Kamero verzicht.
maar tocli keurde Zijn Excellentie.
Door zijn stukje u weet wel, lezer,
dat onnoozele ingezonden stukje had
de luitenant de belangen van het leger
slecht gediend en Zijne Excellentie
keurde de verplaatsing in alle opzichten
goed
Een paganistenverstand kan hier na
tuurlijk het christelijk zout niet proeven,
maar wel kan zoo'n paganist volkomen
onderschrijven wat de N. R. Ct. zegt:
„Deze questie geeft een kijkje op de
opvattingen, die in de hoogere militaire
kringen heerschend zijn. Het is het
verschil tusschen den domper en het
licht. Aan den Benen kant staan de op
vattingen van hen, die het leger be
schouwen als een apart geheel met eigen
begrippen en eigen beginselen, waarin
elk mindere heeft ja en amen te zeggen
niet alleen op elk bevel dat spreekt
van zelf maar ook op elke meening,
die door een meerdere wordt ten beste
gegeven; het leger is dan gelijk de heer
Tydeman het afschilderde, een „instru
ment onder hiërarchische curateele",
met al de kwade gevolgen van dien;
verkropte ontevredenheid en anoniem
courantengeschrijf, „de peit voor elk
goed geordend leger."
Precies! En 'tgeval-Reilsma bewijst,
hoe de militaire despootjes in ons leger
de oorzaak zijn van die ontevredenheid.
En nu het treurigste nog.
Mr. Marchant stelde aan 't slot zijner
interpellatie deze motie voor:
„De Kamer, van oordeel, dat door het
optreden van de regiments- en divisie
commandanten tegenover het luitenants
dispuutgezelschap te Assen de vrijheid
van gedachtenwisseling, welke ook voor
de officieren behoort te bestaan, op be
denkelijke wijze is verkort, vertrouwt,
dat herhaling zal worden voorkomen en
gaat over tot de orde van den dag."
Natuurlijk, lezer, was de heele Kamer
het daarmee eens? Kan je begrijpen,
meneer Heemskerk vond, dat de Kamer
met die motie buiten haar bevoegd
heid zou gaan en stelde voor eenvoudig
tot de orde van den dag over te gaan.
Terecht noemde mr. Marchant die
Heemskerksche motie een comedie.
De flinke motie van onzen partijgenoot
werd verworpen met de heele rechter
zijde op Staalman na, tegen!
Besluit: de kerkelijken zijn van oor
deel, dat de afkeuring van de daden van
legerautoriteiten niet behoort tot de
bevoegdheid der Kamer, en de R.egeering
niet heeft te waken tegen een herhaling
van 'tgebeurde!
Toch geen reactie, nietwaar, lezer?
Zoolang wij geen volksleger hebben,
democratisch ingericht, waarbij de mi
litair in de eerste plaats mensch blijft,
zullen we staaltjes van willekeur en
bekrompenheid als Reitsma ervoer, nog
wel meer zien gebeuren
De interpellatie van Kol.
Onze lezers weten, dat er de laatste
weken heel wat te doen is geweest over
het plotseling verdwijnen van 't staats-
tooneel van den minister van Buiten-
landsche Zaken. Tal van uitvoerige
berichten doken in de pers op, sprekende
van dr. Kuyper's inmenging in het werk
van zijn collega, de voogdijschap over
den buitenlandschen Excellentie door
een gewezen gezant, mr. Von Weckerlin
enz. enz.
Aan den heer Van Kol komt de eer
toe flinkweg in de Kamer de questie
door een interpellatie ter sprake te heb
ben gebracht. Hij stelde een aantal vra
gen, betrekking hebbende op al 't geen
in de laatste dagen de rondte deed
omtrent minister Melville. Het moet
gezegd worden, dat de regeering bij
monde van dr. Kuyper zoowat alle vra
gen heeft beantwoord.
