Buitenlandsch Overzicht. 2 "lezen van „de ons vanouds vijandig gezinde Gajoes en Loeos", doch als men opzoekt wat daarvan aan is, dan bevindt men dat alleen mel ding wordt gemaakt van den radja van lvotha- Boeket. Al die argumenten hebben inderdaad weinig waarde. In het feit dat er enkele lieden uit Atjeh getrokken zijn naar die streken en omgekeerd, kan ik niet een voldoende motivee ring vinden voor den onvoorziehtigen stap, welke in werkelijkheid bedoelde die streken aan ons gezag te onderwerpen, en te laten zien waartoe wij in staat waren. En dat hebben die menschen nu gezien. Zij hebben gezien, dat w\j repeteer geweren hebben en dat als er één van ons sneuvelt, er 100 van hen worden gedood en zij hebben geleerd dat indien zij lat'genoeg mochten zijn om hun vrouweu voor zich uit te plaatsen in de hoop van mededoogen op te wekken, wij er niet voor terugdeinzen vrouwen en kinderen te dooden, ten einde ruimte te bekomen om de mannen te doen volgen. Ik meen van al die argumenten te mogen zeggen, dat zij eenvoudig „apenkooi" zijn, bij de behandeling van deze Indische zaken zal men mij deze uitdrukking wel veroorlo ven. Wat is volgens de Regeering ze]f het doel ge weest van de excursie? Aan de Gajoes en Alas het besef te geven, dat er een sterkere macht is gekomen in de plaats van de Atjehers? Ik vind die verklaring onuoozel; wanneer wij na 30 jaren strijds de Atjehers onder de knie hebben gekregen, is het dan waarlijk nog noodig aan die volken één voor één dat besef in te prenten? Doch in elk geval komt het mij voor dat het niet voldoende is den indruk te geven, dat wij machtiger zijn dan anderen, maar dat wij ook moeten doen inzien dat wij beter zijn, meer beschaafd en menschlievender en dat is, helaas, stellig niet het resultaat, wat thans is bereikt. Een tweede doel, in de stukken vermeld, is, dat wij er zijn heengegaan om die landschappen aan ons gezag te onderwerpen. Inderdaad de instructie van 8 Februari 1904 zegt ronduit, dat het doel is, „in die landschap pen ons gezag te vestigen," die landen te ver overen. Men kan werkelijk geen duidelijker instructie tot verovering geven, dan die welke aan overste van Daalen is verstrekt. Ik merk hierbij op, dat wij ver verwijderd zijn van de verklaring, welke hier van dezelfde Regeeringstafel, 30 jaren geleden, op den 26sten October 1872 door den Minister Fransen van de Putte gegeven is, die zeide; „Het is wensch noch doel van de Nederlandsche Regeering, uit breiding van gezag op Sumatra te bevorderen; maar de Regeering moet aan de verplichtingen voldoen, die haar standpunt op Sumatra, in ver band met gesloten tractaten, haar oplegt." Wensch noch doel om het gezag uit te breiden Dat is tegenwoordig anders gewordenhet doel van deze expeditie was wel degelijk ons gezag uit te breiden. Nog een derde doel was er, dat niet met zoo vele woorden in de stukken staat vermeld, maar daaruit spreekt. Het oude doel namelijk van de Oost-Indische Compagnie, dat men overal terug vindt ook in de stukken van de vorige eeuw; „Indië dienstbaar maken aan de belangen van het moederland." Daar wij tegenwoordig vlug leven, wordt er niet lang gewacht en bij een expeditie ah- deze, welke niet anders was dan een losse excursie, is toch ommiddellijk gezorgd voor een mijn-ingenieur geoloog en een botani cuszoodat terwijl het hoofd der colonne vrouwen en kinderen neerschoot, in de achterhoede de geoloog onderzocht of er ook petroleum was en goud kon gevonden worden. Tegenwoordig kan men telkens in de rapporten omtrent expedition lezen, of er voldoende sporen zijn aangetroffen