Officieel Nieuws- en Advertentieblad
EERSTE BLAD.
voor Overflakkee en Goeclereede.
5de Jaargang.
Woensdag 12 Juli 1905.
No. 33
Flakkeesslie Boek- en Handelsdrukkerij
Zijn Bruigomstijd
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG.
Prijs per kwartaal, franco per post f 0,50.
Afzonderlijke nummers0,05.
Hoofd-Agent voor NederlandC. W. BETKE, Advertentie-
Bureau Mosseltrap 2, Rotterdam.
TTitgra/ve cler
te Middelharnis.
Prijs der Advertentiën: van 1 6 regels 0,60.
Iedere regel meer0,10.
Groote letters naar plaatsruimte.
Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaal berekend.
Alle solide Boekhandelaars en Ad ver ten tie-Bureaux
nemen Advertentiën aan.
Berichten van correspondenten en Advertentiën te adresseeren aan de Fiakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelharnis.
C. V. Gerritsen.
Wederom is uit de rijen der vrijzin
nige kampioenen een man heengegaan,
wiens nagedachtenis in dankbare herin
nering zal blijven bij de vrijzinnige
partijen. Nog voor enkele weken was
Gerritsen met den grootsten ijver en
volharding rusteloos aan het strijden
voor de goede zaak in de zoo moeilijke
districten Den Helder en Schoterland.
De groote inspanning van den verkie-
zingsarbeid heelt ongetwijfeld zijn doode-
lijke ongesteldheid, kanker in de lever,
verhaast. Hij is werkende gestorven, als
wakker strijder. Een man van ongemeene
bekwaamheid, van waarachtigen en
edelen democratischen zin.
Als lid van den Amsterdamschen Ge
meenteraad, van de Prov. Staten van
Noord-Holiand, van de Tweede Kamer
van 1893 tot 1897, als wethouder van
Amsterdam heeft hij zich met een voor-
beeldigen ijver aan de belangen des volks
gewijd. Met hem en mr. Kerdijk zijn
twee steunpilaren van den Vrijzinnig-
Democratischen Bond heengegaan. Twee
mannen der oude garde, die de schoone
beginselen der democratie hebben inge
dragen in het volk, den akker hebben
bereid en het nog hebben mogen bele
ven dat uit hun streven de krachtige
jonge partij der Vrijzinnig Democraten
werd geboren.
Eere zij hun nagedachtenis.
Moge hun zegenrijke arbeid ons jonge
ren ten prikkel zijn niet te versagen.
Hun voetsporen drukkende brengen wij
die groote voorgangers de waardigste
hulde.
Welk kabinet?
Tal van bladen verdiepen zich in de
vraag, welke kleur het te vormen ka
binet zal dragen. Sommigen sprekende
hoop uit, dat de heeren Loeff en Iden-
burg hun portefeuilles zuilen behouden.
Ah, ha, sissen al dadelijk clericale ad-
-FJS UILL.ETON.
van H. Lichtenstern,
(Slot) door K. to M.
„Wat praat je nu toch vroeg hij met een stem,
die hem vreemd uit de keel kwam, terwijl zwarte
schaduwen voor zijn oogen dansten en zweetdroppels
op zijn koude voorhoofd parelden. „Wat praat je
toch Je blijft toch bij me 1"
„Misschienik weet het niet," antwoordde zij en
keek met een hulpeloos treurigen blik voor zich uit.
En hijhij kon niets meer zeggen. Hij vond geen
woord meer, geen barmhartig bemoedigend leugentje,
zelfs geen glimlach. Hij nam haar slechts nog vaster
in zijn armen, maar daarbij toch zoo zacht, als een
moeder haar ziek kind. Hij boog zich over haar, zeer
diep, zoodat wang tegen wang rustte, hij sloot de
oogen en zocht met de lippen haar koud voorhoofd.
Zoo bleven zijlang, langen tijdwaren zeer stil
en hebben toch elkander verstaan.
