Buitenlandscli Overzicht.
Landbouw
2
hitsten, sprak de eerste ook over de
protectie. De vergadering was uitge
schreven door de Katholieke Jonge
Garde en de antirevolutionaire propa-
gandaclub. Het betrof hier dus de voor
lichting van jonge mannen, die zich
zoeken te ontwikkelen op politiek gebied.
De lezer ga nu eens na, hoe meneer
Kolkman deze jongmaatjes bedotte. Hij
zeide
„Door de hooge beschermende rechten
in het buitenland is de papierfabricage
in de Zaanstreek verdwenen en zijnde
margarine fabrieken naar het buitenland
verplaatst."
Natuurlijk, hè, de heele jonge garde
slikte van ontzetting zoo maar in eenen,
de heele leelijke Tariefwet in. 't Is ook
om te rillen: papier fabricage en mar-
garinefabrieken verplaatst naar 't buiten
land.
Dominee Talma, die zoo mooi van
„ontzettend" kan oreeren, had dadelijk
tot zijn collega Kolkman moeten zeggen
„Mijn christelijke" vriend, wat sta je
daar nou toch „ontzettend", onchristelijk
te liegen. Maar dat deed dominee
Talma lekkertjes niet. En lees nu eens,
lezer, of dominee Talma niet dadelijk
zijn vriend Kolkman op de vingers had
moeten tikken:
„Deze bewering is van a. tot z. on
juist.
De papierfabricage is niet van de
Zaanstreek verdwenen, is er zelfs niet
verminderd en de hoofdzetel van de
papierindustrie in ons land die zonder-
uitvoer niet zoo belangrijk zou zijn,
is niet uit de Zaanstreek verhuisd
door den invloed van protectie in het
buitenland. De margarine fabrieken
zijn niet naar het buitenland verplaatst
de firma's Jurgens en v. d. Bergh
zouden dat kunnen getuigen en wij
zouden hierbij kunnen voegen: onder
het stelsel van vrijhandel is de marga-
rinefabricage tot den grooten bloei
gekomen waarin hij zich thans ver-
- heugt. (De lezer denke aan Solo en
Vitello I
De waarheid is, dat de bloeiende
Zaansche papierindustrie van 1725 ach
teruitging, vooreerst omdat zij de
nieuwere techniek niet toepast en dan
omdat met het Zaansche water wel geel,
maar geen wit papier te maken viel.
Niet alle Zaansche papierfabrikan
ten toonden gebrek aan ondernemings
geest. Een van de leden van een
Zaansche firma die nog vier papier
molens had, richtte op de Veluwe te
Apeldoorn een papierfabriek voor met
de hand bereid fijn papier op, welke
ééne fabriek thans evenveel productie
vermogen heeft als een 10-tal van die
oude molens,
En te Wormerveer werden de oude
molens veranderd in een moderne
fabriek die per dag 30.000 K.G. papier
levert, dat is dus 3 maal zooveel als
alle oude papiermolens te zamen. Wij
hebben niet eens cijfers genoemd van
de fabriek bij het duinwater te Velzen,
door dezelfde Zaansche firma opge
richt; in welke fabriek door de minst
groote der drie papiermachines in één
maand meer papier wordt geleverd,
dan de 40 molens van den heer
Kolkman in een jaar afleverden.
Welke waarde te hechten aan argu
menten als die van den heer Kolkman,
al werden fdie door zijn onnoozel
publiek nog zoo willig voor waar aan
genomen?
Het zal ons nu niet meer verbazen
te vernemen dat die heer Kolkman
aan den boozen vrijen handel wijt dat
er geen vetkaarsen, spinnewielen,
trekschuiten meer in Nederland ge
maakt worden." (Handelsblad.)
Ziet ge, lezer, zoo lichtte meneer
Kolkman de „christelijke" jongelieden
voor.
Is het te veel gezegd, als we achter
de woorden van zoo'n man zoeken
„Het doel heiligt de middelen"?
Onze boter en kaas in Engeland.
Van onze boter, kaas en het vee is
Engeland onze grootste afnemer.
Die artikelen voeren wij in Groot-Brit-
tanje vrij in. Rij de protecliegeschiedenis
is er meermalen door vrijhandelaars op
gewezen, dat het heffen van rechten op
Engelsche waren in ons land wel eens
maatregelen van weerwraak tengevolge
konden hebben, die onze boter enz
troffen.