voor een loonende exploitatie. Nu ben ik niet van de leer van den heer van Kol, die beweert dat wij al de landen van den Archipel, welke niet onder ons gezag zijn, onaf hankelijk moeten laten. Neen, ik erken, dat wij door een geschiedenis van 3 eeuwen de moreeie verplichting hebben gekregen binnen de grenzen van den Indischen Archipel onzen invloed uit te oefenen en het recht, om langzamerhand te trachten al die volkeren onder ons gezag te brengen; maar daarbij dient op den voorgrond te staan, dat dit gezag niet mag worden uitgeoefend door middel van tyrannie en despotisme, en niet afgedwongen met geweld en repeteergeweren, doch dat dit gezag in de eerste plaats moet worden uitge oefend in het belang van den inlander. Daarom moet ons gezag het karakter hebben van een ouderlijke voogdij en dat brengt mede, dat zoo veel mogelijk ruw geweld moet worden ver meden en getracht moet worden te werken met vreedzame middelen. Wij mogen niet het voor beeld der Fransche Jacobijnen volgen, die met de guillotine gewapend „laliberté ou la mort", de vrijheid of de dood, kwamen opdringen. Laten wij beschaving aanbrengen, maar Diet door mid del van bloedbaden! Wat is daarvoor noodig Een ding: Geduld. Dat nu ontbreekt. In de stukken wordt wel gezegder is genoeg geduld geoefendgedurende drie jaren (waar nog een expeditie tusschen doorloopt!) zijn wij geduldig geweest. Maar dat. is belachelijk! Waar ik spreek van geduld he doel ik 10. 20, 25 jaren, dat is niet te veel, opdat onze beschaving kunne doordringen tot die primitieve volksstammen. Zoo iets laat zich niet forceeren. Dit is dus het antwoord op de vraag, die de Regeering naïef gesteld heeft: zegt mij wat. moeten wij doen om de expedities te voorkomen? een vraag waarop in de eerste plaats de Regeering het antwoord behoorde te geven. Waar zit nu het euvel? Dat wij dat geduld niet kennen en hier vooral is het jammer dat wij het niet hebben beoefend, want wij waren in een zeer goede positie om vruchten van ons geduld te verkrijgen. Wat wordt door de Regeering zelf erkend Dat bij die ons goedgezinde Gajoes alleen de vrees voor den Atjeher te betreuren viel. Wan neer die menschen tegenover ons niet altijd even vriendelijk zijn geweest, dan was het alleen om die reden. Welnu, nadat wij den Atjeher en de Atjehsche tyrannie onder de knie hadden ge kregen, waren wij toen niet in een zeer gunstige conditie tegenover de Gajoes? Ware het niet zaak geweest de tegenstelling tusschen de Atjehers en ons t,e doen uitkomen en aan de gajoes te laten inzien dat wij tot hen kwamen met be schaving en zachtheid, dat zij bij ons zouden vinden rust, rechtszekerheid, echte bevrediging? Dat ware verstandige en Christelijke politiek geweest: doch nu hebben wij onze positie in den grond bedorven, door aan deze menschen te laten zien dat wij wat geweld, ruwheid eu wreedheid betreft, verder gaau dan die gevreesde Atjehers zelf en hun uiets daarin toegeven. Wat is nu de oorzaak van dat alles? Het onbe teugeld militarisme, hetwelk in Indië heerscht, een euvel dat zich reeds vaak heeft doen ge voelen. Waar de militair oppermachtig is, wordt ter stond, althans veel te spoedig, gezind op geweld en gegrepen naar sabel en geweer. Daar ligt ons ongeluk. Wanneer dat geweld tot maatregelen geleid heeft, dan wordt naar spitsvondige argumenten gezocht om dat te dek ken, dan wordt de toevlucht genomen tot linesses van het internationaal recht; dan wordt onze verhouding tot die primitieve volken uitgeplozen, als gold liet de verhouding van twee Europeesche Staten. En deden wij dat dan nog maar