Maar ongelukkig bleef 't hoofdpunt
onbeslist. De vraagWaarom is minister
Melville heengegaan, is niet opgelost. En
een andere hoofdvraag: Staat des mi
nisters heengaan in verband met zijn hou
ding tegenover Japan dan wel tegenover
Rusland gedurende den nu heerschenden
oorlog bleef onbeantwoord.
De minister weigerde zich hierover
uit te laten op grond van art. 94 der
Grondwet (het Staatsbelang liet nl. naar
de meening des ministers deze beant
woording niet toe). Zeer terecht merkte
de heer Drucker later op, dat omtrent
de redenen van het aftreden van minister
Melville totaal niets is gebleken.
Heeft de interpellatie dan heel geen
nut gehad?
Zeer zeker, aan dr. Kuyper is duide
lijk gezegd, dat we van een minister
president, die de lakens uitdeelt, niets
moeten weten.
En ook is door minister Kuyper dui
delijk gezegd, dat de nota, die de jam
merlijke vrede voor de Boeren met zich
bracht,is uitgegaan van minister Melville.
De stralenkrans, die de clericale bladen
destijds minister Kuyper voor dit staats
stuk wilden vlechten, is nu heelemaal
verbleekt. Wij hebben die schittering
trouwens nooit gezien.
Van Kol zeide in zijn rede nog een
waar woord tot de rechterzijde: „Is het
niet treurig, dat aan die zijde meermalen
elke vraag van recht of onrecht, van
waarheid of onwaarheid ter zijde wordt
geschoven en eenvoudig gestemd, ik moet
wel aannemen, soms tegen eigen inzicht
en beter weten in, volgens de eischen
van 't partijbelang?"
Zijn nu de berichten in de bladen,
met name het uitvoerige stuk in 't Va
derland over 't departement van minister
Melville geheel onwaar? Ja, zegt de
minister. Maar wij zeggen 't prof.Drucker
na: „Velen zullen zoo vrij zijn dit te
betwijfelen."
Dr. Kuyper wist wel, waaróm die
stukken voorkwamen in de bladen. Al
thans, na een pluimpje aan de Holland-
sche pers, zeide hij„Een zaak moet
men in 't oog houdenwanneer er een
zekere Juni-gebeurtenis in het zicht is,
dan sta ik voor niets in."
Toch wel een bewijs, dat Zijne Excel
lentie de Clericale bladen goed leest.
Als. men bv. hun voortdurende laster
campagne tegen de Openbare School
leest, zegt men zeker: „Zij staan voor
niets".
De wetten van minister Harte.
Minister Harte is niet gelukkig met
zijn wetsontwerpen. Het eene voor, het
andere na, beeft Zijn Excellentie moeten
intrekken. Om de schatkist te stijven, had
Zijn Excellentie twee wetjes ingediend.
Het eene strekte tot verhooging der op
centen op bedrijis- en vermogensbelas
ting, het andere was de verhooging van
den accijns op het gedistilleerd van f 63
tot f 70 per HL.
In de Memorie van Toelichting schreef
de minister indertijd: „Als een ander be
zwaar werd aangevoerd, dat verhooging
van den gedistilleerd-accijns vooral ten
laste der mindergegoeden zou komen. Dat
bezwaar kan bij deze gelegenheid niet
worden getroffen, omdat de meergegoe-
den door opcenten op de bedrijfs- en ver
mogensbelasting zullen wordengetroffen"
Toen echter Woensdag 29 Maart de
heer Roëll tot den minister een inter
pellatie richtte over zijn accijnsplannen,
verklaarde de minister, dat er tusschen de
twee ontwerpen heelemaal geen verband
was
Het doel van de interpellatie Roëll was
de onzekerheid op te heffen, die voor vele
belanghebbenden bij de vervaardiging
en den handel in gedistilleerd bestaat,
omdat geheel onzeker is of dit ontwerp al
of niet tot wet zal worden verheven.
En in de tweede plaats had de interpel
latie ten doel aan te toonen, dat verster
king der Rijksmiddelen niet noodig is op
dit oogenblik.