Een stille kamer, waarin de gordijnen 'zijn neer
gelaten, en een scherpe lucht van eau de cologne
heerscht. Een wit bed met een bleek, sluimerend
kind. Aan dat bed drie bleeke menschen, die niet
dertjes, zie je, kiezers, die liberalen
hebben je zoo bang gemaakt met Rome
en nu kiezen ze zelf een Roomsch minis
ter. Zacht wat, venijnig beestje, zouden
we zeggen, zoover is het ten eerste nog
niet en ten tweede is het heel wat an
ders of één minister van de acht Roomsch
is, dan wel of men zooals dr. Kuyper
totaal van Rome afhing en met Rome
om de zetels sjacherde.. Heel iets anders
of er éen minister Roomsch zou zijn
dan dat men zooals dr. Kuyper Rome
naar de oogen moest zien en als een
dwerg op den rug van den Roomschen
reus zitten.
Blijf ons met die smoesjes dus van
't lijf.
De „Standaard" wil van een ministerie,
waarvan ook de rechterzijde een paar
zetels zou bezetten, niets weten. Niets
meer of minder dan „verraad" zou het
zijn. De katholieke „Residentiebode" die
het balletje van zoo'n gemengd ministerie
had opgeworpen, heeft er weinig eer
van, „Centrum" en „Maasbode" wijzen
die mogelijkheid even hard af als de
„Standaard."
Ja, sommige organen met name de
„Standaard" zien in de tegemoetkomende
houding van sommige liberale bladen
een bewijs van zwakheid. Zie, roept
Kuyper's lijforgaan uit, nu ontbreekt
het hun aan moed, nu willen ze ploegen
„met ons kalf." Daargelaten nog, dat
het kalf, waarmee de „Standaard" den
socialen akker in de laatste vier jaar
heeft beploegd, een te zwak en krachte
loos beestje is gebleken, alleen een wa
genvrachtje partijbenoemingen en slechte
onderwijswetten te trekken naar de
staatsschuur, is het zeker noodig onze
beschouwing tegenover de clericale te
plaatsen.
Wat is eenpioofddoel geweest van on
zen strijd?
De verderfelijke'antithese te breken,
de heillooze stelling te niet te doen, dat
alleen de volgelingen van dr. Kuyper
en Rome je ware christenen zijn.
Een uitsluitend links samengesteld
ministerie is voor de clericalen een
prachtig middel om de antithese als
leuze) al is 'teen dwaalleuze) te blijven
voeren.
Zeer natuurlijk, dat wij, die de antithese
spreken, zich niet verroeren, maar onafgebroken op
dat kind staren.
Dikwijls wordt zij wakker. Spreken kan zij niet,
maar haar oogen zijn nog vol liefde. Zij ziet de drie
van de rij af aan en zegt met de oogen ieder nog
iets teeders. Ze knielen om het bed, buigen zich
over haar, fluisteren haar toe en ieder grijpt vast,
wat hij machtig kan wordeneen hand, een vlecht,
een punt van den deken. Dan slaapt zij weder in.
Paal staat dan langzaam op en gaat tot de ouders.
Hy buigt zich over hen. streelt hen over het haar
en brengt hen terug naar een stoel. Dikwijls voert
hij hen inde aangrenzende kamer. Veel spreken kan
hij niet, maar toch smeekt hij hen, zich een poosje
ter ruste te leggen hij blijft bij hen tot zij ingeslui
merd zijn. Dan gaat hij weer naar binnen, naar haar,
zeer zacht en zeer vlug. Hij knielt weder voor het
bed, buigt het hoofd voorover, kijkt naar dat kind,
prest de handen samenknielt en wachtkijkt
onvermoeid, onafgewend op dat bleekezijn lieve
kind
Er waren heden veel, zeer veel menschen in het
zwart gekleede menschen in de woning, maar nu is
alles stil en een grafstilte heerscht. In de keuken,
geheel achter in het huis zitten de lieden bij elkan
der, bleek, velen met roodgeschreide oogen en wagen
het nauwelijks te fluisteren. Alle kamers zijn helder
verlicht, alle deuren staan open, doch er is niemand
te zien. Enkel eene voorkamerde slaapkamer
is donker en daar zitten drie personen, die wij heel
goed kennen.