rechtvaardig! Als zulke inlanders ons benadeelden door de een of andere inval in ons gebieden men wilde daarop die internationale regelen scherp toe passen, dan moest men zich er toe bepalen schadeloosstelling te vragen en die desnoods af te dwingen. Maar ik heb nooit gehoord dat, wanneer een volk eenige schade berokkent aan een ander, daar volgens internationaal recht niets anders te doen valt dan het gebied van dat volk le veroveren. Overigens, in de geschiedenis van ons optreden in Atjeh zouden wij waarlijk ver standiger doen die finesses van het internatio nale recht te laten rusten. Laten wij liever de beginselen der Christelijke liefde en de regelen van het gezond verstand, zoowel in ons belang als in dat van een duur zame pacificatie naleven. Het (ongeluk is, dat de militair alleen kent geweld. Elk oogenblik kan men liooren het is niet van heden of gisteren, maar reeds van 60, 70 jaar geleden er is behoefte aan het geen de militair noemt „machtsvertoon". Ook als er niets te doen is, dan moet er toch machtsvertoon zijn, dan moet het land afge- patrouilleerd worden. Dat was reeds zoo in de dagen van Elout en Michiels. Men wil niet begrijpen, dat die inlanders ook als zij stil en rustig leven, opperbest weten dat de Hollander de groote slokop is en dat al die bezoeken en patrouilles, en al dat machtsver toon gewoonlijk uitloopen op kapen. Wij zenden zelfs onder rustige primitieve volken patrouilles rond, soms met een eenvondigen sergeant aan het hoofd en brengen aldus de inlanders tot achterdocht, angst en onrust en wij zelf maken op die wijze pacificatie onmogelijk. Helaas, elk oogenblik kan men tegenwoordig in de Indische correspondenties der groote dag bladen lezen, dat machtsvertoon absoluut noodig is. De inlander weet zeker nog niet genoeg, dat wij voor niets staan; dat moet nog gedemon streerd worden door patrouilles. Daarin ligt een groote kwaal. Laat liever zendelingen het land „afpatrouil- leeren", en laat die menschen niet drie jaar, maar laat ze 20, 30 jaar werken. Dan krijgt men resultaten, zooals bewezen is bij diezelfde Batak- kers, waarvan wij onlangs de stamgenooten noodeloos in het harnas gejaagd hebben; dan worden de inlauders beschaafd, zachter en heter, dan worden zij gekerstend. Doch dit werk wordt verstoord, wanneer wij, tor wille van machts vertoon expedities uitzenden als deze, welke haat en verbittering zaaien in diezelfde bevolking, waarvan sommige stammen reeds onze bescher ming zochten, en die beschaafd en verbeterd konden worden, indien wij ons niet hadden laten medesleepen door de politiek van de bajonet. Wat mij ongerust maakt is, dat wij op dit oogenblik ons diep in een militaristische atmos feer bewegen. Overal hooreu wij van expedities, van de behoefte om het leger in beweging te brengen, om „kwaadwilligen" te bestraffen, om aan onbeschaafde volksstammen den zegen van onze beschaving en van ons bestuur te doen gevoelenWij hebben een Minister van Koloniën militair, een Gouverneur-Generaal militair, een gouverneur van Atjeh militair, ik moet be kennen, dat ik niet gerust ben, en dat ik vrees dat aan die noodlottige richting om alles met den sterken arm te beredderen niet genoegzaam paal en perk zal gesteld worden. Daarom heb ik willen waarschuwen Hel is noodig dat men bemerke, dat naast de enkelen, die het gebeurde vergoelijken, uaast hen die er over zwijgen, er ook zijn, die luide durven zeggen, dat dergelijke gebeurtenissen niet kun nen geduld worden, en dat het in alle opzichten noodlottig zou zijn, wanneer misgrepen als die ik nu sta te beweenen en af te