Dit gelukte den heer Roëll schitterend.
Zal de accijns er doorgaan? Al weigert
de minister zijn ontwerp in te trekken,
de distillateurs enz. kunnen gerust zijn.
De heeren Kolkman en Heemskerk
hebben den minister genoegzaam te ken
nen gegeven, dat de Kamer van dit wetje
niets wil weten. Al wordt het dan niet
ingetrokken, 't gaat toch den doofpot in.
Uit 's ministers rede hebben wij een
teekenende zinsnede opgeteekend. De
clericalen durven op vergaderingen wel
beweren, dat de vorige ministerieën zoo
kwistig met 'tgeld omsprongen, ja, uit
gaven deden zonder dat er geld was.
Lezer, denk dan eens aan 't geen mi
nister Harte op blz. 1495 der Handelingen
van den jare 1905 zegt: Wij zijn hier ge
wend aan solide financieële politiek en ik
zou het ten hoogste betreuren, dat men
later eenigen grondzij het slechts een
schijngrond zou hebben om te kunnen zeg
gen, dat ik als minister van Financiën
gebroken had met de zeer solide finan-
ciëete politiek, die door mijn voorgangers
met zooveel succes is gevolgd
Waarheen gaan we?
Toen men in de Kamer die vraag
tot. dr. Kuyper richtte omtrent den weg,
welken wij in onderwijszaken opgaan,
bleef het antwoord uit.
Toch is de vraag dringender dan ooit.
Zie maar:
„Het moet Gods raad geweest zijn,
dat de klove nooit gedempt zou worden,
die de Kerk der Hervormden van Rome
scheidt." (dr. Kuyper in ons Program.)
„Wij bestrijden het Roomschestaats
recht, Rome's beginsel van slavernij der
leeken op geestelijk gebiedde Roomsche
voorstelling onzer landshistorie."
(dr. Kuyper in ons Program.)
„Wij kunnen even onmogelijk met de
Ultramontaansche staatslieden van onze
dagen samengaan in éénzelfde politiek."
(dr. Kuyper in ons Program.)
„Waar we tegen opkomen is, dat
Protestanten, ter wille van de Room-
schen, de spade hanteeren, om met Ken
het graf te delven voor het protestantisme."
(dr. Kuyper op 30 Juni 1872).
„Dat is wat ons ergert, niet dat Rome
ons weer Roomsch wil maken maar dat
Protestanten, Gereformeerde christenen
Rome hierin helpen."
(dr. Kuyper op 30 Juni 1872).
„En zegt ge, maar dan behooren ook
de Roomsch Katholieken bij ons, zoo
bid ik u, dat gij u wacht voor een zoo
overijlde gevolgtrekking. Ik wijs met
beslistheid de gevolgtrekking van de
hand, alsof we «amen al« één man
konden optrekken."
(dr. Kuyper op de deputatenvergade-
ring van 1891.)
„Dat dit niet kan en nooit zal kunnen
ligt aan het bloed der martelaren dat
gevloeid heeft."
(dr. Kuyper op de deputatenverg.
van 1891).
Maar
In 1905 zitten Rome en Dordt op het
zelfde kussen.
In 1905 heet het, dat alleen Roomschen
en Dordtschen christen zijn en de ande
ren paganisten!
In 1905 werpt dr Kuyper met een
partijdige Schoolwet duizenden guldens
uit de Staatskas in de kassen der kloosters
door schoolsubsidieën!
Waarheen gaan we?
Daarop antwoorde de man, die een
maal schreef: „Zeg uw vertrouwen op
aan wie u door Rome ter overwinning
wil leiden," en in 1905 met Rome
als bondgenoot optrekt.
„Keurt elk overleg met Rome in uw
leidslieden af, waar ge die ook op 't spoor
komt" en in 1905 slechts door Rome
kan regeeren!
Waarheen gaan we?
Ah, zoo, mr. Lohman!
