Officiéél Nieuws- en Advertentieblad
voor Overflakkee en Goedereede.
EERSTE BLAD.
Miss Annie.
I lde Jaargang.
Woensdag 14 December 1910.
No. 4
Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
TXltg"a/ve der
te Middelharnis.
Prijs der Advertentiënvan 1—6 regels 0,60.
Iedere regel meer0,10
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Advertentie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspendenten en Advertentiën te adresseeren aan de Flakkeesche Boek en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
0e schitterende redevoering van
mr. Patijn.
De lezer herinnert zich ongetwijfeld de
geruchtmakende zaak- van Heeckeren.
Deze oudgezant, door de clericalen tot lid
der Eerste-kamer gekozen, had in dat
Hooge College medegedeeld, dat in 1904
ons land aan ernstige bedreiging van het
buitenland had blootgestaan. H. M. de
Koningin zou een brief ontvangen hebben
van den Duitschen Keizer, waarin met
bezetting van ons land werd gedreigd. Als
zijn zegsman noemde de heer van Heecke
ren, dr. Kuyper. De minister weersprak
de beweringen van den oudgezant doch de
zaak kwam niet tot een einde, omdat de
Eerste Kamer weigerde een motie van
den heer Van Heeckeren in behandeling
te nemen. Tot straf voor zijn stoutheid
werd de oudgezant door de clericale
meerderheid van de Staten van Zuid-
Holland niet herkozen als lid der Eerste
Kamer. De geruchten over de gebeurte
nissen van 1904 bleven evenwel loopen
en dat was voor een goed deel de schuld
van de Standaard. Zelfs nadat de minister
van Buitenlandsche Zaken in de Eerste
Kamer pertinent had verklaard, dat er
van die geruchten niets aan was, kwam
de Standaard dus dagen na die verklaring
vertellen, dat de beweringen van den heer
van Heeckeren in den grond der zaak
waarheid bevatten.
Dat baarde natuurlijkerwijze groot op
zien, want de schrijver in de standaard
was dezelfde, als de minister-president van
1904, dr. Kuyper. Aan onzen eminenten
afgevaardigde, mr. Patijn, is het te danken,
dat aan de zaak- van Heeckeren thans
een einde is gekomen.
Hij sprak er zijn vreugde over uit, dat
de minister de geruchten den kop had
ingedrukt.
Waar de brief van den Duitschen keizer
naar het rijk der fabelen is verwezen,
zoo zeide hij. één feit blijft er over nl.
de mededeeling van een Kamerlid, oud
gezant, dat hem over dien brief is ge
sproken door dengene, die in dat jaar
1904 voorzitter van den ministerraad was.
FEUILLETON.
NAAR HET DUITSCH VAN
A. TRINIUS.
(i)
Ik liep in den beginne zoo snel, als mijn beenen me
maar dragen konden, paR toen ik op den heuvel
stond werd ik rustiger.
Het was zoo'n mooie dag 1 Zooals vandaag lachte
de zon, de heide bloeide in stille pracht, en heel
in de verte glansde de reuzenstroom als een spiegel.
Daarover wil ik! klonk het in mij.
En voort ging ik altijd in de richting van het
water. De zon stond aï laag. Toen ik bij het uit
komen uit het bosch voor me de onafzienbare water
vlakte aanschouwde. Ik schreeuwde het uit van ver
rukking en kon niet verzadigd worden door dezen
machtigen aanblik. Daarop maakte ik de knoop los
van mijn klein pakje en versterkte me met den
medegenomen mondkost. Ik meende, dat een vaartuig
wel over kon komen, maar niets dergelijks liet zich
zien. Zoo kwam de nacht. Ik zag, op en neer lang
zaam den plompen kop van een van schubben voor
zien monBter boven de golven komen, en hoorde het
naderende gebrul van op den vloed afkomende ver
scheurende dieren. Toen overviel me voor de eerste
Eene mededeeling, die zeker door een
ieder met schouderophalen kan worden
voorbijgegaan, behalve door een lid van
het kabinet-Kuyper. Dat kabinet toch heeft
dien gezant, schoon nog betrekkelijk jong
en niet zoo vele dienstjaren tellende, voor
gedragen aan de Kroon tot de groote
zeldzaam voorkomende onderscheiding van
benoeming tot ridder-grootkruis van de
Oranje-Nassau-orde, en het vond het blijk
baar zóó dringend, dat deze buitengewone
onderscheiding aan genoemden gezant
werd verleend, dat het hem daartoe voor
droeg, terwijl het reeds demissionair was,
enkele dagen vóór zijne aftreding.