„Och kom, luidde dan somtijds zoo
ongeveer het antwoord, Engeland kan
onze boter, kaas enz. niet missen. Ze zijn
veel te blij, dat we ze sturen."
Dat is nu ook al weer zoo'n dood
doener omeen tariefwet ofeen dergelijken
aanslag op kleine-luyden-zakken goed te
praten.
Jawel, Engeland zou ons niet kunnen
missen
De concurrenten komen nu al geducht
de liollandsche boter, kaas enz. bestoken.
„Reeds nu, zegt de minister van land
bouw der Engelsche kolonie Canada
(Noord-Amerika) is Engeland de beste
afnemer onzer landbouwproducten. Het
nam toch Ü0 °/o van onzen totalen uit
voer. Wat wij tot hiertoe verkregen
hebben, is echter nog niet voldoende.
Wij moeten niet rusten, alvorens wij de
Londensche markt geheel in handen
hebben."
Ook de Australische koloniën trach
ten het vervoer hunner producten steeds
meer te bespoedigen om de Londensche
markt te kunnen beheerschen.
Zeer terecht zegt dan ook een kundig
medewerker der N. R. Ct„de mede
dinging, waaraan Nederland het hoofd
heeft te bieden, zal nog oneindig veel
scherper worden, nu de Britsche kolo
niën zich het wachtwoord gegeven heb
ben om te Londen te zegevieren." En
dar: zou men nog willen zeggen, dat
Engeland ons niet kan missen! Het is
weer één van die protectionistische lucht-
kasteeltjes, die in elkaar storten, zoodra
men hun soliditeit even beproeft.
De vloek van 't grootkapitaal.
In het Ruhrgebied, dat in zijn diepten
de steenkolenvoorraad bergt voor zoo
tallooze fabrieken, heeft wekenlang een
geweldige staking den arbeid stop gezet.
De sympathie van de burgerij en de
Duitsche regeering was goeddeels aan
den kant der stakers. Hun eischen vond
men meerendeels billijke en de bewon
derenswaardige orde en kalmte der
stakenden strekte tot verhooging der
belangstelling in hun strijd.
Bovendien, zij toonden zich tot groote
toenadering tegenover de werkgevers
bereid. Maar deze zijn ongelukkig genoeg
millionairs, die samen een trust vormen
om zooveel mogelijk hun geldbuidel te
spekken. Millionairs, die verwaten op
hunne mammonistische overmacht, zich
verre verheven achten boven die arbei
ders en zelfs tegenover de Pruisische
regeering een hooghartige houding dur
ven aannemen. Millionairs, die bulkend
van ;t geld, de meest satansche middelen
durven gebruiken om de arbeiders te
knevelen.
Tot dit harde oordeel komen we door
een artikel, dat August Thyssen, de zoon
van een der grootste fabrikanten en
mijn bezitters schrijft.
Hij schrijft over een anderen mijn-
koning, een zekeren Hugo Stinnes, „het
type (zoo zegt Thyssen) van een harden
fabrikant en meedoogenloos handels
man."
Die sinjeur Stinnes schijnt het heele
stakingsplan zelf uitgebroed te hebben,
't Was te voorzien, dat het in 't Ruhr
gebied tot een staking moest komen dooi
de treurige verhoudingen, die lusschen
werkgevers en werknemers bestaan. De
arbeiders zouden, zoo dacht men, in den
winter wel geen staking beginnen. Maar
Stinnes paste de staking in den winter
het best. In den winter heeft de arbeider
vuur, warmer kleeding, krachtiger voed
sel noodig. En sinjeur Stinnes zorgde er
voor, dat in den winter werd gestaakt.
Daarom moesten de antwoorden van de
mijneigenaars, die bijna allen onder in
vloed van Stinnes staan, zoo beslist wei
gerend zijn op de eischen der arbeiders.
Dan konden immers ten slotte de mijn
eigenaars met behulp van koude en hon
ger overwinnaars blijven! Zoo luidt
ongeveer een schets in 't Duitsche blad
„de Roland."
We vragen: kan het gemeener, ge
niepiger?