„Het moet zóó worden, dat het moge
lijk is voor elke groep, ik zeg niet voor
elk geloof of voor elk ongeloof, om zich
te organiseeren, zooals zij wil, maar de
openbare school moet altijdachter de
deur staan, omdat het inderdaad noodig
is, dat zeker peil van ontwikkeling niet
verlangd wordt en het dus mogelijk
moet zfjn, wanneer niet op andere wijze
voorzien wordt in de behoeften van
allen, er eene overheid is, die daarvoor
zorgt
(Mr. Lohman in zijne redevoering.
Handelingen van 7 Maart blz. 1236).
Ziedaar, hoe een vurig voorstander dei-
bijzondere school moet erkennen, dat de
openbare school moet blijvenmoet
blijven om het tekort der bijzondere aan
te vullen. Erkend, dal de bijzondere te
kort schiet en de clericale school
wetgeving 't peil der ontwikkeling dreigt
te verlagen, 'tls fraai!!
Door plaatsgebrek moeten het artikel
Arbeidswet en eenige andere blijven
De vorige maal hebben we een en ander
medegedeeld uit de verschillende redevoe
ringen over de aanhangige onderwijswet,
Als ooit een ontwerp krachtig door de lin
kerzijde met zakelijke en geargumenteerde
redevoeringen is bestreden, dan is het wel
deze partijwet. Van den linkschen conser
vatief tot den meest linkschen democraat
hebben alle niet-clericale sprekers op de
krachtigste wijze stelling gekozen tegen
dr. Kuyper's midioenencadeautje aan Room
sche kloosterscholen en scholen en school
tjes tot opleiding van christelijke ver-
kiezingsagenten. Dat laatste zou ongelooflijk
klinken, als de clericalen het niet zelf in
hun bladen neerschreven
We beginnen ditmaal met de redevoering
van den oud-liberaal Tydeman. Een prachtig
stuk werk. Hij begon mei de uitwerking
der vraagwat is de oplossing van het raad
sel, dat een politiek gevolgd wordt door dit
kabinet, welke niet zal leiden tot finale
oplossing van den schoolstrijd En bij vindt
slechts als antwoord Men wenscht aan
clericalen kant die oplossing niet. Immers
na de finale valt'tgordyn en is'tstuk uit."
Uitvoerig ging spreker de geschiedenis
van de schoolwet van 1889 na, ten betooge,
dat noch uit die wet, noch uit de Grondwet
kan worden afgeleid, dat openbaar en bij
zonder onderwijs op voet van gelijkheid met
de staatsdubbeltjes moeten worden onder
houden. Zij, die in 1889 voor de wet-Mackay
stemden, meenende daarmee den schoolstrijd
te beëindigen, hebben buiten den waard
gerekend.
Ais men nagaat, welk standpunt de cle
ricalen thans innamen, vergeleken by 1889,
dan ziet men dit
le dat men nu aanneemt een recht op
bijzonder onderwijs, een recht dus om dit
door den Staat te doen betalen, terwyl
in 1889 een subsidie op billykheidsgronden,
een tegemoetkoming aan gemoedsbezwaren
werd gegeven.
2e dat in 1889 ongelijkheid in de finan
cieële positie en nu gelijkheid als basis
wordt aangenomen.
3e dat in 1889 het goed recht der open
bare school werd erkend, omdat men die
school door beëindiging van den schoolstrijd
buiten den politieken strijd, buiten de con
currentie wilde plaatsen, terwijl nu openlijk
wordt erkend, dat de openbare school alleen
bij wijze van aanvulling moet blijven bedaan,
liefst moet verdwijnen, en alleen recht van
Mlstaan heeft als reserve.
4e dat in 1889 beëindiging van den
schoolstrijd werd voorgespiegeld opdat een
dragelijke toestand voor het bijzonder on
derwijs zou ontstaan, terwyl nu wordt ver
klaard, dat hier geen finale oplossing is,
er blijft ongelijkheid bestaan, die wel iets
minder stuitend is, maar die straks wel
weer stuitend zal worden genoemd!