keuren zich zouden herhalen. Laat dit de les zijn, welke uit liet bloedbad der Gajoes en Alaslanden getrokken wordt. De Regeering die haar politiek noemt niet imperialistisch, die haar politiek noemt een politiek van pacificatie, van beschaving, een Christen politiek laat die Regeering daaiaan zoodanige richting geven, dat schanddaden als die ik hier brandmerkte, niet meer kunnen voorkomen. Dat is haar dure plicht, een plicht niet alleen door het geweten haar opgelegd, maar een plicht in ons eigen belang. Want ik kan hier hesluiten door op het in Noord-Sumatra gebeurde een woord toe te passen, ontleend aan wijlen onze Koningin Sophie: „c'est pire qu'un crime, c'est une faute" (meer een fout dan een misdaad). Noot. Vele vreemde woorden uit de redevoering hebben vrij door Hollandache vervangen. Red. Vooruit." Het briefgeheim aan boord der oorlogsschepen. Minister Oyens heett, zooals men weet, een postwetje ingediend, dat door zijn vaagheid en onbepaaldheid een bron kan worden van kleinzielige plagerijen. Zijner Excel len tie's collega minister Ellis van marine, heeft blijkbaar moed geput uit des heeren Oyen's Russisch postwetje tot het uitvaardigen van een voorschrift, dat misschien uit de elastieken rekbaarheid van een ver ouderd militair reglement kan gewettigd worden, doch dat in zijn wezen met elk vrijheidsgevoel strijdt. Stel, lezer, ge ontvangt op een goeden dag een gesloten brief. Daarin zit, och, dat komt er niet op aan; een brief van je meisje of van je familie; misschien drukwerk, vertrouwelijke oproepingen tot een vergaderingen enz. De post administratie vindt dien brief om zijn dikte of om zijn zwaaide, orn de dubbele Irankeering of om de hand, waarmede het adres is geschreven ofom een ander „verdachte reden" verdacht. Goed, aan je huis komt een politieagent, een veld wachter of een rechterlijk ambtenaar met den besteller mee, en zegt„Vriend, die brief lijkt ons verdacht. Besteller, geef gij dien brief aan geadresseerde. Mooi. En, jij geadresseerde, open dien brief. Wat, je wilt niet? Ook goed, ik ontneem je dien brief en zit er verboden lectuur in, dan vernietig ik hem." Nou stuiven natuurlijk al onze lezers als een vaatje^ buskruit in de hoogte en zeggen: „Redacteur, mankeert het je in je bovenkamer? Zoo iets is onmogelijk in ons land. Gelukkig, ja, lezer, voor gewone, par ticuliere menschen is zoo iels onmoge lijks. Maar, indien u zoo verontwaardigd opstuift bij deze voorstelling van zaken, zult U zeker ook bitter gestemd zijn ovei de volgende maatregelen van tucht aan boord der oorlogsschepen in Neder- landsch-Indië Om de militaire tucht te handhaven, mogen verschillende couranten niet aan boord komen. Jongens, denkt de minister, nu kunnen de Jantjes zoo'n verboden blad nog in gesloten envelop ontvangen. Dat zal ik onmogelijk maken en fluks vervaardigt zijne Exellentie de volgende Russische order Voorschriften, hoe ook te handelen, als door de post brieven of pakketteu worden aan boord gebracht van ver dachten inhoud. »De geadresseerde is niet strafbaar wanneer hij onmiddellijk bij ontvangst het stuk of pakket in tegenwoordigheid van zijn meedere opent en de ver boden lectuur afgeeft of vernietigt. Hij is evenmin strafbaar wanneer hij dadelijk verklaart te weigeren het aan hem gerichte stuk in ontvangst te nemen. In dit laatste geval moet het stuk of pakket als aan boord geweigerd door den facteur aan de post worden terugbe zorgd. De commandant belast zijnde met de handhaving van de krijgstucht aan boord, heeft het recht na te gaan of te doen nagaan alles wat binnen boord gebracht