten de beschuldi
gingen, waartegen dr. Kuyper zich heeft te
verdedigen. AI kon hij aantoonen, dat in
1904 de ulanen in strikt geheim door de
Kalverstraat in Amsterdam hadden gere
den, dan zou er van die beschuldigingen
tittel noch jota afgaan. Dan bleef evenzeer
ongeoorloofd in de Standaard van 6 Juli
te schrijven, dat de bedreiging van ons
land in de Eerste Kamer niet ontkend
werd, waar de Minister deze wel ont
kende dan werd de houding van het Kabi
net van 1904 daarmede allerminst goedge
praat.
Dit alles is te duidelijk om er een woord
verder aan te verspillen. Hoe zwak moet
dr, Kuyper zich gevoelen, dat hij tegenover
de ernstige beschuldigingen, hem in de
Tweede Kamer ten aanhoore van het ge-
heele Nederlandsche volk voor de voeten
geworpen, niets kan stellen dan zijn arm
zalige uitvluchten in de Standaard, waarvan
ieder die de zaak kent, onmiddellijk de
volkomen onhoudbaarheid gevoeltHoe
zouden die uitvluchten in de Kamer zijn
uiteengerafeld, gesteld zij waren daar te
berde gebracht! Voor de kleine luyden
onder de Standaard-lezers zijn zij nauwe
lijks goed genoegin een Kamerdebat
zou er geen stuk van zijn heel gebleven.
Iedere poging tot verweer in het publiek
moest op een algeheele débacle uitloopen
vandaar het anders onverklaarbaar zwijgen
op zoo ernstige aanklacht. Het ambtsge
heim is hier niets dan voorwendsel.
Dr. Kuyper's rol in de geheele Van
Heeckeren zaak is allertreurigst geweest;
zijn houding, nu hij daarvoor ter verant
woording wordt geroepen, zet de kroon
op het werk. Intusschen, de tijd, dat wij
ons aan iets wat dr. Kuyper doet of laat
konden ergeren ligt lang achter ons. Maar
het is een bedenkelijk bewijs van de daling
van het peil der publieke moraliteit in ons
land, dat dergelijke dingen kunnen gebeu
ren zonder dat ,van rechts een krachtig
protest wordt gehoord.
Het is waar, niemand heett dr. Kuypers
j partij opgenomen. De Minister sprak geen
woord om den beschuldigde te disculpee-
ren geen zijner volgelingen uitte ook zelfs
maar een interruptie toen mr. Patijn en op
2 December en op 6 December den leider
zoo hardhandig aanpaktegeen der bond-
genooten stak een vinger uit om hem uit
het gedrang te redden. Blijkbaar wilde
niemand zich compromitteeren bij een
poging om goed te praten wat niet goed te
praten was. Evenmin heeft één orgaan der
rechtsche pers de beschuldigingen weer
sproken, Het geheele betoog van den heer
Patijn is gebouwd op de Handelingen der
Staten-Generaal en op de driestarren der
Standaard, stukken voor iedereen toegan
kelijk. Toch heeft niemand zelfs beproefd,
die beschuldigingen te ontzenuwen.
Maar dat is ons niet genoeg. Het bewijst
wèl, dat men' niet in staat is, daartegen
iets in te brengenniet dat men gevoelt,
hoezeer een houding, als nu weer door dr.
Kuyper wordt aangenomen, ten eenenmale
blijft beneden de eischen, die men aan een
publiek man moet stellen. Het feit, dat men
rechts dr. Kuyper ten deze niet desavoueert,
dat hij het hoofd blijft der antirevolution-
Zij knikte. En de Columbia kent mij. Hij bracht
me indertijd naar Europa. Kijkt de scheepsdokter
knikt al. Nog altijd dezelfde prettige man! Goeden
dag, dokter!" Zij groette terug en liep over het dek
voor landverhuizers, om haar verbaasden vriend van
't eene eind naar het andere te voeren. Ze wist het
zoo te schikken, dat ze altijd dan in een bepaalde
ruimte aankwamen als de hoofdstroom zich ver
plaats bad. En ze vleide zich zoo tegen hem aan,
dat haar adem langs zijn gezicht streek,
„Is 't niet heerljjk, zoo weg te stoomen over de
eindelooze zee."
Hij boog slechts zwijgend. Als een heimelijk nade
rende schaduw bad een zeldzaam gevoel van wee
moed, waarvan hij de oorzaak niet verklaren kon,
zich van hem meester gemaakt.
„Maar kom nu, fluisterde zij lachende, nu zal ik
je nog iets heel bijzonders laten zien."
Zij bracht hem over trappen en door lange
gangen, tot ze voor een smalle deur bleef staan.
„Nummer achtenveertig," las ze van het kleine
porcelijnen bordje af. Ze opende de deur, schoof
Gerhard voor zich uit sloot dan de deur achter zich
dicht. Zoo stonden zij samen in een hut, waarbinnen
de zon door een klein rond venstertje kwam spelen
op een plek, die aan haar tehuis herinnerde.
„Weet je, waar je nu bent?"
Hij schudde van neen.
„Hier woonde miss Annie, toen ze uit de nieuwe
wereld naar de oude de zee overstak om het geluk
te zoeken. Maar haar Bter volgde baar niet die
bleef achter!"
Annie niet aldus niet zoo
Het stemt zoo droevig."
Zij legde haar beide handen op zijn schouders en
keek hem vlak in het gezicht.
„Hoor mij aan, Gerhard 1" zei ze langzaam. „Twee
gingen uit om het geluk te zoeken. Op de bloeiende
heide ontmoetten zij elkaar en meenden het nu ge
vonden te hebben. Ter herinnering aan dat uur gaf
zij hem een struikte rood heidekruid. Hij zou dat
meenemen naar zijn woning totdat hij er eenmaal
zijn meisje zeive zou binnenleiden. Gerhard bewaar
je het nog
Een gloeiend rood bedekte het gelaat van den
jongen man.
„Annie." stamelende hij, „geloof me het was
niet rr.ijn schuld. 11
„Eaat liet. zoo zijn, Gerhard 1 Ik ben niet boos op
je. Ik wist, dat dit komen moest en dat alles maar
een schoone droom was, die ons bedroog." Er glin
sterde tranen in haar oogen, toen zij hem daarop
lang, warm en bevend kUBtte. „Maar liefhebben
zal ik je voor altjjd „Voor altijd, Gerhard."
Het gelui van een klok drong van boven af
door.
„Wat is dat Annie
De stoomboot luidt tot. afvaart.
We moeten de Columbia veriaten, kom nog één
keer!" Zij nam zijn hoofd tusschen hare handen en
blikte hem diep in de oogen.
Slot volgt.