En die man, die volgens het kabinet-
Kuyper zoo hoog stond, is komen ver
klaren, dat hem niet eens, maar her
haaldelijk door den minister-president
uit die dagen over de zaak is gesproken,
dat hij herhaaldelijk door dien minister
president over dien brief is geconsulteerd.
En in onderscheidene stukken in de „Stand
aard" is die mededeeling implicite beves
tigd. Dat gesprek tusschen den heer Van
Heeckeren en Dr., Kuyper staat dus vast.
Toen nu de minister op 1Juni van
dit jaar in de Eerste Kamer verklaarde,
dat Dr. Kuyper niet het minste bezwaar
had de juistheid van zijn bewering, dat
de brief nooit bestaan heeft, te aan
vaarden, riep de heer Van Heeckeren
van zijne plaats N i e t j u i s t. En toen
kwam de „Standaard" vertellen, lo. dat
het kabinet van 1901 in 1905 is afge
treden zonder omtrent het bestaan
van den brief volkomen zekerheid te
hebben verkregen, en dat, toen dat ge
sprek tusschen den heer Van Heeckeren
en Dr. Kuyper plaats had, de eerste dacht,
dat men hem sprak over een brief, waar
van men wist dat hij bestond, terwijl er
feitelijk gesproken werd over een brief, die
men slechts vermoedde dat bestond. Tege
lijk gaf de „Standaard" te kennen, dat er
wel degelijk in 1904 een dreigement tegen
ons land was gericht.
Van het hoogst bevreemdende van deze
schrijverij gaf de heer Patijn een bijzonder
klaar beeld.
Hij wees er op, dat, als het inderdaad
waar was wat de „Standaard" schreef, het
kabinet van 1901 in de hoogste mate zijn
plicht had verzuimd. Wat toch te denken
van ministers, die zouden ondersteld heb-
keer een gevoel van vrees en van spijt. Ik klau
terde in een boom en hield me wakker tot de morgen
aanbrak.
Daarop nam ik den terugweg aan. natuurlijk was
het geen vroolijke ontvangst thuis, en ik had een
zulke waarlijk niet verdiend. Drie dagen later zat ik
in de stad op de schoolbank en leerde verbazend
hard. Ik had er lust in gekregen en men prees me
bovenmatig.
Uit de wilde Annie werd ten slotte een tamme
onderwijzeres, die, toen haar de uitgestrekte heide
eenmaal te eng werd, zich opmaakte en naar Europa
trok. Zij ging weg, zooals Hans in het Duitsche
sprookje, om het geluk te zoeken."
Een oogenblik keek ze somber voor zichguit od
sprong dan weer op.
„Maar ze vond het geluk nietDe zegen der
ouders is het geluk der kinderen, zooals de Bijbel
leert. Den zegen verkreeg ik niet. Het noodlot wierp
me heen en weer en schudde me hardhandig. Nooit
liet ik tranen zien. Maar ik ben den tredmolen van
het leven moede. Leugen, ijdelheid en zelfbedrog
overal. Mijn ouders zijn intusschen gestorven, de
broeders in de wereld verspreid. Een zit er nog in
het blokhuis, waaruit ik toen door het keukenraam
's morgens ben ontvlucht, om de school te ontloopen.
Sedert weet ik, dat de school des levens de| men-
schen veel harder aanpakt. Nog bloeit de heide daar
ginds in vollen zomer, en van den hemel blikt men
op den stroom in de verte neer. Wordt het mij een
maal weder te benauwd om het hart dan vlieg ik
terug naar de heide om het vroeger geluk der jeugd
opnieuw- machtig te worden."
„Miss AnnieDe jonge man had haar hand ge
grepen.