Het schijnsel der straatlantarens valt in het groote
vertrek en maakt den omtrek der drie gestalten
met alle kracht verwerpen, geen be
zwaar zien een plaats in te ruimen aan
de ministertafel voor een lid der rech
terzijde. üok om deze reden. Maar onze
meening is de [antithese geen politieke
scheidslijn en is de eenige ware afba
kening behoudenden tegenover voor
uitstrevender Van welke richting het
kabinet ook zij, het ligt volkomen in
onze lijn een ministerie voor te staan
gevormd naar deze politieke scheidslijn.
In de derde plaats begrijpen wij de
„Standaard" en consorten niet. Het heeft
steeds geschetterd over de liberale par
tijdigheid.
En nu, de liberalen, nadat de clericalen
vier jaren lang op de treurigste wijze
zoowat alle baantjes aan hun broeders
hebben vergeven, verdraagzaam genoeg
blijken om een j ministerie samen te
stellen met één of twee rechtsche mi
nisters, heet dat „gebrek aan moed."
Als de „Standaard" [nu nog maai'
openlijk erkende, dat zij daartegen be
zwaar heeft omdat haar dan de geliefde
antithese uit handen wordt geslagen,
dan ware het nog tot daaraan toe.
Maar nu dit orgaan zonder blikken
of blozen van „gebrek aan moed" durft
spreken, zij onzerzijds daartegenover
gezet:
Wij wenschen niet in de val tejloo-
pen, die de Standaard zei. Een uitslui
tend linksch ministerie zou de oppositie
der 48 Roomschen, Kuyperianen en Loh-
mannianen weer stevig aaneensmeden.
Wij zouden daardoor de verderfelijke
antithese feitelijk handhaven en dat
doen wij nooit. Wij willen met de daad
voor nu en altijd een einde gemaakt
zien aan den heilloozen godsdiensttwist,
waaronder ons land zoozeer heeft ge
leden.
Daarom wenschen wij een gemengd
kabinet.
Laat het dan desnoods behoudend zijn,
nog liever dat, dan dat de verfoeilijke
antithese gehandhaafd zou blijven.
Schettert de „Standaard" dan van
„gebrek aan moed," wij noemen het
verstandige verdraagzaamheid, door 't
volksbelang geëischt.
eenigszins kenbaar. Zij zitten om een bed, een geheel
leeg bed, dat men zijn dekens en kussens ontnomen
heeft.
In elkaar gedoken zitten zij en staren ïu de duis
ternis. Zij weenen niet— dat hebben zij wel ver
leerd— zij spreken niet, ja oogenschijnlijk lijden ze
zelfs niet eens. Ze zijnjafgetobd en geestelijk gebro
ken. Misschien rusten ze uit.
Na eenigen tijd zullen ze wel weer kunnen wee
nen, die arme ouders Dan zullen de nu zoo schrij
nende gedachten veranderen in gedachten aan haar
het denken aan hun kind zal de inhoud van hun
leven zijn. Het zal hun telkens invallen, hoe zij was,
wat zij deed van klein meisje af, en hoe zij met hun
drieën leefden. Dan zullen ze gevoelen en erkennen,
dat hun kind gansch niet voor niet geleefd heeft,
daar het vreugde nam en uitdeelde met volle han
dendat zij de zon was, niet enkel voor hen, maar
voor ieder die haar zag; dat zij altijd gelukkig is
en het goed en aangenaam had, tot het laat
ste toe, daar ze het hoogste meisjesgenot nog leerde
kennen, napielijk de verloving met iemand dien zij
en die haar oprecht beminde. Dan znllen de ouders
nog weenen, doch hun tranen zullen zachter en mil
der zijn, als ze zeggen „Wat wenschen wij dan toch
Zij was steeds gelukkigen het leeddat kent
zij niet, dat hebben wij
En gij arme, door het lot zoo bedrogene, die het
geluk even hebt mogen kussen, om dan weder voor
uit gedreven te worden naar waar het zoo koud en
eenzaam isgij zult ook weer leeren leven. Het
leven is sterk, het neemt je mee in zijn maalstroom
zonder te vragen of je wil. Gij zult niet hardvochtig,
bitter en harteloos worden. Eenzaam zult ge zijn,
zooals je vroeger wasmaar daar je nu het geluk
gekend hebt, zul je het weder zoeken. Doch dikwijls,
Clericale verontwaardiging.