Is er schrijnender aanklacht denkbaar
tegen zoo'n kankerend grootkapitalisme?
Is er beter argument te vinden ten
voordeele van Staatsexploitatie der schat
ten van den bodem dan de verwaten
trots en hoogheid van die Duitsche
rnijnmagnaten?
Terecht zegt zelfs een zuiver conser
vatief Duitsch blad
„De macht der feiten zal vroeg of laat
tot de naasting van de voor den staat
noodige kolenmijnen leiden als vroeger
tot de naasting van de spoorwegen. Men
kan zulke dingen van algemeen belang
niet aan het speculatieve winstbejag van
kapitalistische kringen overlaten."
Volkomen juist en ook volkomen
toepasselijk op de spoorwegen in ons
land. Na hun groote staking kregen de
spoorwegarbeiders dwangwetten, een
scheidsgerecht "an nul en geener waarde,
bleef de druk r.er groote Spoorwegmaat
schappijen precies dezelfde en gaat de
uitbuiting der arbeiders door lage loonen
en lange werkdagen rustig zijn gang.
Daarover een volgende rr.aal.
Wij vragen: Wanneer zal in ons land
de naasting geschieden? Of zullen eenige
jaren de brandstoffen der ontevreden
heid zoodanig moeten opgehoopt worden,
dat weer een staking uitbreekt?
Nu de oorlog tusschen Rusland en Japan
een jaar geduurd heeft stelt de Kölnische
Zeitung naast de bespreking van de gebre
ken der Russische leiding ook de vraag, of
de kritiek die dikwijls op de maatregelen
van de Japansche bevelhebbers is geoefend,
billijk is. Men heeft uit de groote Europee-
sche oorlogen gevolgtrekkingen en leerstel
lingen afgeleid, met welke de oorlogsvoering
aan Japanschen kant niet overeenstemde,
en daarop grondde men zijn afkeuring.
In de Europeesche oorlogen (met name
in den Fransch Duitschen oorlog) kwam
het er op aan 'svyands wil te fnuiken,
door zoo spoedig mogelijk zijne strijdkrach
ten te vernietigen; men was er dus opuit
de grootste kracht zoo snel mogelijk te ont
plooien, om de zegepraal te behalen. Daarbij
was de leidende gedachte, dat een oorlog
tusschen Europeesche mogendheden niet om
landbezit, maar om machtspositie gevoerd
werd, want het scheen een algemeen inter
nationaal belang te zijn, het evenwicht, gelijk
zich dat gevormd had, niette wijzigen. Uit dit
oogpunt moest men het oorlogsbeleid aan
Japanschen kant als averechts beschouwen,
maar ten onrechte, omdat men het doel
van den oorlog niet naar behooren begreep,
welk doel voor Japan in de eerste plaats
is het verwerven van gebied. Wat in Oost-
Azië zich afspeelt, is een koloniale oor
log op groote schaal, en daaruit moet men
de verschillende maatregelen van de Ja
panners verklaren. Het bezit van vijandelijk
land beeft voor eene mogendheid die in
Europa oorlog voert, strategische gezichts
punten daargelaten, alleen ten doel, om den
vijand zijne hulpmiddelen te ontnemen en
hem in zijn weerstandsvermogen te verzwak
ken. Japan echter wil zich in het veroverde
gebied een veld voor het overschot van zijne
volkskracht verzekeren die binnen afzien-
baren tijd niet genoeg ruimte meer in het
eilandenrijk zal vinden. Daarom moet het
zorg dragen, bij het sluiten van den vrede
zooveel mogelijk gebied bezet te houden en
te bezitten. Daartoe behoort, dat men vooraf
zorg draagt dat een tegenslag in de krijgs
verrichtingen in een zoo klein mogelijk ge
bied zfin terugslag doet gevoelen, en de
Japanners hebben dat ten volle gedaan. Zij
maakten op Korea bevestigingen die een
verslagen leger konden opnemen en nieuwen
tegenstand mogelijk konden maken, evenzoo
geschiedde dit aan de Jaloe, later om Feng-
hwang-tsjen§, aan de landengte van Kin-
tsjou, bij Liao-jang, Jen-tai en om Nioe-
tsjwang. De oorlog moest daardoor slepen
de blijven, maar het doel is bereikt. Mis
schien, zoo zegt de Külnische, slagen de
Russen er eenmaal in, op het slagveldeen
overwinning te behalenmaar de Japanners
geheel uit Mantsjoerije en Korea werpen,
dat kunnen zij niet.