wordt. Hij heeft dus het recht om een brief of pakket te doen openen om te zien of daarin verboden lectuur aanwezig is. De facteur zal verdachte stukken af dragen aan den officier der wacht of een ander door den commandant aan te wijzen officier, die aan den geadres seerde de vraag stelt of hij het stuk in ontvangst wenscht te nemen en, zoo ja, hem zal gelasten het in zijne tegenwoor digheid te openen. Weigert de geadresseerde dit te doen dan zal hem het stuk worden ontnomen, in zijn tegenwoordigheid geopend en na gezien. Bescheidenheid behoort daarbij in acht te worden genomen. Verboden lectuur zich werkelijk-in het stuk of pakket bevindende, wordt vernietigd." Zeg eens, lezer, waar blijft nu voor onze Jantjes het briefgeheim. Hebben wij recht of niet, deze voor schriften Russisch te noemen? En hoe slim is dat zaakje beklonken. De postwet stelt schendig van het brief geheim strafbaar. Maar de officie ren aan boord der oorlogsschepen begin nen hun speurwerk pas, als de post de stukken heeft afgeleverd. Dan zijn ze immers niet meer aan de zorgen der post toevertrouwd, vallen niet meer onder de postwet, ergo is schending van het briefgeheim dan niet meer strafbaar. Ziedaar lezer, maatregelen om het gezag hoog te houden Het wordt hoe langer hoe moeilijker met een ernstig gezicht te blijven melding ma ken van allerlei geruchten en als berichten uitgegeven veronderstellingen, waarvan dan telkens de uitkomst is dat Port-Arthur nu toch stellig zijn val nabij is. Maar zonder nieuws gaat het ook niet en daarom zullen we maar vertellen wel een berichtgever uit Tokio meedeelt. Hij'zegt dat in nieuwe stad herhaaldelijk branden zijn uitgebroken en dat dit stadsgedeelte thans zoo goed als geheel verlaten schijnt; vrouwen, kinderen en mannen, die niet kunnen meestrijden zfin naar een versterkt dorp gebracht op het Liaotishanschiereiland. Men verwacht dat een 312 Meter hooge heuvel, die de geheele haven beheerscht, weldra in handen zal val len van de Japanners zoodat dan deresten van de Russische vloot kunnen vernietigd worden. Het Russische blad de Novi Kray, dat eerst verboden was, maar nu weer rustig mag verschijnen, zeker tengevolge van de meedere vrijheid der drukpers, geeft de vol gende beschrijving van een aanval op Port- Arthur Elk oogenblik wordt een aanval op de for ten, redoutes en versterkingen verwacht. Door een artillerievuur, dat twee dagen duurde, hebben de Japanners onze vooruit geschoven stellingen totaal vernield. De schansen, loopgraven, borstweringen, alles is van duizenden vijandelijke projectielen doorwoeld. Wat 's nachts, als het vuren wat mindert inderhaast hersteld wordt, gaat den volgenden dag dadelijk weer te gronde. De vijand heeft gelegenheid gehad zich te over tuigen van de werking van zijn geschut en zal dus niet met den aanval talmen. Daar om maken we ons gereed tot verweer. Een donkere nacht, stil, akelig, alles wacht in diep stilzwijgen af, wat komen zal. Niet praten, commandeert de compagniechef. Een oogenblik daarna ziet men een vurige bom de lucht doorklieven die in een vonkenregen eindigt. Aan den voet van den berg wordt thans een algemeene beweging waargeno men. Het wemelt er van menschen. In kleine groepen ziet men den vijand vallend en weer opstaand den berg beklimmen. Het hart begint sneller te kloppen; nog een oogenblik en er ontstaat een oorverdoovend leven. Het knetteren van het geweervuur, het roffelen van de machinekanonnen het donderen van het groote geschut, het sissen van de raketten, het gesteun van de ge wonden en het aanvalgeroep van de Japan ners vormt