„Wat, beste vrieud?" vroeg ze zacht.
ben in die mate het vertrouwen van hun
souvereine te ontberen, dat zij ten aanzien
van een dergelijk punt gelaten werden in
de onzekerheid, e*hs,die niettemin bereid
zouden bevonden zijn, nog gedurende 11/2
jaar de verantwoordelijkheid voor het be
leid van 's lands zaken, voor de veiligheid
van het land jegens de natie te blijven
dragen En dat in een tijd toen Europa
in 1904 door den Russisch-Japanschen oor
log, in 1905 door de Marokkaansche
quaestie een crisis doormaakte!
De heer Patijn ontzegde echter iemand
het recht aan de waarheid van deze mede
deeling te gelooven. Dat verbood z.i. het
hooge karakter van mannen als De Marez
Oyens, Loeff, Bergansius, Ellis en de ove
rige leden van het kabinet (aan de Kamer
ontging het hierbij niet, dat Dr. Kuyper's
naam niet hierbij werd genoemd).
En waar dus niet aan te nemen is, dat
deze bewering van de „Standaard" waar
is, hoe moet men er dan over denken
Mocht, zoo vervolgde de spreker onder
ademlooze belangstelling der Kamer, het
blijken dat die bewering niet waar is, hoe
zou dan uitkomen in welke mate ons ge-
heele publieke leven door een geest van
onwaarachtigheid zou zijn vergiftigd, als
men er niet voor terugdeinsde om, daar
men zelf in een impasse was geraakt, met
dergelijke verhalen voor den dag te komen
in zaken, die de hoogste, die de teerste
belangen van ons land raken
En nadat de heer Patijn met de stuk
ken in de hand had aangetoond, dat
ook de bewering van de „Standaard" dat
de verklaring van den Minister van Bui-
tenlandsche Zaken op 10 Februari on
waar is, de bewering dat de minister
wel gezegd zou hebben, wat niet was
gebeurd, maar niet wat wél was ge
beurd, zette hij uiteen, wat treurige ge
volgen de houding van Dr. Kuyper in
deze zaak voor ons land gehad heeft. Hoe
daardoor niet anders dan de indruk kon
gevestigd worden, dat het kustverdedi-
gingsontwerp onder buitenlandsche pressie
is ingediend, en al was spreker geen voor
stander van dat ontwerp, hij zou het als
Nederlander betreuren, dat het van de
baan werd gewerkt door er het odium op
te drukken, dat het gedicteerd was door
eene buitenlandsche mogendheid.
En gekomen aan het einde van zijne
Er trilde iets innigs in zijn stem, toen hij voort
ging U zult niet daarheen gaan u zult hier
blijven. Bid ik u 1 Ik miss Annie ook ik zoek
in de wereld rond en zoek het geluk en 't is me,
als heb ik het in de hand, als zou ik het niet meer
laten glippen. Blijft hier 1 Zie me aan zoo zoo
Sedert ik in deze donkere oogen heb gestaard, is
het over me gekomen. Ik moge lachen, ik moge
schreien, ik moge stilnederzitten heen of weder dwalen
in gedachte ver v eg naar uw bloeiende heide
Niet waar, u zult niet weggaan
Langzaam sloeg ze de oogen op en daarbij trof
hem een lange rustige blik.
„Als het geluk niet bedriegt, dan ziet de heide
ginds de wilde Annie niet terug."
„Het bedriegt niet, ik voel het 1" Hij sloeg zijn
rechterarm om haar heen en trok haar zacht naar
zich toe. „Zoo grijp ik mijn geluk en zoo bezegel
ik het." En hij drukte hartstochtelijk voor de eerste
keer zyn lippen op haar kleinen bewegelijken
mond.
Wel een paar seconden lang rustte zij met gesloten
oogen in zijn arm. Nu echter maakte ze zich los uit
zijn omarming en trad een schrede achteruit. Nog
altijd trilden haar lippen door de innerlijke aandoe
ning. Stotterend in korte zinnetjes, stiet ze uit:
„Gerhard Misschien gaf ik u het recht zoo te han
delen Maar niet waar dat belooft u me u
doet het niet weer niet eer, dan wanneer wjj
beiden begrepen hebben, dat het geluk ons trouw
bleef."
Het blijft ons trouw, want het ligt in onze hand."
Zij trok zwijgend de schouders op en blikte naar
de plek waar de stroom door het bosch achter het
oeverriet voorbijruischte.