Van Koeropatkin's beleid zegt de Kölni
sche ten slotte: De algemeene toestand
maakte het hem tot eersten plicht, niet
verslagen te worden, terwijl de Japanners
alleen de overwinning voor oogen hadden.
Hfj kon daarom nooit de geheele kracht
ontwikkelen die noodig was voor het succes.
Als men onder opmarsch verstaat dat hij
de verzameling van alle beschikbare machts
middelen voor het begin van de krijgsver
richtingen ten doel heeft, dan heeft het
Russische leger zijn opmarsch nog in het
geheel niet voleindigd, en in verband met
de binnenlandsche toestanden rijst de
vraag, of hy wel ooit voleindigd zal kunnen
worden. Maar ook de Japanners missen dat
overschot van kracht, hetwelk een defini
tieve zegepraal waarborgt, en zoo moet men
afwachten, tot, door een gebeurtenis buiten
het oorlogsterrein, de weegschaal van een
van beide partijen daalt en de oorlogsmoe
heid intreedt, welke den vrede mogelijk zal
maken.
Misschien laat die gebeurtenis buiten het
oorlogsterrein niet eens meer zoo lang op
zich wachten, want in Rusland lekt lang
zamerhand de waarheid uit, dat het leger
in Mandsjoerye gebrek lijdt en dat de
Siberische spoorweg niet langer aan de
buitengewone eischen kan voldoen. Agenten
van de regeering zijn rusteloos in de weer
geweest om van alles op te koopen. Er
wachten 150,000 wagonladingen oorlogs-
voorraden op verzending, maar er is geen
kans dat ze vooreerst afgezonden kunnen
worden. De spoorweg wordt geheel in be
slag genomen door de verzending van
troepen, zoodat byna elk wisselstation aan
de 'lyn vol oorlogsmateriaal staat, waar
Kouropatkin eiken dag telegrafisch om
vraagt, maar dat niet verzonden kan worden.
Vele kooplui te Odessa zyn te gronde
gericht, doordat hun graan aan de stations
ligt te verrotten. Op deze wijze gaan mil-
lioenen roebels te loor, en de onbekwame,
aarzelende en veelgeplaagde regeering weet
niet, hoe dien toestand te verhelpen.
De stakingen aan de regeeringsfabrieken
hebben de verzending van de noodzake
lykste oorlogsbehoeften tot stilstand ge
bracht. Het Russische leger zou slecht ge
kleed, slecht gevoed en in een met moeite
bedwongen toestand van insubordinatie
verkeeren.
En intusschen zyn de toestanden in Rus
land er nog nier beter op gewordende
stakingen in Petersburg, Moskou, Libau, in
Polen en in den Kaukasus mogen dreigend
geweest zyn, zy zullen in gevaarlijkheid
nog overtroffen worden als het bericht dat
een staking te Irkoetsj.dat gewichtige punt
aan den Siberischen spoorweg, is uitgebro
ken, waarheid bevat.
De telegraaf- en postkantoren zyn er ge
sloten. Naar het leger in Mantsjoerye mag
geen enkel partikulier bericht meer doorgaan
wegens den noodlottigen invloed, dien de
mededeelingen uit Rusland op de troepen
hebben gehad. Maar behalve berichten uit
het vaderland hebben de troepen heel veel
andere dingen noodig: eten en dekking voor
mensch en dier; munitie en alles wat er
voor zulk een groot leger komt kijken.
Terwijl nu reeds de aanvoer door den Si
berischen spoorweg onvoldoende wordt ge
noemd, daar kan men nagaan, wat het zal
worden als het bedrijf door voortgezette
staking of een oproer moest worden ge
staakt En waar het te Irkoetsk van velerlei
ontevreden elementen wemelt daar kan zulk
een beweging heel gauw ontstaan.