een helsche muziek. Een schrik kelijk gevecht is begonnen, een strijd zoo als we hier nog niet beleefd hebben. Hon derden grijpen krampachtig naar hun hoofd en vallen dan weer neer; over hun licha men klimmen weer anderen, die ook op den grond vallen en toch wordt de golvende stroom van vijanden niet gestaakt. De dooden en verwonden worden onafgebro ken weer vervangeD, en het schijnt bijna of de vijand uit de aarde komt opgroeien. In groote hoopen liggen de lijken op elkander gestapeld. Wie verdient meer medelijden als deze helden, die zoo dapper voor hun vaderland den dood ondergingen En toch kennen we op dat oogenblik r.och mede lijden noch erbarmen. Automatisch bewegen de handen en armenen automatisch met duivelsche slimheid worden de vijanden afgemaakt. Het begint te dagen en de stry'd neemt in hevigheid af. De vijand was al op de Kouropatkinschans. De mineur Klip- schin ontving hem daar met twee kame raden. Menige Japanner reeg hij aan de bajonet totdat hjj eindelijk zelf viel. Ge lukkig komen reserves te hulp. De Japansche gelederen beginnen te wijken en slaan wel dra op de vlucht. Niet een Japanner, die het. gewaagd heeft de Koeropatkinschans te beklimmen is den dood ontgaan. Allen zonder uitzondering vielen als offer van onze geweren, maehinekanonnen en bajo netten. Daar vertoont zich een nieuwe vijande lijke kolonne en dadelijk gaan de machine- kanonnen weer aan het werk. De vijand wordt weer in massa's weggevaagd. „Geef my je geweer" roept een conrpagniechef een soldaat toe: het mijne is stuk en jij kan intusschen wat adem scheppen. Dade lijk daarop knalt een schot en een Japanner valt op den grond; nog een schot, en weer laat een vijand het leven. Toen het heele- maal dag geworden was stond ieder ver baasd over de gevolgen van het gevecht. Het werk van de sapeurs was volkomen verwoest; geweren, ransels, granaatsplin- tere, menschen, hoofden, armen, beenen lagen in afschuwelijke verwarring dooreen, toch werd het gevecht niet gestaaktde artillerie begon te spelen, onontmoedigd trachtte de vijand onze positie te belagen. Nu de tyd nadert waarop de Japansche regeering het volk omtrent den toestand zal moeten inlichten, beginnnen de bladen zich meer in te laten met de finantieele kwestie. Overal begint men de verhooging der prijzen in verband met den oorlog te gevoelen. De sigarette welke de gewone Ja panner rookt is met 1/3 van den Prijs ver hoogd, evenzoo de petroleum. Vleesch, zout, suiker, linnen en graan zyn alle 30 percent gestegen. De verminderde invoer van meel, uit Amerika doet zich ernstig voelen, neemt men daarbij in aanmerking dat de fabri- katie van alle weeldeartikelen gestaakt is, dat geen openbare werken worden uitge voerd, dan begrijpt men dat de daardoor ontstane werkeloosheid zeer slecht te pas komt bil de duurdere levensmiddelen. Niet alleen de Japansche maar ook andere bladen gaan den nadeeligen toestand van den Japanschen handel inzien. Op den buitenlandsch en han del van Japan heeft zoo schrijft een Duitsch correspondent te Tokio de oorlog in zoover uitwerking gehad, dat het gebied van afzet eenigszins ingekrompen, de ondernemingsgeest der kapitalisten wat verminderd, en het, kapitaal door binnen- landsche leeningen in beslag genomen is. De binnenlandsche markt lijdt onder de geringere verdiensten der groote massa, de. hoogere belastingen die van de bezittende klasse geheven worden, en de korting op het salaris der ambtenaren, ten deele vrij-

Krantenbank Zeeland

“Vooruit!”Officieel Nieuws- en Advertentieblad voor Overflakkee en Goedereede | 1904 | | pagina 2