Spijt tonnen gouds aan de clericale scholen
zyn we dus veel verder van de beëindi
ging van den schoolstrijd verwijderd.
Na een uitvoerig betoog, dat deze wet
strijdt met art. 192 der grondwet en dat
mr. Lohman al heel zonderling over de
waarde van de grondwet redeneert, besprak
de heer Tydeman 't groote woord der cle
ricalen: de school aan de ouders.
„De ouders hebben over de school niets
te zeggen en zij verlangen er ook niet naar.
Ik ken een gemeente, waar een van de
wethouders tevens is bestuurder van de
bijzondere school.
Nu wijst deze inan van veel invloed aan de
ouders eenvoudig de school aan, waar
hunne kinderen moeten heengaan.
De ouders zijn er volkomen mee tevre
den, z\j weten bijna niet of hun kinderen
op een openbare of op de bijzondere school
gaan! (Wat hebben ze dus veel over de
school te zeggen, en wat een belangstel
ling! (red.)
En de vrijheid van de ouders, hoe staat
het daarmee? „Onafhankelijk van den Staat,
zegt de heer Lohman „zal de school worden,
hoe ruimer zij wordt begiftigd". Ik geloof
toch, dat dit moeilijk lang zal zijn vol te
houden.
Staatsgeld eischt staatscontrole!
Onafhankelijk van de kerk hoe meer
gbld men geeft!
„Bij de Roomschen zal het zeer eenvoudig
gaan. Daar hebben de ouders heelemaal niets
te zeggen, daar is de byzondere school,
welhaast de volksschool, de school van de
geestelijkheid.
Van onafhankelijkheid is daar inderdaad
geen sprake.
In hoever by protestanten de school van
de ouders in handen der geestelijkheid zal
overgaan,
in handen van predikanten, ouderlingen
en diakenen
is niet met zekerheid te zeggen. Ik vrees
echter, dat inderdaad de school op den duur
in handen der kerk zal overgaan.
Of door ruime middelen uit de Staatskas
aan de bijzondere scholen geschonken, ook
een groote machtsontwikkeling van de kerk
in den Staat het gevolg zal zijn, hangt van
andere omstandigheden af.
Voor my is dat gevaar niet denkbeeldig.
Toestanden als wjj in Frankrijk zien, daar
voor mogen wij inderdaad bewaard blijven,
maar ik zie niet goed in, boe dat mogelijk
zal zijn."
De heer Zijlma zette uiteen, hoe deze
wet voor clericale gemeenteraden
het middel zal zyn om de openbare school ten
gronde te richten.
Want heeft een gemeente uitsluitend open
baar onderwijs dan zal het volle bedrag
van een voorgestelde verhooging worden
ingehouden, wordt hierin geheel door bijzon
dere vereenigingen voorzien, dan zal dit
volle bedrag worden uitbetaald. Men zal
er zich dus op gaan toeleggen
het openbaar lager onderwijs door bijzonder
te vervangen.
De heer Roëll gaf een uitvoerig financieel
betoog tegen deze wet, wat betreft de uit-
keeringen aan de gemeenten. Immers door
art. 4 van dit wetsontwerp wordt, met mis
kenning van de door de Regeering in be
ginsel erkende rechten der gemeenten op
hoogere uitkeering wegens onderwijsuit
gaven, de wet van 1S97 op incidenteele
wijze ter zijde gesteld, en, dit zegt meer
nog, daarenboven gehandeld in strijd met
de beginselen van pacificatie der wet van
1889, die in geen geval gedoogen, dat de
uitkeeriDg van Staatswege voor het bijzonder
onderwijs ook niet in werkelijkheid ten
goede zullen komen aan de besturen van de
gemeenten, die met het Openbaar Onder
wijs zijn belast. Buitendien is artikel 4 in
strijd met het eigen stelsel van de regeering,
waar de regeering toch heeft verklaard, dat
de wet van 1897 in elk geval slechts voor