De reusachtige kolenwerkstaking in
Duitschland wordt als geëindigd beschouwd,
De leiders hebben ernstig aangemaand tot
hervatting van den arbeid, en hoewel een
groot deel der stakers zich daar tegen ver
zetten, zullen allen wel langzamerhand tot
hun -werk terugkeeren. Hoe vol hoop we
de vorige week ook waren en hoe gunstig
het publiek en de regeering tegenover de
stakers waren, het valt niet te ontken
nen dat de staking verloren is. Men stond
voor het feitverhongeren of aan het werk
gaan, want er was geen geld genoeg in kas
om weerstand te blijven bieden, wekelijks
zou er toch 2 millioen mark noodig geweest
zijn om de stakers te onderhouden en waar
moest die som vandaan komen?
De mannen keeren in de mijnen terug
met de hoop dat de regeering hen zal hel
pen en de nieuwe mijnwet invoeren, en zoo
aan hun rechtmatige eischen niet wordt vol
daan, behouden zy zich het recht voor weer
te staken. Of de regeering hun ter wille
zal kunnen zijn, valt nu reeds te betwijfe
len, want de mijneigenaars voelen zich door
hun kapitaal niet alleen sterk, maar men
zou haast zeggen almachtig, wat wel dui
delijk blijkt uit het volgende:
Toen baron v. Hammerstein, Pruisisch
minister van binnenlandsche zaken, kort
geleden in het stakingsgebied was, werd hij
door Kommerzienrat Kirdorf te Gelsenkir-
chen, een van de multimillionairs van het
syndicaat, geducht onder handen genomen.
Kirdorf verweet den minister „de slappe
houding en de lamlendigheid (Rückgrat
losigkeit) van de regeering in de stakings
kwestie." Alle aanwezigen kregen kippevel
van die krachtige uitdrukkingen. De mi
nister hoorde echter het standje kalm aan
en ging toen heen, zonder een woord terug
te zeggen.
Nu deze staking als het ware doodgebloed
is, dreigt in Italië een nieuwe, niet van mijn
werkers maar van het spoorwegpersoneel.
Drie jaai geleden beproefden die mannen
ook het bijltje er bij neer te leggen, doch
ze hadden niet gerekend op de handigheid
van minister Giolette, die de stakers als
reservisten onder de wapens riep, ze hun
gewonen dienst liet doen en ze alzoo stelde
onder de krijgswet. Dat middeltje werkte
goed en de staking werd beëindigd op de
belofte dat de bestaande grieven zouden
onderzocht worden. Het personeel ging ge
woon aan den arbeid, doch verklaarde dat
het weer zou gaan staken als de grieven
niet uit den weg geruimd werden.
De regeering heeft onderzocht en bevon
den dat een betere bezoldiging en een wei-
nigje rust op een nadeeltje van 20 a 30
millioen zou komen en dat is te veel voor
werklui, al is aan hun waakzaamheid nog
zoo veel toevertrouwd. Liever volgt Italië
het voorbeeld van Nederland, en maakt
stakingswetten. Maar de spoorwegorganisa
ties antwoordden: zoodra één stap in die
richting gedaan wordt, staken wij. Doch
als zy staken worden ze weer als soldaat
opgeroepen en moeten gehoorzamen, dat
schiet dus niet op. Staken kunnen de lui
niet en gehoorzamen willen ze niet, dus
moet het op een andere wyze geprobeerd,
daarom zullen ze het nu met lijdelijk verzet
beproeven en alle voorschriften met over
dreven nauwgezetheid naleven, dan moeten
er door het gebrekkig materiaal storingen
in het spoorwegverkeer ontstaan. Wat de
handige minister daar tegen doen zal, daar
zijn wij nieuwsgierig naar.
Treurig maar waar.
In de Landbouwersverslagen 1902—1903,
schreef op pag. 42 de Rykslandbouwleeraar
voor Oostelijk Noord-Brabant, naar aanlei
ding van den uitslag van een proefveld,
dat ten doel had „een vergelijkende bemes-
tingsproef bij aardappels op kleigrond";
"De opgeloste Peru Guano heeft op dit
proefveld de beste geldelijke resultaten ge-
gegeven. En in dat zelfde verslag schrijft
hy: "dat het overweging verdient, ook eens
de aandacht te vestigen op het gebruik van
superphosphaat en chilisalpeter, omdat die
meststoffen bii de opgeloste Peru-Guano
niet ver achterstaan en men dan tevens