Onze Couranthet antirevolutionaire
verkiezingsblad, dat te Kampen dienst
deed, is vreeselijk boos over een strooi
biljet, dat ter bevordering der eandida-
tuur Reyne werd verspreid. Dit biljet
luidt:
„Dr. Ituyper en de zijnen hebben
gezegd: De Nederlandsch Hervormde
kerk is driemaal gevloekt door den Heere
God. Het synodaal Genootschap is een
gedrocht voortgekomen uit de hel".
Dr. Kuyper heeft de mannen der Her
vormde kerk genoemd:
Heidenen.
Judassen.
Inbrekers in de kerk des Heeren
Beulsknechten.
Bloedhonden.
Synodale doggen enz.
Nu is deze herinnering voor Onze
Courant zeker zeer onaangenaam. Doch
't is de vraag maar, is ze waar En
daarvoor had Onze Courant er bij
moeten voegen, dat aan den voet van
't strooibiljet staat:
„Dit alles kan men vinden in Een keer
punt, een werk geschreven door dr. Fos
en uitgegeven bij de firma Nederbracht
Co. te Dordrecht."
Maar nu de politieke predikanten, die
overal door hun godsdienstige opzwee
ping de leegheid der sociale schuren in
de afgeloopen regeerings periode tracht
ten te verbergen, steeds zeiden, dat de
belangen der Hervormde kerk zoo
„Extra-veilig" [waren in Dr. Kuyper's
handen, is) bovenstaande herinnering
niet alleen volkomen begrijpelijk, doch
ook volkomen gepast.
't Is onaangenaam voor Onze[Courant,
doch „Stembusvuil" is het niet. Neen
dan kunnen we de vrienden een ander
snuifje presenteeren. Het is opgepikt uit
de Standaard, het „Christelijk" orgaan
hij uitnemendheid. Het is overbekend,
dat de manieren, welke dat blad in de
laatste vier jaren heeft aangenomen, op
„Seniele aftakeling" wijzen. Menjleze eens
hoe de Standaard de liberalen bij de
laatste Stembus bestreed Het blad ont
zag zich niet de volgende liederlijke
beschuldigingen tegen de vrijzinnigen
neer te schrijven:
dikwijls, zul je dan denken aan haar, aan die jonge,
die blonde, die vroolijke— aan de doode— en dan
zul je, rijke man, zeer arm zijn.
Thans staat hij oplangzaam, met moeite en op
den tast gaat hij tot de ouders, treedt tusschen hen,
knielt neder en neemt hun handen.
„U hebt voortaan weer maar één kind," zegt hij
zacht en droevig. Antwoord ontvangt hij niet, maar
zijn handen voelen een zwakken druk. Na een
kleine poos gaat hij voort
„Zij heeft mij eens gevraagd, of ik bij n zou wil
len blij ven zij had dat niet behoeven te verzoeken.
Maar ikik mag thans u wel vragendat u mij
slechts een weinig want anders weet ik niet, hoe
ik het moet overkomen."
Het is stil in de kamer, doodstil. Zij zitten en
staren in het duister. Maar zij zitten nu dicht, zeer
dicht op elkander, de armen op elkanders schouders
en de handen ineen, sluitend een verbond van on
verbreekbare vriendschap.