„Ik wil het vasthouden, zei ze langzaam, behoud jij
schitterende redevoering, verzocht hij den
minister om zijn gezaghebbende stem ook
in de Tweede Kamer te verheffen, en,
kan het zijn, wat uitvoeriger te herhalen
wat hij in de Eerste Kamer heeft gezegd,
dat nl. ook het fond van de zaak Van
Heeckeren niet waar is, dat er in 1904
geen bedreigingen als door den heer Van
Heeckeren bedoeld, zijn geschied. Maar,
voegde hij er aan toe
„Ik kan mij begrijpen, dat de minister
tegen den heer Van Heeckeren getoornd
heeft, maar toch moet mij een woord van
billijkheid van het hart. Ten slotte heb
ik het gevoel, dat deze oudgezant er in
geloopen is. Want wanneer niemand min
der dan een minister-president mededee-
lingen doet over 'n brief van die beteeke-
nis als dien van den Duitschen keizer, dan
kan toch niemand onderstellen, dat die
brief eenvoudig niet bestond. Behoudens
alle bezwaren tegen den heer Van Heecke
ren aangevoerd, zie ik in hem toch een
slachtoffer. Ik zeg nog eens de minister
heeft tegen dien gezant getoornd doch
laat hij ook nu de fiolen zijns toorns uit
storten over dengeen, die, nadat de mi
nister met klem den lsten Juli in de Eerste
Kamer had verklaard, dat wij niet bloot
gestaan hebben aan bedreigingen, niette
min daarna is blijven voortgaan met den
indruk te vestigen, dat afgescheiden
van dien brief wat de heer Van Heec
keren had medegedeeld, per slot van
rekening waar is.
„Ik heb gesproken om den minister de
gelegenheid te geven te spreken. Men
heeft volgehouden, wat hij ontkend heeft,
men heeft den indruk, dien hij met zijne
woorden wilde vestigen, ondermijnd. Het
is zijn recht te spreken en jegens ons zijn
plicht."
De minister heeft aan de uitnoodiging
van den heer Patijn gereedelijk voldaan.
Z. E. zeide, dat (het was Vrijdagmid
dag) wat hij uit de Algemeene Beschou
wingen ook zou laten liggen ter beant
woording tot de volgende week, het hem
eene behoefte was hierop dadelijk te ant
woorden men zou niet mogen zeggen, dat
hij vier dagen genomen had om zijn ant
woord te bestudeeren. En toen kwam met
dat onmisbare accent der waarheid de
verklaring „dat hij in verband met de
woorden van den heer v. Heeckeren een
het ook, en alleB zal goed zijn." Hij wilde nog een
maal baar hand vatten, maar ze weerde hem zacht
af en liep naar de plaats, waar de boot tusschen
riet en struiken lag te wachten.
Spoedig daarop dreven zij beiden weder over de
blauwe vloed af, naar het veerhuis van Uhlenhorst.
De lichten glinsterden als sterren in den prachtigen
AlBter, toen het jonge paar laat in den avond uit
het kleine bootje stapte en over de Lombardbrug
zich spoedig in het gewemel van straten en stegen
verloor. De losse schertstoon was weder ingetreden,
plagerige woorden gingen over en weer. Zij hing
aan zijn arm en lachte als een gelukkig, overmoedig
kind, terwijl zijn oogen zich niet van baar gelaat
konden afwenden.
„Niet waar, Gerhard, nu vergeet je my nietmeer?"
fluisterde zy.
„Hoe zou ik dat nu nog kunnen, Annie?"
„De Hamburgsche vrouwen zijn gevaarlijk en
je bent in de wereld nog een kind. Geloof me 1"
„Ik ben veilig tegen alle aanvechtingen voor
taan 1" Hij keek haar teeder aan en zij doorstond
zijn blik.
Ze waren weer een zijstraat ingegaan en eenige
huizen gepasseerd.
Op eenB maakte zij zich uit zyn arm Iob, bleef
staan en wendde zich half ter zijden.
„Wat heb je Annie?"
„Een oogenblik Ze lachte even in zich zelf, en
liet iets weder in haar handtaschje terugvallen,
keerde zich tot Gerhard en drukte hem een klein
koperen geldstuk in de hand. „Neem dat I" zei ze
lachend. „Ter herinnering
Wordt vervolgd.